In oktober 1842 waren Piet en Cato van Eeghen in Parijs op huwelijksreis. Ze zagen er een voorstelling van ‘Tartuffe’ (Molière), gingen naar de opera, wandelden door de Jardin des Plantes en bezochten het Palais du Luxembourg, een van de eerste musea voor eigentijdse kunst. Verder genoten ze van de ‘heerlijke Spaansche stukken’ in Galerie Aguado, een beroemde particuliere schilderijenverzameling. Maar Cato schrijft vooral over het winkelen in de wereldstad.
Een hoedje van zijde of fluweel
Uit een brief aan haar zus en nicht, op 18 oktober 1842:
‘Van lezen komt ook haast niets, maar ik hoop thuis komende mijne schade in te halen. Parijs is dan ook eene stad, meer dan enige andere geschikt om eigenlijk niets te doen en wij zeggen dikwijls dat het goed is, wij hier niet langer dan een veertiendagen blijven, anders zouden wij ons al te veel aan dat winkels in en uitloopen, drentelen enz.’ Na de huwelijksreis zouden Cato en Piet gaan samenwonen, dus ze konden nog wel wat spullen gebruiken. Ze kochten in Parijs onder andere twee kandelaars en ‘nu zijn wij nog steeds zoekende naar eene tweede pendule.’
Als het om kunst of meubelen ging wist Piet altijd wel wat hij wilde, maar qua kleding had Cato blijkbaar niet veel aan hem. Ze schrijft in de brief: ‘[verder] ben ik nog steeds op den uitkijk naar een hoed, en tob nog zoo wat of ik eene rood bruin of korenblaue fluweel of wel een rose of wit zijden hoedje zal nemen. Zoo graag zoude ik dit aan [jullie] of mama of tante overleggen, want ik vind het zulk eene resolutie om zoo geheel alleen te beslissen en manlief laat de keuze geheel aan mij over’.
Het woord ‘manlief’ onderstreepte ze in haar brief. Was hij zo lief omdat hij haar alle vrijheid liet bij deze belangwekkende aankoop of bedoelde ze dat de kleur van haar hoedjes hem geen donder kon schelen? Ik vermoed het laatste, maar misschien is dat projectie omdat ik zelf weinig geduld heb voor shoppen. Wie weet raakte Piet van Eeghen wel in vervoering bij een elegant Frans hoedje.
Zwaar genoten
In een brief van Cato aan haar vader, 29 oktober 1842, nog steeds uit Parijs:
‘Wij hebben gister gewinkeld!’ en mijn arme beurs is onder de aanslag bezweken en zoo plat als een pannekoek; dit is echter de minst aangename zijde van het reizen, doch men heeft ook zwaar genoten.’ Welk hoedje het uiteindelijk is geworden vertelt het verhaal niet. Misschien deed dat er ook niet toe. De hoed kwam uit Parijs, daar ging het om. De dames in Amsterdam zullen hem alleen al daarom hebben bewonderd.