Van Eeghen was al een tijd ernstig ziek. Wat er precies aan de hand was wist niemand, maar het was duidelijk dat de lever niet goed functioneerde. Hij zag onrustbarend geel en hij had voortdurend buikpijn. De dokter vermoedde dat het einde nabij was maar verwachtte dat de patiënt de avond nog wel zou halen. Na enige aarzeling gingen zoons Pieter en Jan Herman toch maar naar de zaak. De zeven andere kinderen bleven achter bij de jarige zieke. Ook Jan Gunning, de man van Cecilia, was die dag bij de familie in het grote huis aan de Herengracht.
Rond het bed
Niet lang nadat de dokter was vertrokken kwam juffrouw Dammers, de verpleegster die de afgelopen weken bijna dag en nacht voor Van Eeghen had gezorgd. Ze constateerde dat Van Eeghens ademhaling steeds zwakker werd. Zelf zei hij tegen zijn jongste dochter: ‘Cato, ’t is gauw uit.’ Pieter en Jan Herman werden onmiddellijk teruggehaald van kantoor. Alle negen kinderen en hun aanhang verzamelden zich rond het bed van de pater familias. Marie en Cato zaten elk geknield aan een kant van het bed. De anderen zaten of stonden zwijgend rond de stervende. Marie hield haar vaders linkerhand vast, die langzaam koud begon te worden. Jan Gunning hield zijn adem in, tegelijk met alle anderen in de slaapkamer:
De ademhaling werd al zwakker en zwakker, al trager en trager. Soms stokte zij en hielden ook wij de onze in: dan werd zij weder, doch al weer zwakker, hervat. Iets wat op een zwak gereutel geleek deed zich hooren, nog ééne ademhaling – en toen bleef zij weg – voor goed. Stil snikkend stonden wij er om heen, onzeker of ’t reeds de laatste geweest was: ’t hoofd was niet eens op zijde gevallen: de zieke scheen in diepen sluimer verzonken. De pleegzuster naderde nu ’t bed en voelde ’t hart: het had opgehouden te kloppen (11 ¾ u). Zuster sloot zachtkens oogen en mond. [..] Ik had niet gedacht, dat de geest der menschen zijn stoflijk omhulsel zóó zacht verlaten kon.
Bron: dagboek Jan Gunning 25 oktober 1889, privéarchief familie Gunning.
Met dank aan Jan Willem Gunning