Vermeend stichteres

Haesje Claesdr. wordt op 8 december 1475 in Amsterdam geboren. Ze is de dochter van Claes Jacobsz. en zijn eega Haze. Haesje huwt de weduwnaar Claes Jacobsz., naamgenoot van haar vader, en woont met hem ‘In’t Paradys’ in de Warmoesstraat. Op het huidige nummer 148. Of dit huwelijk met kinderen gezegend is, is niet bekend. Beide echtelieden behoren tot de upper class van Amsterdam. Vermoedelijk is Haesje de zus van Gerbricht Claes, de echtgenote van de al even rijke Duitse bankier Pompeius Occo, die in ‘het Paradys’ aan het begin van de Kalverstraat woont. Aan geld geen gebrek. De vrome Haesje bereikt een respectabele leeftijd. Kort vóór 1544 overlijdt ze. Ze wordt begraven in de kapel van de Minderbroeders aan de Nieuwezijds Achterburgwal. Als in 1581, kort na de Alteratie, de kloosterkerk gesloopt wordt, wordt haar stoffelijk overschot overgeheveld naar de Nieuwe Kerk.

Haesjes naam wordt veelal in één adem genoemd met het Burgerweeshuis, waarvan zij de vermeende stichteres is. Daar wordt in de eeuwen die volgen wisselend over gedacht. Haar bijdrage aan de totstandkoming van het Oudemannen- en Vrouwenhuis, eveneens in de Kalverstraat gelegen, staat zwart op wit. Daar kan niet aan getornd worden.

Regentenkamer van ’t Burgerweeshuis, J.M.A. Rieke (1851-1899), collectie Stadsarchief Amsterdam

Ja Haesje?

Het Amsterdam Museum bezit een al even twijfelachtig portret van Haesje. Het is gevat in een zwarte lijst, waarop de naam van de in 1569 geboren schilder Frans Pourbus II vermeld staat. Een portret dat, als het inderdaad van zijn hand is, niet naar het leven geschilderd kan zijn. Op de achterzijde van het paneel zijn twee briefjes geplakt, in twee verschillende handschriften. Het oudste noemt Haesje als stichteres van een liefdadige instelling:  ‘Haasje Klaas dogter in 't Paradijs, out zijnde... stigtheresse eener Godtshuse en ander Liefde gaven’. Het tweede vermeldt de schenking van dit portret aan het Burgerweeshuis: ‘Dit Portrait is door den Heere Pieter van Winter Nicolaas Simons Zoon, oud Regent van het Burger Weeshuys der Stad Amsterdam aan dit Gesticht ten Geschenk gegeeven den 3e Maart Ao 1802.’. Het portret spreekt, evenals de geportretteerde, tot de verbeelding. Een door Jacobus Houbraken.(1698-1780) vervaardigde gravure naar dit portret heeft als onderschrift: ‘Haasje Klaas dogter, in 't Paradys; Stigteresse van 't Burger Weeshuys, J. Houbraken, na ’t origin’. Het ‘origin’ hangt lange tijd in de Regentenkamer, onder de klok en rust nu in het depot van het museum.

 

Johan Isaksen Pontanus, 1631, in: Illustreret Dansk Litteraturhistorie, band 2, P. Hansen, 1886

 

De identificatie van de geportretteerde wordt mogelijk gevoed door de vroege literatuur. Historici als Johannes Isacus Pontanus (1571-1639) en Jan Wagenaar (1709-1773) zijn daar debet aan.  Pontanus gaat voorop. In zijn uit 1611 daterende Rerum et urbis Amstelodamensium historica schrijft hij: ‘Maer aengaande de eerste fondatie van dit Wees huys, soo  te kennen ghegheven  wordt in de ordinantie des jaers 1523 / die wort toegheschreven eene Haes Claes dochter int Paradijs, een rijcke Amsterdamsche Vrouwe / ende seer goedertieren teghen de arme. Want dese vrouwe hadde eenige harre cleyne huyskens in de: Calverstrate ontrent de Capelle ghenaemt de Heylige Stede hier toe gheeygent / stellende daerinne seven of acht  Weeskens die vaderloos ende moederloos waren / onder de regeringeban eenen Theeus Sweertz.’ Zij weet zich al snel gesteund door haar echtgenoot die van 1529 tot 1539 voorkomt in de lijst van Regenten van het weeshuis. Stadshistoricus Wagenaar doet het  dunnetjes over en volgt Pontanus in zijn bevindingen als hij Haesjes bijdrage aan het Oude Mannenhuis beschrijft: ‘En tot deezen aankoop, werden de Gasthuismeesters, naar ’t schynt, in staat gesteld, door eene maaking van Haasje Claas Dogter, in ’t Paradys, die, in haar leeven, ook de eerste aanlegster van het Burger Weeshuis geweest was [..]’.   

 

Johannes ter Gouw, Petrus Johannes Arendzen, 1884, Stadsarchief Amsterdam

 

Nee Haesje?

Haesje als stichteres? Tegengas komt er van Johan ter Gouw (1814-1894) eveneens stadshistoricus te Amsterdam. Hij beweert dat een bijzonder band tussen Haesje en het weeshuis niet is aangetoond. In zijn Geschiedenis van Amsterdam uit 1886, verwijst hij de ‘legende’ van ‘Stichteresse van het Burgerweeshuis’ zonder pardon naar ‘het rijk der fabelen’. Latere historici nemen Ter Gouw ter harte. Haar aandeel in de Amsterdamse geschiedenis blijft beperkt tot het Oudemannenhuis aan de overkant van de straat.

 

Isabella Henriette van Eeghen, Digitaal Vrouwenlexicon, Huygens Instituut

 

Toch Haesje?

Haesje is nu stichteres af. Totdat Isabella van Eeghen (1913-1996), adjunct- archivaris in Amsterdam, het archief in duikt voor haar onderzoek naar de schilder Cornelis Anthonisz.  Zij komt Haesje bij  herhaling tegen in stukken die betrekking hebben op het reilen en zeilen van het nog jonge weeshuis. Zo krijgen ‘Haes Paradijs’ en de weeshuismoeder korting bij veilingen die in de jaren dertig van de zestiende eeuw in het huis worden gehouden. Voor Juffrouw Van Eeghen zijn haar bevindingen reden te over om aan te nemen dat Haesje Claes wel degelijk bij de stichting betrokken is geweest. Omdat zij haar onderzoek verwerkt heeft in publicaties, die niet in relatie tot het weeshuis staan, laat mogelijk eerherstel voor Haesje nog even op zich wachten.

 

Hoe dan ook Haesje!

Hoe dan ook, Haesje is en blijft de stichteres van het Oudenmannen- en Vrouwenhuis. Daar is geen historische speld tussen te krijgen. In 1601 verhuist Amsterdams eerste seniorenhuis naar de Nieuwezijds Achterburgwal. Nadat de bewoners hun oude onderkomen hebben verlaten en het pand enige tijd verhuurd is geweest,  wordt het in 1632 bij het weeshuis gevoegd dat in 1580 in het voormalige Sint Luciënklooster is neergestreken. De oude mannen maken plaats voor jongemannen.

Het is niet ondenkbaar dat het portret aan het Burgerweeshuis geschonken is om de oorsprong van het jongenshuis te gedenken. Haesjes is zo immers indirect bij de totstandkoming van deze vleugel en bij een deel van het Burgerweeshuis betrokken geweest. Is Haesje daarom met terugwerkende kracht of zonder kennis van zaken tot stichteres benoemd?  En is daarmee, voor wie niet met Ter Gouw noch met juffrouw Van Eeghen meegaat, het mysterie “Haesje Claes” ontrafeld?

Zou het zo eenvoudig kunnen zijn?

 

Literatuur

Amsterdams Burgerweeshuis, R. Meischke, 1975
Claes, Haesje (1475-voor 1544), Els Kloek, Digitaal Vrouwenlexicon, Huygens Instituut

Historische Beschrijvinghe der seer wijt beroemde Coop-stadt Amsterdam, Ioh. Isacius Pontanus, 1614

Amsterdam in zijne opkomst…, 1762-1768, Jan Wagenaar