Wanneer bent u begonnen met het maken van wandkleden, kussens en poefs?
Ik kreeg in 1987 een opdracht van de familie Brons. Miep Brons was al klant van de kleding, zij gaf mij de vrije hand om iets voor in haar slaapkamer te ontwerpen. Vrij werk, dat is natuurlijk het aller-leukste, dan kun je fantaseren. Het is een prachtig interieur geworden met wandbekleding en een bijpassend bed en kussen.

Kunt u iets vertellen over uw werkwijze?
Ik gebruik altijd leer en suède, en veel goud, zilver. Dat zoek ik eerst allemaal bij elkaar en zo ontstaat een beeld. Voor mijn materiaal reis ik, dat koop je niet zomaar in Nederland. Mijn werken zijn moeilijker te maken dan een schilderij, want als ik eenmaal het materiaal heb geknipt en gestikt, dan kan ik het niet meer veranderen. Een schilder kan over iets heen schilderen als het niet goed is. Ik moet meteen weten wat ik doe.
Voordat ik begin, maak ik een klein schetsje, niet heel gedetailleerd. Soms gebruik ik patronen. Ik werk in delen, die worden allemaal met elkaar verweven. Thuis heb ik een kamerscherm van een meter of zes lang, dat staat nu in het museum.

Is er sprake van een wederkerend thema in uw werk?
Nee. Voor mij maakt het niet uit wat ik maak. Het is net wat in mij opkomt. Soms zie ik ergens iets, en denk dan, ‘hé daar wil ik iets mee doen’.

Wilt u een verhaal vertellen?
Nee. Dat moeten mensen er zelf van maken, iedereen heeft zijn eigen verhaal, en moet zijn eigen fantasie gebruiken.

Ik zie wel heel veel dieren op de kleden en op de mantels.
Ja dieren, ik houd van dieren, panters en vooral apen. Ik ben gek op apen. Ik kijk altijd naar Animal Planet. Wat er ook gebeurt, ik moet het zien. Ik vind het interessant om te zien hoe apen in de natuur leven, hoe bewegelijk ze zijn, hoe ze aan hun eten moeten komen, maar ook de enorme familiedrang, dat ze in groepen bij elkaar leven, een andere groep kan er niet bij. “Oh,” denk ik dan, ‘het zijn net mensen’. Wij kiezen ook onze vrienden uit. Is er geen goed contact, dan wordt het niks.

Dus de creaties die u heeft gemaakt waren niet geïnspireerd op de Oosterse cultuur?
Natuurlijk ben ik half Chinees en half Nederlands, dat zit er in, ben ik mee geboren. Dus ben ik ook half Oosters.

Wat deed u voor werk voordat dat u bekend werd in de jaren zeventig?
Ik fotografeerde, richtte huizen in en ik maakte etalages. Tot ik in de jerseyfabriek van mevrouw Bosma ging werken. Ik ontwikkelde breipatronen, stond achter de breimachines. Van de materialen maakte ik collecties. Die collecties werden getoond op internationale stoffenbeurzen. De kleding die ik van de stoffen had gemaakt om modemerken op een idee te brengen fotografeerde ik zelf, Frans Ankoné deed de styling. Ik had toen een fotostudio in de Haarlemmerhouttuinen, dat werd later mijn atelier.
Het ging erg goed met de stoffenverkoop, dit bracht me op het idee om een winkel te openen op de Nieuwendijk. Omdat het project niet goed was opgezet werd het geen succes.

De extravagante creaties waren dus geen reactie op de confectie die u ontwierp?
Ik kon in de fabriek doen wat ik wilde, ik reisde ook veel om indrukken te krijgen en ook om te leren. Omdat de stofontwerpen een succes waren, kwam ik op het idee om voor mij zelf te beginnen.

In 1972 opende u Studio Fong Leng in de PC Hooftstraat, hoe kwam u daar terecht?
Ik zat daar eens een broodje te eten en zag aan de overkant een leeg winkeltje. Ik belde aan, twee hele kleine dametjes ontvingen me. Ze maakten hoeden, en waren van plan te stoppen. Alsof God me gestuurd had!
Ik heb de hele zaak laten verbouwen, het werd groot, met een souterrain, begane grond en eerste verdieping, daar hingen de kostbaarste stukken. Studio Fong Leng was de meest extravagante winkel van Nederland.
Het was een leuke tijd, de eerste twee jaar gaf ik shows in de winkel. Tot het niet meer ging, zoveel mensen kwamen er. Ze kwamen uit de hele wereld. Het leuke was dat mensen zich er op voorbereidden, ze maakten mooie outfits maken, echt super.
Na twee jaar ben ik shows gaan geven op grote locaties zoals het Van Gogh Museum, het Stedelijk Museum, de Sonestakoepel, het De Mirandabad, de Beurs van Berlage, het Tropenmuseum. De grootste was in het PSV-stadion voor 20.000 mensen. Er is nog geen ontwerper geweest die me dat geeft nagedaan.
Ik verkocht aan winkels in Amerika, België en Zwitserland. Ik was zowel creatief als zakelijk. Dat was een groot geluk. Het was niet zomaar iets wat ik deed het, mijn bedrijf werd erg groot. Eigenlijk te groot. De kunstwerken verkocht ik alleen in Nederland, die waren altijd speciaal en erg arbeidsintensief om te maken.

U verkocht in de winkel ook blouses van zijde.
Alles wat ik maakte was draagbaar. Tuurlijk, de prijzen van de kunstwerken waren anders. Ik maakte confectie, confectie de luxe, dekjes voor honden, kinderkleding, sportkleding, kunstwerken, eigenlijk een soort piramide van ontwerpen. Er was niemand anders die dat deed. Ook nu is er niemand die dit doet. Mijn succes was dat ik steeds vernieuwde, dat hoort bij mij. Ik wil ook nu niet bij het oude stil blijven staan.
Ik heb baanbrekend werk verricht voor Nederland. Voordat ik doorbrak waren er klassieke couturiers, wat zij maakten was heel stijfjes. Ik had een heel eigen stijl.
Toen ik in de PC begon, hoorde ik ‘die winkel bestaat niet langer dan een maand’, maar iedereen kwam naar de etalages kijken. Ik heb er 22 jaar gezeten met de Studio Fong Leng.

De kleding sloeg meteen aan, en nog steeds zijn mensen onder de indruk.
Dat is juist het leuke eraan. Ik word nog altijd aangesproken door jong en oud. Soms zeggen jongeren ‘mijn moeder heeft van u nog kleding, ze wil het niet weg doen’. Dat moet ze ook niet doen, zeg ik dan. Of aan het museum schenken.
Ik heb veel geëxposeerd in het Frisia Museum van Dirk en Baukje Scheringa in Spangbroek, tot ze stopten in 2009 hadden ze veel werk van mij. Hans Melchers heeft een groot deel van de Frisia-collectie gekocht. Hij is in Gelderland een museum aan het bouwen en daar gaan we verder. Gelukkig is mijn werk er nog, en kan Nederland er van genieten. Dat vind ik prettig. Het buitenland heeft wel interesse vooral in Amerika. Ik moet wel doorwerken. Ja, ik werk elke dag.

Wat u maakt noemt u nooit mode, maar kunst.
Ik heb me nooit vereenzelvigd met mode of trends. Ik was mijn tijd altijd ver vooruit en kon daarom niet vertellen wat trends zouden worden. Weet je wat het is, nu zie je dat de cirkel rond is, ik word veel geïmiteerd.

Viktor & Rolf hadden op de academie in Arnhem les van Berry Brun, uw voormalig assistent, hoe werkte u samen?
Berry was mijn persoonlijke assistent en goede vriend. We praten over wat we wilden doen, we werkten goed samen. We gingen vaak op reis, voor werk en plezier. Ik kon niet alles alleen doen, en leuk is dat ook niet. Destijds werkte ik met een groot team, allemaal verschillende nationaliteiten, ze kwamen uit Japan, Hongarije, België, Italië, Zweden, de Molukken en Suriname. In die tijd was er zelfs een kleine crèche in het atelier. Leuk hoor.

Hoe kijkt u terug op uw werk uit de jaren zeventig en tachtig?
Het verbaast me, heb ik dat allemaal gemaakt, gedaan? Al werkte ik, zoals ik al zei, natuurlijk met heel veel mensen.

Hoe leerde u Mathilde Willink kennen?
Ik schilderde de pui van mijn winkel en toen kwam ze voorbij met Carel Willink. Ik kende ze niet, en dacht ‘goh wat een leuke vrouw!’ Ze liepen voorbij, ik ging van de stelling af en erachter aan, ik stelde me voor en nodigde ze uit voor de winkelopening. Ze kwamen een dag later. Mathilde zag er een beetje tuttig uit, helemaal niet uitbundig. Ze vond alles geweldig en viel van verbazing languit op de grond. Ze is jaren bij me gebleven. Mijn kleding was precies iets voor haar.

Als Mathilde door de Leidsestraat liep stopten de trams, zei Frans Ankoné.
Alles stopte! Ze was een fantastische ambassadrice voor mijn werk, maar er waren meer. Het is jammer hoe het met Mathilde is afgelopen, dat was een drama.
Na afloop van elke show gaf ze mij een schilderij cadeau. In het Latijn schreef ze er altijd iets op. Mathilde, Carel Willink en ik waren een drie-eenheid.
Heb je de performance gezien van Louis van Beek die optrad als Mathilde? Hij was het echt. Ik schrok ervan. De creatie die hij droeg heb ik speciaal voor die voorstelling gemaakt.
Vorig jaar speelde ik zelf in een toneelstuk ‘Inanna Goddess of Love & War - Queen of the Sky‘ geschreven door Gerti Bierenbroodspot met muziek van cellist Ernst Reijseger. Het is een paar keer opgevoerd, nog niet in Amsterdam. Ik droeg een gele mantel bezet met Swarovski stenen, die is nu te zien op de expositie.

Uw winkel in de PC ging eind jaren tachtig dicht, waar had dat mee te maken?
Ik was een samenwerking aangegaan met een bedrijf, en dat ging failliet, ze hebben mij meegesleurd, heel vervelend.

Er kwamen natuurlijk ook meer modemerken
Ja, en veel modemeisjes die ontwerper wilden worden. Maar ontwerper kun je niet zomaar worden, ook niet als je een modeschool hebt gevolgd. Het moet in je zitten. Ik heb het in mijn eentje zover gebracht dankzij mijn doorzettingsvermogen.
Eigenlijk is het een ongelooflijk verhaal, maar het is waar gebeurd. En ik ga door. Het is een sprookje, een Chinees vrouwtje die het allemaal gewoon maar heeft gedaan.
En ik ben er altijd van uitgegaan dat mijn werk kwaliteit moest zijn, anders gaat het te niet.

Kan ik uw werk tijdloos noemen?
Niet tijdloos maar probleemloos, haha!

Wordt uw werk goed gedocumenteerd?
Nee. Het is belangrijk maar het is zoveel, ik begin er niet aan. Het moet een keer gebeuren. Voor het Frisia Museum en het Amsterdam Museum heb ik ook veel moeten uitzoeken, toen begon de ellende al. Een boek? Nee, dat hoef ik niet. Mijn geheugen is nog even geweldig en mijn leven nú is zeker even spannend!