Als de laatste weeskinderen zijn verdwenen en de eigentijdse ’regenten’ de deuren voorgoed achter zich hebben dichtgetrokken, laten zij het pand na zoals hun voorgangers het lang geleden hebben aangetroffen. Afgeleefd en uitgewoond. De geschiedenis herhaalt zich. Opnieuw valt er het nodige werk te verzetten. Wie zet er deze keer zijn schouders onder? De Gemeenteraad buigt het wijze hoofd over de nieuwe bestemming van het weeshuis. Intussen huist aan de overkant van Amstel op de Nieuwmarkt, het Amsterdams Historisch Museum in een te krap jasje. Er is in de Waag te weinig ruimte om het verhaal van de stad te vertellen en de collectie eer aan te doen. Wisselende tentoonstellingen worden door ruimtegebrek bemoeilijkt. Er gaat een lang gekoesterde wens in vervulling als de Gemeenteraad op 22 december 1961 besluit het bouwvallige Burgerweeshuis aan het museum toe te wijzen. Het krijgt lucht én ruimte, heel veel ruimte. Op 7 februari 1962 wordt groen licht gegeven voor de aankoop van de panden, exclusief de huisjes aan de Sint Luciënsteeg. Het huis op de hoek, de dienstwoning, gaat wel met het museum mee. Er wordt een nieuwe fase ingeluid.

Dr. Simon Hijman Levie (1925-2016)

Dr. Simon Hijman Levie (1925-2016)

All rights reserved

Het team

Het gebied waar vele eeuwen weeskinderen een grotendeels afgezonderd leven leefden, krijgt nu een publieksgerichte functie. Dat is geen kwestie van alleen de deuren openzetten. Dat ondervindt ook het  team van specialisten dat spoedig geformeerd wordt om de grootscheepse verbouwing in goede banen te leiden. Simon Levie wordt – naast Edy de Wilde – benoemd tot directeur van de Dienst der Gemeentemusea, belast met de historische musea. De architecten Bart van Kasteel en Jaap Schipper kruipen achter de tekentafel. De zakelijke leiding ligt in handen van de Dienst Publieke Werken en het Gemeentelijk Bureau voor de Monumentenzorg houdt een oogje in het zeil als het om de restauratie van monumentale onderdelen gaat. Daarnaast wordt er een bouw- én een programmacommissie in het leven geroepen. De ingenieur Ruud Meischke begeleidt de bouw en coördineert de plannen voor de inrichting. Het dream team staat te trappelen om aan het werk te gaan. De bouwtijd wordt op vijf à zes jaar geschat. Dat is wat optimistisch.  

Back to basics

Er is geen geoefend oog voor nodig om te zien dat het gebouw verwaarloosd is. Om inzicht te krijgen in de oorspronkelijke, historische staat worden allereerst de latere toevoegingen verwijderd. In januari 1964 wordt met het sloopwerk begonnen. Tussenmuren, plafonds, vloeren, wasruimten, kasten, trappenhuizen, niets ontsnapt aan de sloophamer. Honderden vierkante meters pleister wordt van de muren gebikt. De bebouwing boven de overwelfde Begijnsloot tussen het jongenshuis en het kinderhuis wordt neergehaald. De panden worden volledig gestript. Back to basics. De werkzaamheden brengen weinig goeds aan het licht. Schokkend is de staat waarin het jongenshuis verkeert. Door het verwijderen van de plafonds loopt het gevaar in te storten. Het wordt direct gestut.  Uiteindelijk blijft alleen de voorgevel gehandhaafd.

In hetzelfde jaar volgt een uitvoering funderingsonderzoek dat het gehele jaar in beslag zal nemen. Amsterdam is gebouwd op een zacht tapijt van inklinkende veengrond. Met de nodige verzakkingen tot gevolg. De oude poort uit 1581 en de oude vleugel van het meisjeshuis aan de Nieuwezijds Voorburgwal kunnen hierover meepraten. En het zakt maar door. Het terrein is een wirwar van oude en nieuwe funderingen, die van slechte kwaliteit zijn. Er wordt besloten het complex opnieuw te funderen en nu het toch openligt, in zijn geheel te onderkelderen. Er ontstaat zo niet alleen ruimte voor depots maar ook voor leidingen, voor stookkamers, voor alle grote machines die een museum draaiende houden maar beter aan het oog onttrokken kunnen worden. Een kostbare en tijdrovende operatie.

En of het allemaal nog niet genoeg is zorgen ook de daken voor de nodige hoofdbrekens.

Er dient zich als snel een probleem aan. Er kunnen niet voldoende zwart geglazuurde dakpannen worden geleverd. Er wordt daarom gekozen voor een leistenen dakbedekking. Hoewel alle panden rondom de meisjesbinnenplaats identiek lijken te zijn, zit hier het verschil. De drie zeventiende-eeuwse vleugels krijgen hun leistenen daken terug, het achttiende-eeuwse heeft nooit een leien dak gehad en krijgt het nu ook niet. Na het verwijderen van de oude dakbedekking liggen de kappen bloot. Ze verkeren in een slechtere staat dan verwacht. Verval ligt op de loer. Ook de kroonlijsten en de goten zijn dringend aan vervanging toe. Het tuintje en de oude kastanjeboom van de meisjes moet wijken voor een bouwkraan, die over de daken heen de binnenplaats opgetild wordt. Twee jaar duurt het herstel, dat eind 1966 voltooid is. De meisjesplaats wordt bestraat. 

Programma van eisen

Het terrein ligt nu als een blank canvas aan de voeten van de bouwheren. Klaar om ingevuld te worden. Maar waar moet die invulling aan voldoen? Wat zijn de wensen van de opdrachtgevers? Al in 1963, nog voordat het onderzoek van het gebouw goed en wel op gang is gekomen, wordt een programma van eisen opgesteld. Dat plan is tweeledig. Niet alleen het behoud van het pand, maar ook het herbergen van de collectie is van groot belang. De stad Amsterdam beheert een unieke verzameling schilderijen en andere kunstvoorwerpen, die niet alleen tentoongesteld worden, maar volgens de nieuwste inzichten ook samen een levendig beeld van de geschiedenis moeten oproepen.

Er worden ideologische uitgangspunten geformuleerd om duidelijk te krijgen op welke wijze de geschiedenis van de stad gevisualiseerd kan worden. Het museum sluit daarbij aan bij enkele algemene uitspraken die cultuurhistoricus professor Huizinga, in 1960 tijdens een ICOM-conferentie gebezigd heeft: ”het museum en de collectie dienen een zo open mogelijk karakter te hebben, niet alleen letterlijk maar ook figuurlijk. Dat wil zeggen dat naast een optimale toegankelijkheid van het gebouwencomplex, ook de opstelling geestelijk optimaal toegankelijk moet zijn voor een zo groot en gevarieerd mogelijk publiek.”*

De helderheid van het verhaal over Amsterdam hangt daarbij voor een groot deel af van de manier waarop de objecten gecombineerd en gerangschikt worden. Desalniettemin zal er steeds uitleg gegeven moeten worden. Dat kan met behulp van teksten of met audiovisuele middelen. Voor wie verdieping zoekt zal er een toegankelijke bibliotheek aanwezig zijn. Het museum mag geen statisch instituut zijn, maar een levendige instelling waar veel gebeurt. De kern van het museum bestaat uit een opstelling die de geschiedenis van Amsterdam in beeld brengt. Deze permanente tentoonstelling moet flexibel blijven en nieuwe aanwinsten en nieuwe inzichten gemakkelijk in te passen. Als aanvulling op deze basisopstelling worden er tijdelijke tentoonstellingen van allerlei aard gehouden om onderwerpen nader uit te diepen of om zaken aan de orde te stellen die in de vaste opstelling geen plaats hebben. De binnenplaatsen worden gebruikt voor diverse activiteiten. Aldus verwoord door Meischke.**

Zie hier het nieuwe Amsterdams Historisch Museum. Daar komt nog bij dat de collectie niet alleen leidend is in museaal maar ook in praktisch opzicht. Want waar blijft de verzameling unieke en immens grote schutterstukken en hoe voorkom je dat het beeld van Goliath een kopje kleiner gemaakt moet worden? Hoe worden de jaarlijks vele bezoekers ontvangen en door het museum geleid? Tel daar nog ruimte verslindende technische voorzieningen, zoals de luchtkanalen voor de klimaatbeheersing, bij op en het wordt een puzzel van jewelste. Het programma van eisen is eind 1964 gereed. Het wordt op 22 maart 1965 bij het stadsbestuur ingediend.

Bart van Kasteel (1921-1988) en Jaap Schipper (1915-2010)

Bart van Kasteel (1921-1988) en Jaap Schipper (1915-2010)

Schetsplan

Ook de eerste schetsen zijn al voor de afronding van de inventariserende en op behoud gerichte werkzaamheden gereed. Het schetsplan, dat gericht is op de ruimtelijke indeling, wordt tegelijkertijd met het programma van eisen ingediend, aangevuld met een kostenraming. Deze schetsen zijn de uitgangspunten voor de verdere werkzaamheden. De regentessen-, regentenkamer en de aangrenzende vertrekken vallen buiten het bereik van de architecten, voor alle overige ruimten hebben zij de vrije hand gekregen. In maart 1964 wordt het resultaat voor de eerste keer gepresenteerd en op 25 mei 1966 wordt het schetsplan - nadat diverse commissies er hun licht over hebben laten schijnen - bij raadsbesluit aanvaard. 

Toegankelijkheid

Een van de belangrijkste punten is de toegankelijkheid van de binnenplaatsen. Niet alleen voor museumbezoekers maar voor iedereen, verdwaald en verrast of juist niet verdwaald en bekend met deze oases van rust in de hectische binnenstad. Voor de jongens- en de meisjesbinnenplaats is dat geen probleem. Op de derde binnenplaats, de kinderbinnenplaats, loopt de bezoeker tegen een groot monumentaal gietijzeren hek aan. Door dat hek dichter bij de oude Begijnsloot te plaatsen, wordt er via een zijingang een directe opening naar het Begijnhof gecreëerd. Zo ontstaat er een voetgangerscircuit in het hart van de stad, weg van de drukke Kalverstraat. 

De schuttersgalerij –de huidige Amsterdam Gallery- voor en na verbouwing

De schuttersgalerij –de huidige Amsterdam Gallery- voor en na verbouwing

Rondom de Schuttersgalerij

Nu de bebouwing boven de overwelfde Begijnsloot afgebroken is blijft er een braakliggend lint over, dat zich dwars over het terrein uitrolt. Van Kasteel, geïnspireerd door passages in Den Haag en Milaan, besluit er dankbaar gebruik van te maken. De oude sloot wordt een overdekte galerij. Een uitkomst voor de schuttersstukken die, een enkel stuk daargelaten, onmogelijk in te passen zijn in de lange smalle zalen. Zo ontstaat er een unieke museumstraat waar voorbijgangers op een ongedwongen manier kennis kunnen maken met een deel van de collectie. Door deze parallel aan de Kalverstraat lopende galerij als verlengde van de straat te beschouwen en vrij toegankelijk te maken, wordt het voetgangersgebied in de stad verder uitgebreid en daarmee ook de bereikbaarheid van de binnenplaatsen en het museum bevorderd. Voor de regentenstukken, ook geen kleine jongens, wordt in de rechterhoek van de jongensplaats een vervallen bijgebouwtje afgebroken. Er komt een hoge zaal met bovenlicht voor in de plaats waar deze stukken volledig tot hun recht kunnen komen. Voor de harnassen wordt op de derde binnenplaats waar de kleintjes speelden, een vitrine gebouwd. Samen met de om de hoek gelegen Schuttersgalerij eveneens een bijzondere manier om passanten uit binnen- en buitenland een inkijkje in de collectie te geven.

Was de Begijnsloot in vervlogen tijden de scheiding tussen het Oudemannenhuis en het Sint Luciënklooster  - het latere jongens- én het kinderhuis - opnieuw is door de bouw van een galerij de grens tussen beide locaties duidelijk zichtbaar gemaakt. Die bouwkundige scheiding wordt doorgevoerd in de inrichting van het museum. In het jongenshuis vinden de tijdelijke tentoonstelling plaats; in de zalen rondom de meisjesbinnenplaats wordt in chronologische volgorde de geschiedenis van Amsterdam permanent gepresenteerd. 

De noordelijke vleugel

De vleugel aan de zijde van de Sint Luciënsteeg wordt niet in het museumtraject opgenomen. Hier bevindt zich de regentenkamer met nevenruimten, die in oorspronkelijke staat is teruggebracht. Op de verdieping is ruimte gemaakt voor een bibliotheek en het prentenkabinet. Ook de regentessenkamer behoudt zijn oorspronkelijke ligging en inrichting, aan de westzijde, tegen de noordelijke vleugel aan.

Het museum is te bereiken via de oude ingang van het meisjeshuis aan de Nieuwezijds Voorburgwal. Het is de nieuwe hoofdingang én het voorportaal van de Regentenkamer.

Goliath in het restaurant

Goliath in het restaurant

Het restaurant

Op het lijstje met zorgenkindjes staat nu alleen nog de reus Goliath. Maar liefst vijf meter lang. Hij, David en de schildknapen, vinden onderdak in het restaurant. Dat restaurant ligt achter de open galerij van de jongensbinnenplaats, waar eens het koehuis van de zusters en de latere timmerloods van het weeshuis hebben gestaan. Een strategische plek, omdat de meeste bezoekers het museum of de binnenplaatsen via deze oude ingang het museum en de binnenplaatsen bezoeken.

Het gebouw wordt volledig opnieuw opgetrokken. Door het restaurant de dakvorm van het koehuis te geven, kan de benodigde hoogte worden gecreëerd voor de zeventiende-eeuwse beeldengroep, waarvan Goliath de blikvanger is. 

Overige locaties

De aula die aan de achterzijde van het restaurant gerealiseerd zou worden, wordt wegens ruimtegebrek ondergebracht op de benedenverdieping van het jongenshuis. Deze verdieping biedt eveneens toegang tot de expeditieruimten en de verderop in de kelders gelegen depots. De luchtbehandelingsinstallaties worden in de ruimten onder het meisjeshuis ondergebracht.

Het Boekhoudershuis is bestemd voor de directie; staf en secretariaat zijn niet ver weg. Zij vinden hun werkkamers in de oude school boven de jongensgalerij. Het overige personeel houdt kantoor in de bebouwing rond de achterplaats waar ook enkele restauratieateliers worden ingericht. 

Werk aan de winkel

Nu de indeling in hoofdlijnen is uitgestippeld volgt er een periode van grote bouwnijverheid. Er worden tal van grote, kleine, ingrijpende en minder ingrijpende wijzigingen aan het pand aangebracht. Slechts op enkele punten wordt van de opzet afgeweken. Het museum wordt een som der delen. Inwendig worden de oude vleugels van het weeshuis aaneengeregen tot één gebouw. Na de verbouwing zullen alle zalen binnendoor te bereiken zijn. Achter de gevels is er dan weinig meer dat aan het weeshuis herinnert. De enige echo’s van het verleden zijn naast de Regenten- en Regentessenkamer, de kastjeswand waar de jongens hun spullen in wegborgen en het monument voor Van Speyk. En niet te vergeten, de oude linde, die in 1898 ter gelegenheid van de inhuldiging van Koningin Wilhelmina op de jongensbinnenplaats is geplant.

Deze grootste verbouwing in de geschiedenis van het weeshuis, dit huzarenstukje, wordt op de voet gevolgd door ir. Meischke. Hij doet nauwgezet verslag van alle werkzaamheden in zijn publicatie over het Burgerweeshuis, uit 1975. Deze publicatie is online te raadplegen.**

Binnenkijken

Als het stof is neergedaald en het oude gebouw aangepast is aan de eisen van de nieuwe functie en de moderne tijd, dan marcheert een leger van stukadoors, schilders en andere vakmannen binnen.

Er wordt in het interieur gestreefd naar eenheid De muren worden witgepleisterd en alle vloeren krijgen hetzelfde parket. Bij het gebruik van vitrines, sokkels en schotten wordt uitgegaan van een basismodel. Er wordt gestreefd naar de grootst mogelijke rust. De collectie staat centraal. Het gebouw is de achtergrond waartegen die collectie gepresenteerd wordt.

De ramen worden slechts in enkele gevallen geblindeerd. Zo blijft in vrijwel alle zalen het contact met de binnenplaatsen en de buitenwereld gehandhaafd.

En dan, dan is daar eindelijk de dag dat de werkzaamheden zijn afgerond. Klaar voor de inrichting. Laat de collectie maar komen!

Amsterdam, 4 x Amsterdam 700 jaar, detail, Opland, 1975, foto: Catawiki

Amsterdam, 4 x Amsterdam 700 jaar, detail, Opland, 1975, foto: Catawiki

27 oktober 1975

Het is 27 oktober 1975, de 700ste verjaardag van Amsterdam. Bijna veertien, en niet de té enthousiast ingeschatte vijf à zes jaar, nadat de Gemeenteraad van Amsterdam het Burgerweeshuis aan het Amsterdam Historisch Museum heeft toegekend. Het is feest in de binnenstad!

Amsterdam is een met zorg gerestaureerd pand en een gloednieuw historisch museum rijker, op een uitzonderlijk mooie maar vooral historische locatie, toegankelijker dan ooit. Het resultaat mag er wezen. Begijnhof, Kalverstraat, Schuttersgalerij, Sint Luciënsteeg en Nieuwezijds Voorburgwal, alle wegen leiden naar Rome. Koningin Juliana verricht de officiële opening. Zij wordt begeleid door Simon Levie en burgemeester Ivo Samkalden. Amsterdam is trots, heel trots!

Laat nú de bezoekers maar komen!

 

Bronnen:

*Amsterdams Historisch Museum, R. Meischke en B. Haak, Kleine Monumentenreeks, Amsterdam 1988

**Amsterdam Burgerweeshuis, monumenten van geschiedenis en kunst, ir. R. Meischke, Staatsuitgeverij ’s-Gravenhage, 1975 (pp. 290-299) - https://www.dbnl.org/tekst/meis008burg01_01/index.php