Vorig jaar nodigde het Amsterdam Museum mensenrechtenactivist en jurist Lilian Gonçalves - Ho Kang You uit voor een lezing over de decembermoorden. Haar man was een van de vijftien slachtoffers. Zij hield een indrukwekkend persoonlijk betoog en sprak zich uit over de gevolgen van deze politieke moorden voor de (internationale) rechtspraak en de Surinaamse en Nederlandse samenleving. Ter afsluiting noemde zij één voor één alle namen van de slachtoffers; na elke naam volgde luid applaus. John Baboeram. Bram Behr. Cyrill Daal. Kenneth Gonçalves. Eddy Hoost. André Kamperveen. Gerard Leckie. Sugrim Oemrawsingh. Lesley Rahman. Surendre Rambocus. Harold Riedewald. Jiwansingh Sheombar. Jozef Slagveer. Robby Sohansingh. Frank Wijngaarde.

Journalist Usha Marhé filmde een fragment van de avond waar conservator Annemarie den Dekker in gesprek ging met Kenneth Beeker over zijn kunstwerk, en ik (Imara Limon, conservator) vertelde waarom het zo belangrijk is om ook in het Amsterdam Museum aandacht te besteden aan de decembermoorden. 

Maar wie waren de mensen die in 1982 op gruwelijke wijze werden omgebracht in Fort Zeelandia? Allemaal mannen, tegenstanders van het toenmalige militaire regime. Politieke moorden die een 'intellectuele onthoofding' van het land teweegbrachten, zoals Kenneth Beeker het mooi verwoordde, schrijft collega Annemarie de Wildt in haar blog.

Vandaag wil ik stilstaan bij de slachtoffers als individuen door beknopte anekdotes te laten zien. Over hun strijd voor democratie en gerechtigheid, en wie zij waren als persoon door de ogen van directe nabestaanden:


Bronnen
- Henna Draaibaar (journalist)
Zolang ze praten, blijf ik. Organisatie voor Gerechtigheid en Vrede (OGV). Paramaribo, Suriname. 2001.

John Baboeram – 8 september 1946

“Wat hij in Suriname heeft nagelaten kan ik niet zo eenvoudig beantwoorden. Dat moeten Surinamers in Suriname zelf doen. Ik hoop echter dat zijn gevoel voor rechtvaardigheid en respect voor mensenrechten zijn weerslag vindt in de Surinaamse gemeenschap.” – Kanta Adhin, Paramaribo 2001

John was de oudste van tien kinderen. Hij was dol op Suriname en voelde zich erg verbonden met onze prachtige natuur. Nadat hij afgestudeerde aan de Surinaamse Rechtsschool vertrok hij naar Nederland. Daar volgde hij een opleiding bij de rechterlijke macht. Hij werkte op de griffie van de rechtbank in Utrecht en werd voorzitter van de welzijnsorganisatie ‘Stichting Surinamers’; een voorbode van zijn veelvuldige pro Deo-werk als advocaat in Suriname.

In 1977 vestigde Baboeram zich als advocaat in Suriname en beleefde veel plezier aan zijn werk. Na de militaire coup raakte hij als advocaat betrokken bij verschillende zaken. Burgers, maar ook Sital, Joeman en Mijnals: drie militairen die beschuldigd werden van een tegencoup. John maakte zich grote zorgen, want hij zag al vanaf het begin het gevaar van het afglijden van de rechtsstaat. Vandaar dat hij in verschillende rechtszaken het onrechtmatig handelen van het Militair Gezag aan de orde stelde. John kon zich volledig vinden in de drang van wie dan ook naar vrijheid, democratische structuren en bescherming van de fundamentele rechten van de mens. Hij raakte betrokken bij de democratiseringsbeweging en dat werd hem fataal.

 

Bram Behr – 18 januari 1951 

Thuis was hij Brammetje. Niet omdat hij kleiner of jonger was, maar het paste beter bij hem. De tweede van zes kinderen. Bescheiden en behulpzaam, de slimste thuis en vol plagende humor. Tegelijk was hij een broer die gedreven was om zijn opvattingen en doelen te realiseren. Nooit bang om de lastige dingen te doen. Of het nou een ‘boro’ was in theater Star, of een leerkracht corrigeren of opkomen voor de rechten van anderen: Bram stond recht overeind en bestreed krachtig alle onrecht.

Bram was een van de topviolisten, eerst in het CCS Jeugdorkest en later in het Surinaams Philharmonisch Orkest als eerste violist. Hij speelde in een band, arrangeerde erop los en bespeelde vele andere instrumenten. Zijn tweede echte ding was lesgeven in wiskunde en natuurkunde op de Mulo. Terwijl hij nog in het laatste jaar zat van de St. Paulusschool, haalde hij alvast zijn LO Wis- en Natuurkunde. Na de AMS werd hij direct aangesteld als leerkracht op de Mulo in Moengo.

Thuis werden we door Bram onderricht in socialisme en vooral mensenrechten. Het begon in zijn AMS-tijd, dat wij werden betrokken bij iedere vorm van onrecht welke hij dagelijks ondervond. Hij toetste dan zijn opvattingen en eventuele acties bij broer Henri en vader Jacques. Lange gesprekken die vaak resulteerden in het publiceren van artikelen, het maken van fotoreportages en vaak stevig actievoeren ter ondersteuning van de benadeelden.

Bram, een zeer begaafde jonge Surinamer, vol humor, kritisch en altijd gepassioneerd vechtend voor het verbeteren van de rechten van de mens, zich onbaatzuchtig inzettend voor zijn idealen: een vrij Suriname, waar een ieder in gelijkwaardigheid welzijn en welvaart zou mogen ervaren. 

 

Cyrill Daal – 29 mei 1936

“Cyrill was een goede kok. Elke zaterdag kookte hij aan de Coppenamestraat waar het gebouw van de Moederbond nu nog steeds staat. Hij hield van zijn medemens.” – Eddy Daal, december 2001 

Verschillende mensen hebben Cyrill Daal geadviseerd Suriname te verlaten tijdens de militaire dictatuur, maar hij zei: “Nee, ik sterf voor mijn land. Als ik wegga, ben ik een verrader”.

Als Cyrill Daal zijn toelatingsexamen voor de mulo-school heeft gedaan, wordt hij onwel. Hij was namelijk zonder eten naar school gegaan, omdat zijn moeder geen geld had voor brood. Cyrill was het oudste kind. Tussen hem en het volgende kind zaten acht jaar en vanwege dit grote leeftijdsverschil nam hij min of meer de vaderrol op zich voor zijn broertjes en zusjes. Hij was de huishoudelijke rechterhand van zijn moeder, die er alleen voor stond en tot ’s avonds laat werkte. Hij kookte voor de anderen, waste hun kleren en baadde hen.

Na de mulo-school ging Cyrill naar de Rechtsschool. Deze maakte hij niet af, maar het was voldoende voor hem om een belangrijke bijdrage te leveren aan het arbeidsrecht in Suriname. Cyrill heeft een gevarieerd werkverleden: hij werkte als leerling-verpleger bij PCS (vroeger LPI), daarna bij EBS als meteropnemer en werkte zich op tot afdelingschef, om zich daarna volledig op vakbondswerk te storten. Van 1972 tot zijn dood was Daal voorzitter van de Moederbond. Twee dagen voor zijn dood was hij bij zijn moeder, die speciaal voor hem wat ‘decemberorchideeën’ had bewaard. Cyrill hield van orchideeën, maar die dag was zijn antwoord “Nee ma, mi no tek’ den. Dat zou zonde zijn en voor niemendal”. 

 

Kenneth Gonçalves – 16 november 1940

“Net als alle andere veertien slachtoffers het op hun eigen manier deden, heeft Kenneth getoond dat, indien democratie niet vanzelfsprekend is, je daarvoor een hoge prijs moet betalen.“ – Lilian Gonçalves, december 2001

Kenneth Gonçalves werd op school als ‘lastig’ beschouwd en op dertienjarige leeftijd naar Nederland gestuurd. Daar bleek dat hij niet zozeer ‘ondeugend’ was als wel intelligent, wat binnen het Surinaamse klassikale systeem niet goed tot zijn recht kwam.

Na zijn studie ging Kenneth in Nederland werken op het kabinet van de gevolmachtigde minister voor Suriname en na zijn terugkeer naar Suriname in 1967 werd hij benoemd tot directeur van het kabinet van de minister-president. Later, als advocaat, bleef hij grote belangstelling tonen voor staatsrechtelijke aangelegenheden.

Na de militaire staatsgreep zette hij zich in voor herstel van de democratie die voor hem een op zichzelf staande waarde was, waar geen mens of instituut boven stond. Kenneth was als deken van de Orde van Advocaten een steeds terugkerende (mede-)ondertekenaar van een aantal open brieven aan Bouterse waarin bezorgdheid werd geuit over de rechtsstaat. Op 8 december 1982 is Kenneth Gonçalves samen met drie medebestuursleden doodgeschoten. Zijn dochter Valerie was toen vier jaar. Lilian Gonçalves: “Als ik me ooit iets afvraag, dan is het wel hoe de relatie tussen die twee zou zijn.”

  

Eddy Hoost – 21 oktober 1934

“Elke keer als je struikelt of valt, zal ik er zijn om je op te vangen of je de hand te reiken, zodat je kan opstaan totdat je zonder mijn hulp kan. Wat er ook gebeurt, ik zal er altijd voor je zijn. Op een dag ben ik het die struikelt of valt en ik weet nu al dat jij er zal zijn om mij op te vangen.” – Eddy Hoost geciteerd door zijn zoon in het boekje ‘Zolang ze praten, blijf ik’

‘Meester’ Eddy Hoost was een Surinamer in hart en nieren. Hij vond het niet prettig om te praten over hindoestanen, creolen, enzovoor; hij sprak liever over Surinamers.

Hoost startte zijn carrière als onderwijzer, werkte bij de Kosteloze Rechtsbijstand en op een advocatenkantoor en volgde de avondstudie aan de Rechtsschool. Hij was vakbondsman bij C47, lid van de Partij Nationalistische Republiek en werd de eerste minister van Justitie en Politie met later ook de post Defensie erbij.

Na zijn politiek carrière was hij werkzaam als jurist en bouwde aan een goede reputatie als strafpleiter. Als mensen met een probleem bij hem kwamen die niet konden betalen, nam hij de zaak toch aan omdat hij tegen onrechtvaardigheid was. Hij zei hen dan dat ze zich geen zorgen hoefden te maken en soms werd hij betaald in fruit of groente.

Na de zogenaamde Rambocuscoup trad Hoost op als raadsman van de verdachte Surendre Rambocus. Dat is hem fataal geworden.

 

André Kamperveen – 27 september 1924

“Wat ik jammer vind is dat hij vermoord is door iemand die hij vertrouwde.” – Johnny Kamperveen, december 2001

‘Ampie’ was van jongs af aan de troetelnaam van André, en zo bleef het. Hij ontpopte zich al gauw tot een talentvolle beoefenaar van uiteenlopende sporten, maar voetbal werd zijn grote liefde. Hij vertegenwoordigde Suriname verschillende keren in het nationaal elftal en werd ook geselecteerd voor het Caribische elftal. In de tweede helft van de jaren vijftig verrtrok André naar Nederland, waar hij werd opgeleid tot sportleider en voetbalde als eerste Surinamer in de hoogste divisie van Nederland. Terug in Suriname werd Ampie de grote promotor van sport en ontpopte hij zich als een duizendpoot die met verschillende projecten bezig was. Hij richtte zijn eigen Radio ABC op, dat zich al snel ontwikkelde tot een sociaal betrokken, en een van de populairste, radiostations. Misstanden werden aan de kaak gesteld in zijn eigen programma ‘Man van de straat’.

Na de militaire machtsovername in 1980 dacht hij mogelijkheden voor vooruitgang van de sport en van Suriname als land te zien en werd minister van Jeugd, Sport en Cultuur. Toen bleek dat de militairen niet van plan waren verkiezingen uit te schrijven en de democratie te herstellen, trad Ampie af. Hij sloot zich aan bij de democratische, vreedzame protestbeweging. Radiostation ABC, dat de ontwikkelingen sindsdien kritisch volgde, werd in de nacht voor zijn dood als ‘destabiliserend’ bolwerk in de as gelegd door militairen.

Kamperveen stond voor topkwaliteit in alles wat hij deed. De functies die hij onder meer bekleedde zijn: voorzitter Surinaamse voetbalbond, eerste president van de Caribbean Football Union, vice president van Concacaf en hoofdbestuurslid van de FIFA.

Ter nagedachtenis aan André Kamperveen is het nationaal voetbalstadion in Paramaribo naar hem vernoemd. 

 

Gerard Leckie – 6 maart 1943

"Je kon altijd met problemen naar hem toe", vertelt een zus in het boek ‘Zolang ze praten, blijf ik’. "Hij had altijd een oplossing. Hij wist je echt tot rust te brengen. Dat was ook zijn beroep: hij was psycholoog."

Praten was het wapen van dr. Leckie. Hij kon mensen overreden, en dan niet om zijn gelijk te halen, maar om hen te stimuleren door te zetten. Gerard was eigenlijk wars van politiek.

Vóór de militaire coup hield hij zich daar ook niet mee bezig. Reizen en zijn familie waren zijn hobby's. Hij vond het belangrijk dat zijn kinderen wat van de wereld zagen. Maar als voorvechter van brede inspraak en academische onafhankelijkheid werd hij onvermijdelijk tot tegenstander van het regime van politieke discriminatie, zeker in het explosieve jaar 1982.

Het zijn gespannen dagen in 1981 en 1982 op de Universiteit van Suriname, als het wetenschappelijk personeel onder aanvoering van de VWPU, waarvan Gerard voorzitter is, naar een oplossing zoekt voor de losgebarsten machtsstrijd die de universiteit lamlegde. Het militaire regime wilde onder het mom van ‘vernieuwing’ de universiteit politiseren. Gerard wilde vasthouden aan de democratische en academische waarden, en de autonomie van de universiteit. Er kwamen heel veel vlugschriften van zijn hand. Gerard zei geen tegenstander van vernieuwing te zijn, maar hij verzette zich tegen het onderwerpen van de wetenschap aan de ideologie.

Wie de stukken van en over Gerard erop naslaat kan maar één conclusie trekken: hij was een democraat van het zuiverste soort, en stelde het algemeen belang boven het individuele (groeps)belang. Gerard was helder over de rol die de universiteit zou moeten hebben. ‘De universiteit is voor en door de samenleving. Haar taakstellingen zijn goed onderwijs verzorgen, voor Suriname relevant onderzoek verrichten en diensten aanbieden aan de samenleving."

 

Sugrim Oemrawsingh – 25 augustus 1940

“De boodschap die Sugrim heeft nagelaten is de aansporing, bijna een opdracht, om te blijven vechten voor vrijheid en democratie en niet met minder genoegen te nemen, ook al zijn er tegenslagen en lijkt opgeven het gemakkelijkst.” – Citaat uit ‘Zolang ze praten, blijf ik’

Sugrim was, naast doortastend wetenschapper, vooral Surinamer in hart en nieren. Na het behalen van zijn AMS-diploma vertrok hij naar Nederland voor verdere studie, behaalde zijn bul in de wis- en natuurkunde en promoveerde op het gebied van computerprogrammering. Terug in Suriname legde hij zich toe op de oprichting van het Universitair Computercentrum.

Ondanks de moord op zijn broer Baal Oemrawsingh door de militairen in maart 1982 bleef hij in zijn geliefd Suriname, ondanks alle waarschuwingen. Hij toonde zich in zijn eigen woorden ‘een man van principes en geen lafaard die vlucht’. Zo groot was zijn optimisme, het geloof dat de democratie in Suriname hersteld zou worden, en dat het een ‘waardige zaak was om voor te vechten’.

Alle optimisme ten spijt werd hij toch opgepakt zonder in staat van beschuldiging te zijn gesteld. Zelfs toen Oemrawsingh in oktober 1982 in vrijheid werd gesteld, peinsde hij er niet over het land te verlaten, hoewel zijn vrijheid en leven werden bedreigd. Op 8 december 1982 is hij doodgeschoten in Fort Zeelandia.

 

Lesley Rahman – 2 september 1954

Lesley Rahman vroeg tijdens de persconferentie van Bouterse, na de executie van Hawker, “of hier sprake was van de ene illegale couppleger die de andere illegale couppleger op brute wijzen vermoordt. Waar blijft de rechtsstaat?” – Citaat uit ‘Zolang ze praten, blijf ik’

Lesley (‘Lesje’) was het vijfde kind in een gezin van zes en woonde in 1982 samen met zijn jongste zus nog bij moeder. Lesje was intelligent en had een scherp analytisch vermogen, wat hem goed van pas kwam in zijn latere journalistieke werk. Hij was een bescheiden man, sprak weinig maar schreef des te meer. Zijn gevoel voor rechtvaardigheid en moreel besef brachten hem al op negentienjarige leeftijd in contact met de linkse bewegingen in het land: het Democratisch Volksfront, de Federatie van Arme Landbouwers en de vakcentrale C47. Hij had grote belangstelling voor de rechten van de mens, in het bijzonder voor het recht op vrije meningsuiting, het recht op vereniging en vergadering en de sociale en economische grondrechten.

Toen op 7 april 1982 collega-journalist Bram Behr door de militaire politie werd gearresteerd, klom Lesje in de pen. Zijn artikel in De Ware Tijd verscheen onder de kop: 'Het herstel van de rechtsstaat: de arrestatie van Bram Behr als bewijs van het tegendeel’. Het artikel maakte veel reacties los.

Lesje was ervan overtuigd dat voor een progressieve ontwikkeling in Suriname eenheid van de Surinamers noodzakelijk was, ongeacht religieuze of etnische afkomst. Hij bleef hameren op de noodzaak van de democratische rechten en vrijheden daarbij. Hij was amper 28 jaar toen hij slachtoffer werd van de decembermoorden.

 

Harold Riedewald – 12 januari 1933

Behalve in toneelspelen is Riedewald ook zeer begaafd in het zingen - vooral EBG liederen - en het dichten. Hij is altijd vrolijk, joviaal en optimistisch. “Als iemand boos op hem was verontschuldigde hij zich met een buiging.” – Jenny Karamat Ali, december 2001

Harolds moeder was een eenvoudige vrouw en werkte een groot deel van haar leven als schoonmaakster. Omdat Harold zich al vroeg bewust was van wat er om hem heen gebeurde, was hij reeds op jeugdige leeftijd geïnteresseerd in alles wat te maken had met rechtvaardigheid. Na zijn afstuderen aan de Surinaamse rechtsschool was hij eerst substituut-officier en later officier van justitie. Mensen aanklagen, beschuldigen en veroordeeld krijgen, brak hem echter steeds meer op. Na een periode als ambteloos burger keerde hij terug op het rechtspodium. Ditmaal als verdediger van de aangeklaagde mens. Hij stond te boek als een van de beste strafpleiters en deed zijn werk met veel passie.

Eigenlijk was er na de militaire coup geen werk meer voor Harold als strafpleiter, want er was geen recht meer. De militairen bepaalden wie op grond van een klacht werd opgehaald om te worden gestraft. Zelfs als het om burenruzies ging. En daar had hij grote moeite mee. Dat hij de verdediging van deelnemers aan de Rambocuscoup van maart 1980 op zich nam, moet dan ook als een vroege poging van hem worden gezien de rechtsstaat te redden. “Wie geweld gebruikt, roept het ook op”, daar kwam zijn pleidooi op neer. Harold Riedewald was wars van agressie en zag in weinig zaken een probleem, hij koos voor de vrede.

 

Surendre Rambocus – 5 mei 1953

“Zij die vreedzame revoluties onmogelijk maken, maken gewelddadige revoluties onvermijdelijk. Geweld van de staat roept tegengeweld bij de burgerij op en als er geen rationele conflictoplossing komt, zal de spiraal van geweld uiteindelijk leiden tot ontbinding van de staat.” – Laatste woorden van Rambocus tijdens het militair tribunaal 

Als zoon van een politie-inspecteur waren orde, tucht en discipline de elementen waarmee Surendre (‘Soerinder’) opgroeide en die bepalend zouden zijn voor zijn verdere leven. Na het lyceum vertrok hij naar Nederland om te studeren aan de Koninklijke Militaire Academie te Breda. In 1978 legde hij het officiersexamen met succes af, keerde terug naar Suriname en trad in dienst van de krijgsmacht. 

Toen de staatsgreep van 25 februari 1980 een feit was, was Soerinder er niet direct bij betrokken. Later zou hij zich met nog enkele andere jonge officieren scharen achter de nieuwe machthebbers en werd hij benoemd tot eerste man van het Nationaal Leger, met als opdracht de orde en discipline te handhaven. Ondanks de aansluiting bij de coupplegers stond één ding voor hem vast: militairen horen in de kazerne thuis en niet ergens anders. Wellicht was dat de aanleiding dat het Militair Gezag hem tot drie keer toe liet arresteren en uiteindelijk zou dwingen Suriname te verlaten. Na korte tijd kon hij echter met toestemming weer terugkeren. Op 11 maart 1982 ondernam hij met enkele militaire vrienden in de vroege ochtend een gewapende opstand tegen het militaire regime, in een poging de democratie te herstellen. Deze coup mislukte door ‘verraad’ binnen de eigen gelederen.

Rambocus ligt begraven naast medestrijders die om het leven zijn gebracht. Op zijn graf staan de woorden: “Suriname zal vrij worden”.

 

Jiwansingh Sheombar – 15 april 1957 

In december 1982 zegt Jiwansingh tegen zijn familie: “Als ze mij ‘s nachts komen halen, dan ben ik er niet meer.” Zo is het ook gegaan. – Citaat uit ‘Zolang ze praten, blijf ik’

Jiwansingh was de derde uit een gezin van negen kinderen. Als kind was hij zeer sociaal en hield hij erg van mensen. Komend uit een echt voetbalgezin, was hij een enthousiast voetballer. Na de mulo-school vervulde hij zijn dienstplicht en ging daarna naar Nederland om beroepsmilitair te worden. 

Tijdens de coup van 1980 was hij in Nederland. Hij studeerde met een beurs en kwam in 1981 terug. Eigenlijk wil zijn vader hem terugsturen, maar hij wilde werken voor zijn land en wilde zijn vrienden niet in de steek laten. In maart 1982 was Jiwansingh betrokken bij de ‘Rambocuscoup’. Hij wordt opgesloten en veroordeeld. Opkomen voor je rechten onder moeilijke omstandigheden; daar stond Sheombar voor. Zijn dood is een groot verlies voor de familie die alles voor hem betekende. Elk diploma en insigne werd standaard aan zijn vader opgedragen. Voor zijn familie leeft hij voort in hun herinnering als een goed mens.

 

Jozef Slagveer – 25 januari 1940

“Hij heeft fanatiek voor de onafhankelijkheid van zijn land gestreden en ontwikkelde zich tot een voorname politicus.” – John Slagveer, december 2001

Een vurige journalist, zo werd Slagveer in zijn glorietijd door de massa gezien. Jozef kreeg het geregeld aan de stok met de autoriteiten. In 1973 zat hij drie dagen vast tijdens een politieke staking. Hij werd ervan verdacht medewerking te hebben verleend bij een actie van geweldloze maar verstrekkende burgerlijke ongehoorzaamheid. "Maar Jozef handelde altijd uit diepe overtuiging, waarbij het hem om land en volk ging", zegt zijn broer.

Hij had ook een belangrijk aandeel in het onthullen van corruptieschandalen, waarbij vooraanstaande personen betrokken waren.

In 1980 werd hem door de militaire machthebbers gevraagd mee te helpen in het ‘revolutionaire proces’. Slagveer ging in op het verzoek van de militaire leiders, die het bestuur van het land met geweld hadden overgenomen. Toen echter de corruptie hoogtij vierde binnen het nieuwe regime en het Militair Gezag definitief een militaire staat wilde vestigen, verbrak Jozef de banden met de dictatuur, wat hem niet in dank werd afgenomen.

Jozef ging gebukt onder de afglijdende situatie waarin het land zich bevond, temeer daar hij vertrouwen had gegeven aan de militairen die hij als ‘vrienden’ had beschouwd. In zijn dagboek schreef hij: "Ik kan mijn gedachten niet meer bijhouden. Sinds ik het weet, holt mijn leven voor me uit. Ik ben machteloos, ik ren achter mezelf aan". In de vooravond van 7 december 1982, de dag voor zijn executie, las Jozef op de televisie de verklaring voor dat hij zich bezighield met het voorbereiden van een coup. Het was duidelijk merkbaar dat hij mishandeld was en onder dwang de verklaring voorlas.

 

Robby Sohansingh – 4 juni 1945

“Er zijn tekenen aan de wang dat immoraliteit, intriges en verraad, illegaliteit en corruptie een hoge vlucht zullen nemen in Suriname, omdat de dictatuur de situatie niet onder controle zal kunnen houden.” – Citaat van Somradj (‘Robby’) Sohansingh in ‘Zolang ze praten, blijf ik’

Creativiteit zat hem in het bloed. Musiceren was zijn hobby. Zijn publiek was vooral zijn familie, een gezin van acht kinderen van wie hij het tweede kind en oudste zoon was.

Na zijn bedrijfskundige studie hielp hij zijn vader bij de leiding van het familiebedrijf; eerst transport, later onder meer steenslag. Omdat hij ook burgers in nood concrete hulp en oplossingen bood, groeide hij uit tot een landelijk alom gewaardeerde zakenman. Robby wist haarfijn op een creatieve wijze zakendoen en sociaal zijn te combineren. Deze eigenschappen maakten ook dat hij erg geliefd was bij zijn personeel.

Al tegen het eind van 1980 zag Robby dat het land bergafwaarts ging. Hij stoorde zich aan het brute geweld van de militairen en de toenemende rechteloosheid. In de maanden voor zijn dood gaf hij steeds openlijker kritiek op de aantasting van burgerlijke vrijheden en als producent had hij als geen ander zicht op de grote mate waarin de militairen zich de natuurlijke hulpbronnen toe-eigenden. Net zoals vele anderen met een andere politieke mening kreeg ook Robby het etiket ‘contrarevolutionair’ opgeplakt. Na de mislukte Rambocuscoup van maart 1982 werd hij wegens 'zijdelingse betrokkenheid' aangehouden en kaalgeschoren op de televisie getoond.

Zijn zaak zou verder worden afgehandeld op 8 december 1982 bij het Bijzonder Gerechtshof. De verwachting was vrijspraak. Robby werd geëxecuteerd, valselijk beschuldigd als ‘medefinancier van een verijdelde CIA-couppoging’.

 

Frank Wijngaarde – 14 augustus 1939

“Frank Wijngaarde, mijn vader en een van Surinames helden, is onterecht veel te vroeg van ons heengegaan, maar zijn naam staat in gouden letters op de donkere bladzijden van de Surinaamse geschiedenis.” – Esmeralda Wijngaarde, december 2001 

Frank’s opvatting was dat militairen waren getraind om met oor- en oogkleppen op alle obstakels uit de weg te ruimen. Hij was er dan ook van overtuigd dat de militaire staatsgreep het einde van een democratisch Suriname betekende. De vooruitziende blik van de Frank was gestoeld op een verfijnd politiek inzicht. Als jongeman had hij reeds een brede interesse in de politiek. In Nederland was hij vaak te vinden onder filosofen, politicologen en idealisten. Na enkele jaren werkzaam te zijn geweest bij een prestigieuze krant, besloot hij politicologie te gaan studeren. Hoewel hij het naar zijn zin had in Nederland, keerde hij vol goede moed en met zijn politieke kennis en idealen terug naar Suriname, net na de onafhankelijkheid.

Frank fungeerde als een spiegel voor de politieke orde. Met dezelfde kritische inslag volgde hij de dictatuur die zijn intrede deed. Hij maakte het tot zijn persoonlijke missie om politiek bewustzijn te creëren bij zijn Surinaamse broeders en zusters. In een tegencoup geloofde hij niet, omdat daar ook geweld voor nodig was en daarmee het probleem niet opgelost werd. Het antwoord lag volgens hem in een verandering bij het volk, waarbij ieder zijn stem moest laten horen in plaats van passief toe te kijken hoe de samenleving werd verziekt door corruptie en intimidatie.

In elk geval liet Frank zijn stem horen, elke middag op Radio ABC. Samen met zijn collega's Johnny Kamperveen en Pearl Antonius, het ‘drietal van ABC’, stak hij niet onder stoelen of banken het niet eens te zijn met de praktijken van de zogeheten ‘revolutionairen’, terwijl duizenden meeluisteren. De militairen zagen in hem een ‘obstakel’ dat moest worden ‘opgeruimd’.