Zotonic - Atom Feed Module 2024-03-29T02:45:05+01:00 https://hart.amsterdam/nl/ Hart Amsterdammuseum https://hart.amsterdam/rsc/1944956 2023-05-31T21:02:43+02:00 2023-05-26T16:06:00+02:00 Suzette van &#39;t Hof https://hart.amsterdam/rsc/2980 De spinnende aap Op merklappen buitelen vaak allerlei lieflijke motiefjes over elkaar heen. Rozen, tulpen en anjers worden rijkelijk over de vele doeken uitgestrooid. Konijntjes, hondjes, poezen en vogels van diverse pluimage lijken soms zo weggelopen of weggevlogen te zijn uit de leefomgeving van de nog jonge borduursters. Maar wat doet in hemelsnaam een aap daartussen? <p><strong>De aap</strong></p> <p>Volgens de Physiologus, een voorloper van de middeleeuwse bestiaria, is de aap een symbool van de duivel. Hij staat voor ketterij en voor het heidendom. Het beestje verenigt bovendien allerlei ongewenste eigenschappen in zich zoals dwaasheid, luiheid, ontucht, ijdelheid, na-aperij en tal van andere ondeugden.</p> <p><img src="https://hart.amsterdam/image/2023/5/26/afbeelding2.jpg%28mediaclass-admin-rsc-edge-media.b4efbf81a1f8a631baa843069a38e28a03e813bf%29.jpg" alt="" /></p> <p><strong>De spinnende aap</strong></p> <p>Zijn actieve evenknie vindt zijn weg - via margetekeningen in middeleeuwse handschriften – naar het vroege handwerkonderwijs. De spinnende aap schaart zich tussen allerlei andere merklapmotiefjes, waar veel meisjes in leerscholen, al dan niet in weeshuizen, zich een weg doorheen kruissteken om een vak te leren. De aap zit doorgaans in een leunstoeltje. Voor hem staat een spinrokken op een houten voet. In zijn poten houdt hij de te spinnen draad vast. Aan het uiteinde van die draad hangt een spinspoel. Het spinrokken is als een zelfstandig object het symbool van de deugdzaamheid, van de vrouw des huizes en van de personificatie van de Vlijt. Op middeleeuwse voorstellingen is het een van de attributen van de Maagd Maria, de moeder van Christus. Maria spint als jonge vrouw de draad waarmee het voorhangsel van de tempel geweven is. Dat weefsel scheurt in tweeën op het moment dat haar zoon de kruisdood ondergaat (Mattheüs 27:50-51).</p> <p><img src="https://hart.amsterdam/image/2023/5/26/afbeelding3.jpg%28mediaclass-admin-rsc-edge-media.b4efbf81a1f8a631baa843069a38e28a03e813bf%29.jpg" alt="" /></p> <p><strong>Clotho, Lachesis en Atropos</strong></p> <p>Het motief van de aap aan het spinrokken grijpt terug op de Griekse schikgodinnen, de gezusters Clotho, Lachesis en Atropos, die over het lot van de mens beschikken. Clotho, de spinster en de oudste van het stel, spint de draad van het leven; Lachesis, de lotbedeelster, bepaalt de lengte en Atropos, de onafwendbare, snijdt de draad door. De zussen houden ons een spiegel voor; het leven is eindig en de levensdraad kan op elk moment verbroken worden.</p> <p> </p> <p><img src="https://hart.amsterdam/image/2023/5/26/afbeelding4.jpg%28mediaclass-admin-rsc-edge-media.b4efbf81a1f8a631baa843069a38e28a03e813bf%29.jpg" alt="" /></p> <p><strong>De dwaze aap</strong></p> <p>Net zoals de Griekse schrikgodinnen probeert ook de aap een levensdraad te spinnen. Maar hoogmoed komt voor de val. Zijn dwaasheid staat de aap in de weg; zijn pogingen mislukken jammerlijk. Hij toont ons daarmee dat het levenslot van de mens niet in eigen handen ligt maar in die van God: “de mens wikt en God beschikt”. De mens wordt -niet wetende hoe lang zijn levensdraad is- voorgehouden dat hij zijn tijd op aarde deugdzaam door moet brengen. Dat is een wijze les voor velen. Uiteindelijk valt er dan toch nog goed garen met dit dwaze dier te spinnen.</p> <p> </p> <p>De doek van Maria Block is nog t/m 3 september a.s. te zien in de tentoonstelling Continue This Thread, in het Amsterdam Museum aan de Amstel.</p> https://hart.amsterdam/rsc/1916924 2023-04-20T19:02:24+02:00 2023-04-18T13:53:00+02:00 Suzette van &#39;t Hof https://hart.amsterdam/rsc/2980 De mystieke wijnpers Op veel merklappen gaat een klein, ogenschijnlijk nietszeggend motiefje schuil tussen talloze merklapmotieven die zich gemakkelijker laten raden. Hooguit een handvol vogeltjes, die samen een eigen verhaal vertellen. Als je het motiefje als merklappenliefhebber eenmaal herkent zul je het steeds vaker tegenkomen. Een kennismaking met de mystieke wijnpers. <p><!-- z-media 1916935 {"align":"block","size":"middle","crop":false,"link":false,"link_url":""} --></p> <p><strong>De bron</strong><br /><br />Augustinus (354-430), één van de vier kerkvaders, vergelijkt Christus met een tros druiven. Hij beroept zich op twee passages uit het Oude Testament. In het boek Numeri worden verspieders vooruitgestuurd om het beloofde land Kanaän te verkennen. Het land van melk en honing. Zij keren terug met een tros druiven aan een draagstok. (Numeri 13:17-27). Een verwijzing naar de Eucharistie, die tijdens het Laatste Avondmaal, dat Christus met zijn leerlingen vierde, werd ingesteld. In de tweede passage, uit Jesaja, wordt beschreven hoe een zich wrekende God de onderdrukkers van het Joodse volk vertreedt in de wijnpers van zijn toorn. (Jesaja, 63:1-6)</p> <p><!-- z-media 1916937 {"align":"block","size":"small","crop":false,"link":false,"link_url":"","caption":""} --></p> <p><strong>De mystieke wijnpers</strong><br /><br />De late Middeleeuwen leiden hieruit het motief van Christus in de Mystieke Wijnpers af. Slechts in een lendendoek gekleed, getooid met de doornenkroon en met de vijf wondentekenen, plet Christus druiven in een trog. Hij wordt daarbij zelf door de balk van de wijnpers, als ware hij de tros druiven van Augustinus, meegeperst. Het bloed dat uit zijn wonden stroomt vermengt zich met het sap van de druiven en wordt opgevangen in één of meerdere kelken.</p> <p><img src="https://hart.amsterdam/image/2023/4/18/wwwopac.jpg%28mediaclass-admin-rsc-edge-media.b4efbf81a1f8a631baa843069a38e28a03e813bf%29.jpg" alt="" /></p> <p><strong>De mystieke wijnpers in kruissteek</strong></p> <p>Deze voorstelling is eveneens een verwijzing naar de Eucharistie. Het toont de gelovige dat de geconsacreerde wijn, volgens de leer van de Katholieke Kerk, het bloed is van Christus. Op voornamelijk Noord-Hollandse merklappen wordt een symbolische weergave van de wijnpers aangetroffen. Deze vorm bestaat uit twee stijlen met twee dwarsbalken, soms gelijkend op een hoofdletter H, waartussen een groot hart is gevat. Het Hart van Christus, dat als zelfstandig object vereerd wordt. Boven het hart bevindt zich een vogel die met een schroef de pers aandraait. De overige vogels rondom de pers verbeelden vermoedelijk het opstijgen van de ziel. Ook de vereenvoudigde versie was populair en kwam regelmatig voor op allerlei doeken. Maar de bedreven, niet altijd katholieke vingertjes, die dit motief in hun handwerkproeven verwerkten van de betekenis doordrongen waren, dát blijft voor altijd een raadsel.</p> https://hart.amsterdam/rsc/1550425 2022-11-15T16:41:27+01:00 2022-11-01T00:00:00+01:00 Suzette van &#39;t Hof https://hart.amsterdam/rsc/2980 Te veel om op te noemen Vandaag viert de katholieke kerk het hoogfeest van Allerheiligen. Wat is hiervan de betekenis? <p><strong>Allerheiligen</strong></p> <p>Op 1 november viert de katholieke kerk het hoogfeest van Allerheiligen. Door een gestaag groeiend aantal heiligen is het al in de vierde en vijfde eeuw onmogelijk het feest van elk van hen afzonderlijk en waardig te vieren. De behoefte bestaat om een feestdag in te stellen, die alle heiligen onder één noemer vangt.</p> <p>Aanvankelijk worden alleen diegenen herdacht die uit naam van hun geloof gemarteld en gedood zijn. In Rome wordt het Pantheon, een van oorsprong Romeinse tempel, gewijd in naam van alle martelaren. In de achtste eeuw betrekt Paus Gregorius III (731-741) ook de belijders, zij die niet fysiek voor hun geloof geleden hebben, in het feest. In 844 verplaatst Paus Gregorius IV (827-844) het feest, dat oorspronkelijk op 13 mei plaatsvond -de wijdingsdag van het heidense Pantheon- naar de eerste dag van november.<br /><br /><!-- z-media 1775450 {"align":"block","size":"large","crop":false,"link":false,"link_url":"","caption":""} --></p> <p><strong>Allerzielen</strong></p> <p>Op 2 november, één dag na Allerheiligen is het Allerzielen. De katholieke kerk bidt dan voor alle zielen, die nog niet in de hemel zijn opgenomen maar in het vagevuur wachten op de wederkomst van Christus. Veel katholieken bezoeken het kerkhof waar hun dierbaren begraven liggen om hen met bloemen te gedenken. Er zijn bovendien tal van bijzondere plekken in stad en land waar een kaarsje aangestoken kan worden. Op de grote vijver in het Vondelpark dobberen dit jaar weer honderden lichtjes op het water. Iedereen is welkom om een bootje met een kaarsje te water te laten voor een geliefde, die zo deerlijk gemist wordt. Iedere keer weer een indrukwekkend schouwspel.</p> <p>Voor meer informatie: https://allerzieleninhetvondelpark.nl</p> https://hart.amsterdam/rsc/1768721 2022-10-18T15:16:33+02:00 2022-10-17T15:02:00+02:00 Suzette van &#39;t Hof https://hart.amsterdam/rsc/2980 Zeg het met tulpen Tulpen zijn als het voorjaar aanbreekt overal om ons heen. Van eindeloze velden in allerlei prachtige kleuren, in bloemenstalletjes op de hoek van de straat tot pronkend in een vaas. Een feest voor het oog dat helaas maar even duurt. Maar niet getreurd, op veel merklappen die door de eeuwen heen geborduurd zijn, is het altijd tulpentijd. <p><strong>Liefdesverdriet</strong></p> <p>Wie denkt dat een de tulp een typisch “Hollands” product is, vergist zich deerlijk. “Onze trots” komt uit Perzië, waar de tulp een in het wild groeiende bloem is.<br /><br /></p> <p><!-- z-media 1768723 {"align":"block","size":"small","crop":false,"link":false,"link_url":"","caption":""} --></p> <p>Een oosterse legende uit de dertiende eeuw verhaalt over een jongeling genaamd Farhard, die verliefd werd op de Perzische prinses Shirin. Zij wees hem af. Farhard trok met een gebroken hart de woestijn in. De tranen die hij plengde, veranderden in tulpen zodra ze met het warme droge zand in aanraking kwamen. Deze wilde bloemen, in Perzië ‘lalé’ genoemd, werden het symbool van de volmaakte liefde. Ze werden uitgegraven en in de koninklijke tuinen geplant. Ook in Turkije werden vervolgens tuinen met geurende bloemen aangelegd. De tulp nam er een steeds belangrijke plaats in, het werd zelfs de nationale bloem van Turkije.<br /><br /></p> <p><!-- z-media 1768724 {"align":"block","size":"middle","crop":false,"link":false,"link_url":"","caption":""} --></p> <p><strong>De weg naar Europa</strong></p> <p>In 1562 worden de eerste tulpenbollen vanuit Constantinopel naar Antwerpen verscheept,  vandaaruit komen ze in Noord-Nederland terecht. Ze veroorzaken een rage, een heel dure zelfs: de tulpenkoorts breekt in alle hevigheid uit. De bollen kosten een fortuin en richten menig koopman ten gronde. Op bloemstillevens uit de zestiende en zeventiende eeuw is de tulp de meest voorkomende bloem. Ook op allerlei textiel en op meubelen worden tulpen aangebracht en niet te vergeten op muurtegels, tegeltableaus en Delftsblauw aardewerk. In de volkskunst is de tulp eveneens een veelgebruikt motief. Niet verwonderlijk dus dat hij op heel veel merklappen voorkomt. In alle soorten en maten, van losse tulpen op lange stelen, tot tulpen in een vaas of pot, al dan niet samen met rozen en anjers.<br /><br /></p> <p><!-- z-media 1768725 {"align":"block","size":"middle","crop":false,"link":false,"link_url":""} --><u></u></p> <p><strong>Zeg het met tulpen</strong></p> <p>De symboliek is al bijna even rijk. In de zeventiende eeuw is de tulp op God gericht. Als de zon niet schijnt, verlept de tulp; als de zon wel schijnt, is hij met zijn lange rechte steel naar de hemel gekeerd. Later in diezelfde eeuw verandert dat in vergankelijkheid. De tulp is slechts een kort leven beschoren. Het is een vanitassymbool: de mens is sterfelijk.<br /><br /></p> <p><!-- z-media 1768726 {"align":"block","size":"middle","crop":false,"link":false,"link_url":""} --></p> <p>Volgens Jacob Cats verwijst de tulp naar kuisheid. In <em>Houwelyck</em> (1625), een werk van zijn hand, is in het eerste deel ‘Maeght’ een ‘Maeghde-wapen’ opgenomen; een ruitvormig wapenschild met één gesloten tulp in een met dansende putti versierde pot waaromheen bijen zwermen. Het schild wordt gedragen door twee jonge vrouwen, van wie er één een borduurraam met een onvoltooid borduurwerk aan haar rechterarm draagt. Het motto luidt: ‘lateat dum pateat’, laat zij gesloten zijn, terwijl zij zich toont. De gesloten bloem staat voor maagdelijkheid.</p> <p><u></u><em><br /><!-- z-media 1768727 {"align":"block","size":"large","crop":false,"link":false,"link_url":"","caption":""} --></em><strong>De weg naar de merklap</strong></p> <p>Mogelijk zijn de tulpen op tegels het voorbeeld geweest voor veel kruissteekpatronen. De ‘drietulp’ is van de zeventiende tot ver in de negentiende eeuw populair. Het is een grote tulp met lange steel geflankeerd door twee kleinere exemplaren. Een ander motief is de bloempot met een tulp in het midden en links en rechts daarvan een anjer en een roos. Hier is de tulp het zinnebeeld van de volmaakte liefde, de roos van de liefde tussen man en vrouw en de anjer van de moederliefde. Deze afbeeldingen vinden rechtstreeks hun weg naar de merklap. Of de nog jonge borduursters op de hoogte zijn geweest van de symbolische lading is niet met zekerheid te zeggen. Mogelijk zijn de bloemen puur vanwege hun schoonheid over de doeken uitgestrooid. Maar hoe het ook zij, al vier eeuwen lang zijn we in de ban van de tulp, één van onze belangrijkste exportproducten.</p> <p> </p> <p> </p> <p> </p> https://hart.amsterdam/rsc/1644515 2022-07-21T14:47:31+02:00 2022-03-15T18:41:00+01:00 Suzette van &#39;t Hof https://hart.amsterdam/rsc/2980 Mirakel van Amsterdam We schrijven het jaar des Heren 1345. In Amsterdam balanceert een zieke man op het randje van leven en dood. Ondanks zijn deplorabele staat weet hij geschiedenis te schrijven. Amsterdam zal nooit meer hetzelfde zijn. <p>Het is een koude winternacht van 15 op 16 maart. In een huis in Die Lane – de huidige Kalverstraat – ligt de zieke man te bed. Bevreesd te zullen sterven, ontbiedt hij een geestelijke. Hij wordt op zijn wenken bediend; de in allerijl aangesnelde pastoor van de Sint-Nicolaaskerk – de huidige Oude Kerk- verleent hem het Sacrament der Zieken. Later die avond braakt de man de hostie weer uit. Het braaksel wordt opgevangen in een schaal en in het haardvuur gegooid dat opgepord wordt voor de nacht. Wanneer de verzorgster van de zieke man zich de volgende ochtend wil warmen aan het haardvuur treft ze tot haar grote schrik een nog ongeschonden, stralend witte hostie tussen de vlammen aan. Onverschrokken grijpt zij in het vuur en zonder zich te branden neemt ze het onverteerde en onverbrande ´Lichaam van Christus´ in haar hand. Ze legt het Heilig Sacrament op een kussen en sluit het weg in een linnenkist. De gealarmeerde pastoor komt poolshoogte nemen. Hij hevelt de hostie over in een hostiedoosje en neemt het Heilig Sacrament in het geheim mee naar de Oude Kerk. De volgende ochtend blijkt de hostie op miraculeuze wijze teruggekeerd te zijn in de Kalverstraat. De verbouwereerde pastoor neemt de hostie nogmaals mee. Het mag niet baten. Telkens weer ligt de hostie te stralen in de kist. De boodschap wordt de derde keer wél verstaan; God wil dat het mirakel geopenbaard wordt. De hostie wordt op gepaste wijze, in een processie van alle opgetrommelde geestelijken in Amsterdam opgehaald en met grote eer en waardigheid naar de Oude Kerk gebracht. De hostie vindt er eindelijk rust.</p> <p>Op de plek waar het wonder geschied is, wordt een kapel gebouwd – de Heilige Stede – waar vanaf 1347 de miraculeuze hostie vereerd wordt. Amsterdam groeit uit tot een bedevaartsoord van respectabele omvang. En hoe het de zieke man vergaan is… dát laat de geschiedenis aan onze verbeelding over.</p> https://hart.amsterdam/rsc/1620046 2022-07-21T14:47:59+02:00 2022-02-05T07:00:00+01:00 Suzette van &#39;t Hof https://hart.amsterdam/rsc/2980 Een explosieve burgerwees Hij schiet zichzelf de lucht in en is een nationale held. Hedendaagse historici schieten hem van zijn voetstuk; hij is een gevallen held. Wat is er in tussentijd gebeurd met de meest bekende wees uit het Burgerweeshuis van Amsterdam? En wie is hij? <p>In de  hoek van de Jongensbinnenplaats, tegen de oude ingang van het vroegere jongenshuis, is een plaquette ingemetseld. Een geschiedenisboek aan de muur. Het gedenkteken is opgericht voor één van onze grote nationale helden die hier in 1813 als bedroefd weesjongetje schoorvoetend zijn eerste stappen over de drempel van het Burgerweeshuis zet.</p> <p>Dat weesjongetje wordt op 31 januari 1802 als Jan Carel Josephus van Speijk in Amsterdam geboren als zoon van een koopman in stokvis. Al vroeg in zijn leven slaat het noodlot toe. Als Jan vier is overlijdt zijn vader, zes jaar later volgt zijn moeder. Onze nationale held in spe is nu wees. Hij wordt op 5 februari 1813 ingeschreven in het weeshuis. Hij ontpopt zich daar als alles behalve een voorbeeldig jongentje. Een vaatje buskruit? In 1815 gaat hij in de leer bij een kleermaker in de stad. En ook hier is Jantje niet lang houdbaar; hij zwerft van baas naar baas. Aangestoken door zijn oudere broer Adriaan en andere weesjongens meldt hij zich ten langen leste bij de Marine. Hij is klein van stuk en wordt tot zijn grote verdriet afgewezen. In 1820 lukt het hem wel. Hij monstert aan voor zijn zeedoop. Na slechts één expeditie keert hij terug naar een van zijn vroegere leermeesters. Maar de zee zit nu in zijn benen en een jaar later kiest hij opnieuw het ruime sop. Hij krijgt een aanstelling bij de Marine, waar hij het uiteindelijk schopt tot Luitenant  ter Zee der tweede klasse. De kleine Jan van Speijk krijgt het bevel over kanonneerboot no. 2.</p> <p> </p> <p><!-- z-media 1620237 {"align":"block","size":"middle","crop":false,"link":false,"link_url":"","caption":""} --></p> <p><strong>Dan liever de lucht in net als Van Speijk</strong></p> <p>In 1830 komen de zuidelijke Nederlanden in opstand tegen het gezag van Koning Willem I. Zij willen zich afscheiden. Een onafhankelijk België ontstaat. Van Speijk raakt verzeild in deze strijd. Het is 5 februari 1831, een gure dag. Er staat een stormachtige wind. Jan ligt met zijn kleine kanonneerboot voor de haven van Antwerpen. Hij controleert er scheepsladingen op oorlogstuig waarop inbeslagname volgt. Door de wind slaat zijn voor anker liggende schip los. Het drijft naar vaste wal en wordt tegen de kademuur geworpen. Daar wacht hem een woedende menigte Antwerpenaren en militairen. De opstandelingen proberen aan boord te komen en de Nederlandse vlag te strijken.  Die actie schiet bij de vaderlandslievende Jan in het verkeerde keelgat. Hij verdwijnt in de kajuit en steekt daar een brandend lont, mogelijk een sigaar, in een open kruitvat. Onder het uitspreken van zijn famous last words ‘dan liever de lucht in’, blaast hij zichzelf op. Hij voorkomt daarmee dat zijn schip in de handen van de Belgen valt. Vrijwel de gehele bemanning neemt hij mee in de dood; het aantal sneuvelende Antwerpenaren is en blijft onbekend. Enkele dagen later, op 9 februari, wordt hij uit de Schelde gevist. Althans wat er nog van Jan over is. Zijn hoofd en ledematen ontbreken. Zijn lichaam wordt geïdentificeerd aan de hand van het ridderkruis der 4de klasse van de Willemsorde, waarmee hij na een heldhaftig optreden bij een eerdere strijd gedecoreerd werd. Het prijkt fier op zijn borst. Zijn resten worden op sterk water naar Amsterdam gestuurd. Jan draagt nu niet alleen een lintje maar ook de status van nationale held. Een jaar later, op 4 mei 1832, wordt hij bijgezet in de Nieuwe Kerk. Hieraan voorafgaand trekt een lange rouwstoet door de stad. De regenten van het Burgerweeshuis voorop.</p> <p> </p> <p><!-- z-media 1620231 {"align":"block","size":"middle","crop":false,"link":false,"link_url":""} --></p> <p><strong>Heldenverering</strong></p> <p>Zodra de rook is opgetrokken volgt  er opnieuw een explosie. Deze keer van vurige vaderlandsliefde. Jan wordt als nationale held vereerd en past nu in het rijtje Hein, Tromp en De Ruyter, zijn illustere voorgangers.  Zijn verering verspreidt zich als een olievlek over het land. Tal van kunstenaars en musici eren Van Speijk in hun werk, er worden lofdichten geschreven en gedenkpenningen geslagen. Er wordt bovendien een nationale loterij uitgeschreven om geld bijeen te brengen voor een monument. Als wat er nog aan de romp van onze held ontfutseld kan worden en alles wat met hem in aanraking is geweest wordt als ware relieken verkocht.</p> <p> </p> <p><!-- z-media 1620215 {"align":"block","size":"middle","crop":false,"link":false,"link_url":""} --></p> <p><strong>Gedenksteen</strong></p> <p>Van houtsplinters van de kanonneerboot tot plukjes haar en een rib; het Amsterdam Museum alleen al heeft honderdvijftig Van Speijk-gerelateerde objecten in de  collectie. Het meest in het oog springend is de gedenksteen die ingemetseld is in de muur van het jongensweeshuis, de huidige entree van het museum. Stadsarchitect J. de Greef tekent voor het ontwerp, steenhouwer Chr. Sigault werkt het ontwerp uit. Bij het plaatsen van het  gedenkteken wordt niet enkel volstaan met het inmetselen van de steen; de zuilengalerij wordt ervoor verlengd. Er worden twee nieuwe zuilen geplaatst en de alzo ontstane ruimte wordt betegeld en van een nieuw hekwerk voorzien om zo het monument het nodige cachet te geven.</p> <p> </p> <p><!-- z-media 1620216 {"align":"block","size":"middle","crop":false,"link":false,"link_url":""} --></p> <p>Op 20 oktober 1831 wordt de plaquette ten overstaan van een groot publiek door de regenten onthuld. De jongensplaats is grotendeels met een doek overspannen en feestelijk versierd. Voor 25 cent kan men in het weeshuis twee schilderijen bekijken. Van Speijk die het brandende lont in het kruitvat steekt&#39; van J. Schoenmaker Doyer en &#39;de ontploffing van de kanonneerboot no. 2&#39; vervaardigd door Willem Pieneman. Het zat er al vroeg in, die museale bestemming.</p> <p> </p> <p><strong>Kritiek</strong></p> <p>Vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw wordt deze feestvreugde getemperd. Kritiek steekt de kop op. De heldenstatus van Van Speijk wankelt.  Zeehistoricus Ronald Prud’homme van Reine wint er in zijn in 2016 gepubliceerde <em>Liever niet de lucht in</em> geen doekjes om. Jan handelt tijdens een wapenstilstand. De rol van de militairen bij de bestorming van zijn kanonneerboot is te verwaarlozen. Er is daarom geen sprake van een levensbedreigende situatie en er is geen enkele reden om in te grijpen. Hij handelt impulsief. Zijn daad is van geen betekenis voor het verloop van de opstand. Er wordt gemakshalve aan voorbijgegaan dat 27 bemanningsleden en een onbekend aantal Belgen de dood vindt. Volgens Prud’homme is onze nationale held alles behalve een held: ‘Van Speijk was een tragische figuur die mede door zijn eenzame bestaan als weeskind langzaam in de richting van zelfmoord is gedreven. Door zijn daad bracht hij leiding van leger en marine in grote verlegenheid. Er vielen vele doden en een kostbaar schip ging verloren en dat alles eigenlijk voor niets. Daarom is van de ramp in de propaganda een heldendaad gemaakt’. De Koninklijke Nederlandse Marine distantieert zich van de kwalificatie zelfmoordaanslag. ´Jan handelde defensief en niet offensief´. Volgens Prud’homme was het wel degelijk Jans bedoeling zoveel mogelijk Belgen in de dood mee te sleuren. (Brabants Dagblad, 1 oktober 2016)</p> <p> </p> <p><strong>‘Goed voorbeeld’ doet goed volgen?</strong></p> <p>Impulsief of niet, helemaal uit de lucht vallen komt Jans onbezonnen heldendaad niet. Zijn ‘laatste woorden’ spreekt hij eerder uit in een brief aan zijn nicht. Op 19 december 1830 schrijft hij haar: ‘dat eerder nog boot en kruit en mij de lugt in gaat dan immer een infaame Brabander te worden of het vaartuig overtegeven’. Hij spiegelt zich aan Reinier Claeszen, bevelhebber over een vloot van de Nederlandse marine, die in oktober 1606 bij Portugal zijn schip opblaast om te voorkomen dat het in Spaanse handen zal vallen. Zijn eigen matrozen houdt hij in de Oudejaarsnacht van 1830 voor dat hij het kruit aan zal steken als zijn schip aan lager wal raakt en door Belgische opstandelingen bedreigd wordt. Eerder bezweren kanonneerbootcommandanten elkaar al dat zij de voorkeur geven aan een wisse dood boven een slechte behandeling. Zij zullen niet dulden dat er inbreuk gemaakt wordt op Neêrlands roem en eer. En Jan, heeft hij zich aan die afspraak willen houden of is hij wellicht het dromerige weesjongetje, een romanticus, die in een adem met zijn grote helden genoemd wil worden of toch de gekwelde man, een zelfmoordenaar? Wie het weet mag het zeggen!</p> <p> </p> <p> </p> <p> </p> <p> </p> <p> </p> <p> </p> <p> </p> <p> </p> <p> </p> <p> </p> https://hart.amsterdam/rsc/53540 2022-01-17T16:56:27+01:00 2022-01-20T07:00:00+01:00 Suzette van &#39;t Hof https://hart.amsterdam/rsc/2980 Sexy Sebastiaan Vandaag, 20 januari, is het de feestdag van de Heilige Sebastianus van Rome, beschermheilige van het Amsterdamse Handbooggilde. Het Amsterdam Museum bezit de regalia van dit gilde waaronder de drinkhoorn. De rijk bewerkte zilveren voet van deze hoorn, die tijdens de schuttersfeesten van hand tot hand ging wordt ‘gesierd’ met een martelscène. Een merkwaardige combinatie. Of toch niet? <p><!-- z-media 53541 {"align":"block","size":"middle","crop":false,"link":false} --></p> <p>De aan de boom gebonden en met pijlen doorzeefde jongeman is Sint Sebastianus van Rome, de naamgever en beschermheilige van dit gilde. Over het leven van de heilige is weinig bekend. Sebastiaan is het product van rijke middeleeuwse verbeeldingskracht. Er is nauwelijks historische grond voor zijn bestaan. Toch staat hij hoog genoteerd op de ranglijst van universeel vereerde heiligen.</p> <p><strong>Heilige Sebastiaan</strong></p> <p>Naar verluidt is Sebastiaan geboren in Narbonne. Volgens een vroege levensbeschrijving uit de vijfde eeuw, dient hij als officier in het leger onder <a title="Keizer Diocletianus" href="https://nl.wikipedia.org/wiki/Diocletianus">Keizer Diocletianus</a>. De jonge officier is een vroom man. Ten tijde van de christenvervolgingen vragen de moeders van Marcus en Marcellianus hem om hulp voor hun ter dood veroordeelde zonen. Sebastiaan sterkt beide mannen in hun geloof. Zij sterven als christenen. De vertrouweling van de keizer wordt daarop door zijn heer ter verantwoording geroepen en aangeklaagd. Zijn terechtstelling vindt plaats in Rome. Hij wordt vastgebonden, met pijlen doorzeefd en meer dood dan levend door zijn beulen achtergelaten. Onder de verzorgende handen van de Heilige Irene knapt hij zienderogen op. Als hij tijdens een van zijn wandelingen de keizer tegenkomt verwijt hij hem zijn wreedheid. De maat is vol. Sebastiaan wordt in de kladden gegrepen en doodgeknuppeld. Hij sterft in het jaar 288. Zijn ontzielde lichaam wordt in de <a title="Cloaca Maxima" href="https://nl.wikipedia.org/wiki/Cloaca_Maxima">Cloaca Maxima</a> geworpen om zo te voorkomen dat hij als martelaar vereerd wordt. Het pakt anders uit. Sebastiaan verschijnt aan Sint Luciana Anicia in haar dromen en geeft aan waar hij begraven wil worden. Zij vist hem uit het grootste riool van Rome en begraaft hem in de catacomben aan de Via Appia, waar in de vierde eeuw een aan hem gewijde basiliek verrijst. Vanaf dat moment gaat zijn verering van start.</p> <p>Sebastiaans naam wordt al snel verbonden aan allerlei patronaten. Hij is inmiddels beschermer van atleten en behangers tot brandweerlieden en ijzerhandelaars maar ook van de schutters en hun gilden en dan vooral de handbooggilden. Daarnaast wordt hij aangeroepen tegen tal van voornamelijk besmettelijke ziekten waaronder de pest.</p> <p><!-- z-media 53554 {"align":"block","size":"middle","crop":false,"link":false} --></p> <p><strong>Sexy Sebastiaan</strong></p> <p>Vanaf de vijftiende eeuw wordt Sebastiaan vrijwel naakt aan een boom of paal gebonden afgebeeld, zijn armen achter zijn rug samengebonden, zijn lichaam vol pijlen. Italiaanse schilders en beeldhouwers zien in Sebastiaan een dankbaar studieobject voor de weergave van het mannelijk naakt. Daarnaast is hij vooral bij vrouwelijke religieuzen zeer geliefd. De halfnaakte jongeman, recht van lijf en leden laat, in tegenstelling tot de uitgemergelde Christus, in de eenzaamheid van de kloostercel menig laatmiddeleeuws nonnenhartje sneller kloppen. Nu is Sebastiaan onder andere de beschermheilige van homoseksuelen. Zijn portefeuille met patronaten is nog altijd goed gevuld.</p> https://hart.amsterdam/rsc/7573 2022-01-02T12:04:02+01:00 2022-01-02T09:11:00+01:00 Suzette van &#39;t Hof https://hart.amsterdam/rsc/2980 Driekoningen Elk jaar wordt op 6 januari in de katholieke kerk het Driekoningenfeest gevierd. De Amsterdamse schilder Jacob Cornelisz. van Oostsanen (1472 - 1533) legt in 1517 de gebeurtenis die hieraan ten grondslag ligt vast. <p>Van de vier evangelisten beschrijft alleen Matteüs het kraambezoek dat Jezus en zijn ouders in Bethlehem ontvangen. Een onbenoemd aantal magiërs of wijzen uit het Oosten volgt een ster, die hen de weg naar de pasgeboren Koning der Joden wijst. Een paar verzen slechts, die enorm tot de verbeelding van de Middeleeuwen spreken. Drie zwaar met symboliek beladen koningen zijn het eindresultaat. Ze krijgen in de dertiende-eeuwse ‘Legende Aurea’ hun definitieve vorm.</p> <p>Het drietal verbeeldt de tot dan toe bekende werelddelen en de levensfasen van de mens. Met zijn zestig jaren is Melchior de oudste en de meest wijze van het stel. De Europeaan, een oude man met lange witte haren en lange baard, schenkt goud aan de pasgeborene. Hij wordt gevolgd door Balthasar die, veertig jaren tellend, bruin van teint en vol van baard, Azië vertegenwoordigt. Hij biedt mirre aan. De rij wordt gesloten door Caspar, een jonge atletisch gebouwde Moor. Donker, baardloos en amper twintig jaren, huldigt de Afrikaan Gods Zoon met wierook.</p> <p>Deze geschenken zijn niet zonder reden gekozen. Ook zij zijn met betekenis geladen. Goud is een eerbetoon aan Christus&#39; koningschap; wierook aan zijn goddelijke majesteit en mirre, een balsemvloeistof, aan zijn sterfelijkheid. Middeleeuwse theologen verklaren dat de drie koningen met goud de koning, met wierook de priester en met mirre de profeet in Christus huldigen. Abt Bernardus van Clairvaux (1090-1153) is daarentegen praktischer ingesteld. Hij is van mening dat het goud de armoede ledigt; de mirre het ongedierte ver van het tere kindje in de kribbe houdt en de wierook de stank in de stal verdrijft.</p> <p>Op de terugweg verkondigen de koningen de komst van de verlosser. Naar verluidt worden zij door de apostel Thomas tot bisschoppen gewijd waarna zij als missionarissen door India reizen. De koningen sterven kort na elkaar de marteldood en worden, steeds een beetje inschikkend, zij aan zij in één tombe begraven in de kerk van de Heilige Drievuldigheid in Saba.</p> <p>Zodra de koningen hun ogen sluiten barst de verering los. Talrijke wonderen zetten een grote stroom pelgrims in gang. Als graf en stad veelvuldig belaagd worden, worden de koningen gescheiden naar hun thuisland teruggestuurd. Daar blijven zij doorwonderen en een nieuwe schare pelgrims aantrekken. In de vierde eeuw brengt Keizerin Helena de verspreide resten weer bij elkaar. Zoonlief Constantijn geeft de relieken door aan Milaan. Eeuwen later worden de inmiddels vergeten en bij toeval teruggevonden overblijfselen door keizer Frederik Barbarossa als dank voor bewezen diensten aan zijn kanselier Reinald von Dassel geschonken. De aartsbisschop haalt de koningen naar Keulen en herbergt het drietal in de Domkerk. Nadat de koningen in 1214 vanuit een bescheiden houten kist in het rijkelijk gedecoreerde &#39;Dreikönigenschrein&#39; overgeheveld zijn, leeft de verering in alle hevigheid weer op.</p> <p> </p> https://hart.amsterdam/rsc/7230 2021-12-05T15:25:57+01:00 2021-12-04T07:00:00+01:00 Suzette van &#39;t Hof https://hart.amsterdam/rsc/2980 Sinterklaas Kapoentje Wist je dat Sint Nicolaas, de Goedheiligman, bekend van de kaatsenballen in het net en de letters van banket, ook beschermheilige is van de stad Amsterdam? <p>Nicolaas wordt rond het jaar 280 in Patras geboren. Direct wordt duidelijk dat het om een bijzonder kind gaat: de kleine Nicolaas staat met gevouwen handjes rechtop in zijn badwater en als zuigeling weigert hij op vastendagen borstvoeding van zijn moeder te ontvangen. Het kan niet anders; de vrome Nicolaas wordt bisschop; van Myra in Klein Azië, het huidige Turkije. Na een godvruchtig leven overlijdt Nicolaas op 6 december, vermoedelijk in het jaar 342. De resten van de bisschop worden in de basiliek van Myra bijgezet.</p> <p>Al vroeg, in de zesde eeuw, wordt Nicolaas beroemd om zijn gevoel voor naastenliefde en de vele wonderen die hij heeft verricht. Hij wordt heilig verklaard. Als Myra in 1087 in handen van moslims valt, halen 87 vissers de heilige uit zijn graf en roeien hem naar het in Italië gelegen Bari. Vanaf dat moment raakt zijn verering over de hele wereld verspreid; tal van legenden doen de ronde.</p> <p>Een ervan verhaalt hoe de heilige een vrome edelman bijstaat. De jonker is zo arm, dat hij zich gedwongen ziet om zijn drie maagdelijk dochters, de prostitutie in te jagen. Nicolaas schiet de wanhopige vader te hulp: drie avonden op rij gooit hij een zak met gouden munten door de openstaande ramen om zo elk van de dochters een bruidsschat te verschaffen. De derde avond wordt zijn goede daad opgemerkt. De schenker haalt de vader over om zijn gulheid voor de dochters te verzwijgen. Nicolaas wordt zodoende de personificatie van de vrijgevigheid, kuisheid én bescheidenheid.</p> <p>Een ander verhaal doet Nicolaas ten tijde van hongersnood zijn intrek nemen in een herberg waarvan de herbergier drie kinderen heeft vermoord. De kleintjes zijn in stukken gesneden in het pekelvat geplant. Op de borden van de gasten komen ze niet terecht; Nicolaas wekt de kinderen op wonderbaarlijke wijze weer tot leven. De berouwvolle herbergier en zijn vrouw bekeren zich tot het christendom.</p> <p>Een postuum verricht wonder tot slot brengt ons bij Nicolaas’ patronaat van Amsterdam.<br />Als de bemanning van een zinkend schip de heilige aanroept, verschijnt Nicolaas in de wolken. Met een enkel handgebaar weet hij de woelige baren te bedaren. De zeelieden zijn gered. Amsterdam wordt groot door de scheepvaart. Sint Nicolaas wordt daarom niet alleen geadopteerd als beschermheilige van de zeevaarders maar ook van de florerende handelsstad zelf.</p> <p>In Amsterdam zijn drie kerken op rij aan Nicolaas gewijd: de Oude Kerk, Ons Lieve Heer op Solder en de Nicolaaskerk bij het Centraal Station.</p> <p> </p> https://hart.amsterdam/rsc/52629 2021-11-10T10:14:46+01:00 2021-11-11T07:00:00+01:00 Suzette van &#39;t Hof https://hart.amsterdam/rsc/2980 Daar komt Sinte Maarten aan … &quot;Sint Maarten, Sint Maarten, de koeien hebben staarten, de meisjes hebben rokjes aan, daar komt Sinte Maarten aan&quot;. Vandaag is het weer zover, Sinte Maarte komt eraan, maar wie is toch die man die elk jaar op 11 november een stoet van kleintjes met lampionnetjes in de vroege avond zingend langs de deuren laat gaan? <p><strong><!-- z-media 52630 {"align":"block","size":"middle","crop":false,"link":false} --></strong></p> <p>De meeste heiligenlevens zijn historisch gezien niet of slecht gedocumenteerd. Zo niet het levensverhaal van de heilige Martinus, bisschop van Tours. Zijn eerste <em>vita</em> verschijnt als het onderwerp van devotie nog op deze aardbol rondstapt. Na zijn dood volgt een aanvulling. Gregorius van Tours, één van zijn opvolgers, stelt in de zesde eeuw een uitgebreider levensverhaal op schrift, dat –zoals het een toekomstige heilige betaamt- doorspekt is met wonderen en goede daden. <strong> </strong></p> <p><strong>Grondlegger van het Christendom in Frankrijk</strong></p> <p>Martinus, de grondlegger van het Christendom in Frankrijk, wordt rond 316 als zoon van een Romeins magistraat in Hongarije geboren. Hij brengt zijn jeugd in Pavia door waar zijn vader in het leger dient. Ook deze appel valt niet ver van de boom; zoonlief wordt ruiter in Gallië.</p> <p>Op een koude winterdag, als hij met zijn regiment in Amiens gelegerd is, rijdt hij de stadspoort binnen. Een halfnaakte bedelaar vraagt hem om een kleinigheid. Martinus, die geen geld bezit, trekt zich het lot van de arme en verkleumde man zeer aan. Zonder aarzelen trekt hij zijn zwaard, snijdt zijn mantel in tweeën en geeft een deel aan de arme man. &#39;s Nachts verschijnt Christus in zijn dromen met het aan de bedelaar geschonken stuk van de mantel om zijn schouders geslagen. Martinus begrijpt dat hij door zich om een minderbeelde te bekommeren, een christelijke daad van barmhartigheid heeft verricht. (Matteüs 25:31-46). Hij gooit het roer om en besluit zijn leven aan God te wijden.</p> <p>Op achttienjarige leeftijd bekeert hij zich en laat hij zich dopen. Voor hem geen wapengekletter meer. Hij verlaat het leger en reist naar Poitiers waar hij in de christelijke leer onderwezen wordt. Als er een stevige religieuze basis gelegd is, trekt hij zich terug in de bossen rond Poitiers en leidt daar het leven van een kluizenaar. In 361 sticht hij het eerste klooster op Franse bodem. Een tiental jaren later wordt hij tot bisschop van Tours gekozen. Hij aanvaardt dit ambt maar zweert de daarbij behorende weelde af. Tot aan zijn dood in 397 leidt hij een sober leven. Zijn laatste rustplaats vindt hij in Tours waar boven zijn graf een kleine basiliek opgetrokken wordt. Enkele decennia later maakt een rijke pelgrim de bouw van een grotere kerk mogelijk. Een reliekschrijn met gouden koepel herbergt sindsdien zijn aardse resten.</p> <p><strong>Verering</strong></p> <p>Martinus is een van de eersten, die openlijk als heilige wordt vereerd. Hij verricht tijdens zijn leven ontelbaar veel wonderen maar als er zich op zijn graf nog meer wonderbaarlijke gebeurtenissen voordoen, verbreidt zijn naam en faam zich razendsnel. Tours wordt hét nationale bedevaartsoord van Frankrijk. Behalve in Tours en Frankrijk wordt hij op tal van andere plaatsen in Europa vereerd. Vrijwel elk dorp en elke stad heeft dan een aan Martinus gewijde kerk. In de Noordelijke Nederlanden concentreert zijn verering zich op het Sint Maartensaltaar in de Utrechtse Dom dat - naast het stof dat op zijn graf lag - sinds 1519 ook een armbot van de Franse bisschop herbergt.</p> <p><strong>Iconografie</strong></p> <p>Zijn zijn relieken schaars, het aantal afbeeldingen van deze alom vereerde heilige daarentegen is talrijk. Niet in de minste plaats vanwege het grote aantal Martinuskerken. Elk van deze vele vroege kerken bezat immers zijn beeltenis. Sint Martinus is bij het uitgaan van de Middeleeuwen dan ook zeer geliefd. Hij wordt doorgaans op twee manieren weergegeven; als barmhartige soldaat met kreupele man aan zijn zijde of als bisschop in vol ornaat.</p> <p><!-- z-media 52631 {"align":"block","size":"middle","crop":false,"link":false} --></p> <p><strong>Pentekening &quot;Sint Maarten en de bedelaar&quot;</strong><strong></strong></p> <p>Het Amsterdam Museum beschikt over een gewassen pentekening van &#39;Sint Maarten en de bedelaar&#39; uit 1631. De Haarlemse tekenaar Jan Philipsz. van Bouckhorst heeft daarbij vermoedelijk de zilveren drinkbeker van het Haarlemse brouwersgilde Sint Maarten voor ogen gehad. Letterlijk, want de deksel van de door Ernst Jansz. van Vianen en Jacob Pietersz van Alckemade <a title="vervaardigde beker" href="https://www.rijksmuseum.nl/nl/collectie/RP-P-1880-A-3853">vervaardigde beker</a> wordt door een vergelijkbare afbeelding bekroond. Hoewel dit beeldje aan de universele weergave van deze gebeurtenis voldoet, doet de sterk overeenkomende positie vermoeden dat Van Bouckhorst dit pronkstuk heeft gekend. De beker is naar een voorbeeld van Hendrick de Keyser gemodelleerd. Dat houdt de mogelijkheid open dat de Haarlemse kunstenaar niet door het Sint Maartensgilde maar juist door De Keyser geïnspireerd is geraakt.  </p> <p>Op de feestdag van Sint Maarten wordt deze tekening voor even in de schijnwerpers gezet. En daarna? Daarna is het &quot;ik loop hier met mijn lantaarn; daarboven stralen de sterren; het licht is aan; ik loop vooraan; het licht is uit ... ik ga naar huis&quot;.</p> <p> <!-- z-media 52632 {"align":"block","size":"middle","crop":false,"link":false} --><!-- z-media 52633 {"align":"block","size":"middle","crop":false,"link":false} --></p> https://hart.amsterdam/rsc/71859 2021-10-04T07:15:51+02:00 2021-10-04T07:00:00+02:00 Suzette van &#39;t Hof https://hart.amsterdam/rsc/2980 Vleugels van papier Het is vandaag Werelddierendag. Het is ook precies vijftien jaar geleden dat Artis Natura Magistra de deuren van haar vlinderpaviljoen opende of beter gezegd slóót om te voorkomen meer dan 1.000 met zorg bijeengebrachte vlinders het luchtruim zouden kiezen. Het paviljoen is het grootste in Nederland en herbergt exemplaren uit alle windstreken. Beeldschone vlinders vind je niet alleen aan de Plantage Middenlaan of in de vrije natuur, ook in onze collectie worden ze gesignaleerd. We nodigen je graag uit voor een vluchtige kennismaking. <p><!-- z-media 71871 {"align":"block","size":"middle","crop":false,"link":false} --></p> <p><strong>Licht en Luchtig</strong></p> <p>Van Koolwitje tot Heideblauwtje van Bont Dikkopje tot Koninginnenpage, vlinders spreken al eeuwenlang tot de verbeelding. Fladderend van bloem naar bloem wekken zij gevoelens van vrijheid en zorgeloosheid op. Een reden waarom dit tere wezentje ook wel als het symbool van de onstandvastigheid wordt gezien. De vlinder die danst rond het licht en daarbij zijn vleugels schroeit aan de vlam van een kaars is - doordat hij het gevaar van de aardse verlokkingen niet wil zien - het zinnebeeld van lichtzinnigheid.</p> <p><strong>Zwaar en beladen</strong></p> <p>Er is meer; de diepere betekenis ligt in de metamorfose die het beestje ondergaat. De levensfasen van rups tot pop en van pop tot vlinder verbeelden het leven, de dood en de opstanding. Al in de Klassieke Oudheid, wordt de vlinder die uit zijn cocon kruipt, gezien als de ziel die bij de dood het lichaam ontstijgt. Het Griekse ´psyche´ betekent niet alleen ´vlinder´ maar ook ´ziel´. In de Middeleeuwen wordt deze symboliek in christelijke zin uitgewerkt. Zo wordt de zich ontpoppende vlinder het beeld van de verrijzenis - die van Christus - én van een nieuw begin.<!-- z-media 71892 {"align":"block","size":"middle","crop":false,"link":false} --></p> <p><strong>Nieuwe Kerk</strong></p> <p>Desondanks komt dit motief zelden voor in de christelijke beeldtaal. Eén mogelijke uitzondering daargelaten: in de <a href="https://nl.wikipedia.org/wiki/Nieuwe_Kerk_(Amsterdam)">Nieuwe Kerk</a> op de Dam in Amsterdam. In 2005 vierde Koning Beatrix haar zilveren Regeringsjubileum. Als Nationaal Aandenken ontving zij een door de Brabantse kunstenaar <a href="https://nl.wikipedia.org/wiki/Marc_Mulders">Marc Mulders</a> (1958) vervaardigd glas-in-loodraam dat aangebracht is in de kerk waarin zij is ingehuldigd. Tegen een blauwe en soms grauwe lucht krioelt het van de gebrandschilderde pauwen, kikkers, slakken, uilen, vissen...én vlinders. Mulders heeft zijn aquarelschetsen voor dit raam aan het <a href="https://www.amsterdammuseum.nl/">Amsterdam Museum</a> geschonken zodat wij er met onze neus bovenop kunnen kruipen. Een goed beschouwer ziet dan dat er fragmenten van christelijke voorstellingen in de vlinderlijfjes verwerkt zijn; de tronende Christus uit het Laatste Oordeel en een Maria uit een Annunciatie.</p> <p><!-- z-media 71875 {"align":"block","size":"middle","crop":false,"link":false} --></p> <p><strong>Tuin van het leven</strong></p> <p>Mulders wijkt met dit ontwerp af van traditionele glas-in-loodramen, die eeuwenlang al gesierd worden door historische en Bijbelse personen en gebeurtenissen. Hij ziet zijn schepping als &#39;<a href="http://www.marcmulders.com/kunst/album/de_nieuwe_kerk_amsterdam">de tuin van het leven</a>&#39;; het symbool van continuïteit, eenheid en harmonie. Een tuin die elke dag door het licht tot leven wordt gewekt. Hij werd daarbij geïnspireerd door het koningschap van onze voormalige vorstin en haar hoopvolle kersttoespraken.</p> <p>In een interview zegt hij, lopend door zijn eigen tuin: &quot;De tuin leert ons berusten, ons over te geven aan de seizoenen, aan de vergankelijkheid, de cyclus van leven, dood en verrijzenis. Ik ervaar de tuin al een manifestatie van religiositeit. Ik voel me opgenomen in het grotere geheel en verwant met het allerkleinste organisme.&quot;. Het raam sluit niet alleen aan bij het jubileum, het lijkt ook op zijn plaats in een kerkelijke omgeving.</p> <p>Is het toeval dat Mulders het naar eigen zeggen &#39;héérlijk&#39; vindt om vlinders te schilderen? Of toch niet? Het antwoord weet alleen Marc Mulders. En dat plezier? Dat spat er vanaf!</p> <p>Bronnen:</p> <p><a href="http://www.marcmulders.com/">www.marcmulders.com</a></p> <p>Een tuin van glas, Lien Heyting, 2005</p> <p> </p> <p> </p> https://hart.amsterdam/rsc/1516935 2023-06-10T18:23:01+02:00 2021-09-26T00:24:00+02:00 Suzette van &#39;t Hof https://hart.amsterdam/rsc/2980 Vlijtig liesje Al geruime tijd verricht ik onderzoek naar de herkomst en de betekenis van onze merk- en stoplappen. Het zijn er veel en ze zijn prachtig! Eén van de hoogtepunten in de collectie is de doek van “Elisabeth Susanna Kemgens”. Een doek boordevol grote en kleine motiefjes, met of zonder betekenis en bovenal heel katholiek. Wie is ons vlijtig Liesje en hoe laat deze door haar geborduurde wirwar van patroontjes zich lezen? <p style="text-align:left; "><strong> ELISABETH.SUSANNA.KEMGENS </strong></p> <p style="text-align:left; ">Hoewel ze haar handtekening achterlaat op onze “Anthoniusdoek”, laat Elisabeth zich maar lastig vinden in de archieven. Naamsvarianten zijn gebruikelijk in deze tijd maar het bevolkingsregister maakt er wel een potje van: Kempgens Geerits, Kemgens, Gerrits genaamd Kempgens, Gerrits, Kempgens, Kimpgens, Kimgans, Kimppens. Wat zal het zijn?</p> <p style="text-align:left; ">Elisabeth wordt op 20 oktober 1811 geboren als dochter van Peter Kempgens Geerits en Anna Catharina Elisabeth Noolman. Voor haar geboorteplaats geldt hetzelfde. Zo zou zij het levenslicht hebben gezien in Lidermalen, Littemalen, Littemolen, Lotmalen, Lidmaat of Ledermolen in Limburg of Duitsland, allemaal plaatsen die Google Maps niet gehaald hebben. Ook Amsterdam behoort tot de mogelijkheden. In ieder geval heeft ze daar een groot deel van haar leven doorgebracht. Als vermoedelijk oudste krijgt zij nog twee zusjes, Johanna Catharina Elisabeth en de kleine Willemina, die slechts één jaar oud wordt.</p> <p style="text-align:left; "><strong>De &#39;Anthoniusdoek&#39;</strong></p> <p>Elisabeth is vijftien jaar als zij haar ‘meesterstuk’ voltooit; een rijk met motieven bezaaide borduurlap. In welke omgeving deze doek tot stand is gekomen is niet bekend. In ieder geval in Amsterdam, getuige het Stadswapen dat in de lagere regionen is aangebracht. Ook de datering en de gebruikelijke alfabetten waaraan een klassieke merklap zijn naam te danken heeft ontbreken. Haar canvas is groot, weliswaar geen ongebruikelijk formaat, maar het komt wel goed uit want Elisabeth heeft veel te vertellen.</p> <p style="text-align:left; "><!-- z-media 1516939 {"align":"block","size":"large","crop":false,"link":false,"link_url":"","caption":""} --><strong>De Hof van Eden</strong></p> <p>De doek van Elisabeth is, gescheiden door een tekstregel, in twee registers verdeeld, met middenas. In het smalle bovenregister is het volop zomer. Alles groeit en bloeit, de zon schijnt, kinderen spelen in de boomgaard, dansend om een boom, vergezeld door pauwen en hertjes, door een toekijkend hondje, een nieuwsgierig haantje én een verdwaalde leeuw. De wijze uil kijkt toe. Het is een licht en luchtig tafereel. Paradijselijk bijna… en dát is het ook. De schaars geklede jongen en meisje vormen het eerste mensenpaar. Doorgaans staan Adam en Eva frontaal in een statische pose onder een boom afgebeeld, zo niet hier. Een speelse Eva in zijaanzicht rijkt een naar haar toegekeerde Adam een appel uit de boom van de Kennis van Goed en Kwaad aan. De slang, die haar hiertoe heeft verleid, heeft zichzelf slechts één draadje dik en nauwelijks zichtbaar, tevreden om de stam van de boom geslingerd. Zijn missie is geslaagd. Boven de hoofden van het zondige paar vliegt een engel met zwaard hen tegemoet. God straft onmiddellijk. De verdrijving uit het paradijs is aanstaande.</p> <p style="text-align:left; "><!-- z-media 1516941 {"align":"block","size":"large","crop":false,"link":false,"link_url":"","caption":""} --><strong>Een katholiek meisje</strong></p> <p>Dat de Kempgens ‘RC’ zijn, zoals het bevolkingsregister vermeldt, wordt al direct duidelijk als de grens van boven- naar onderregister over wordt gestoken. In de bovenste zone zijn tal van religieuze motieven afgebeeld.</p> <p>In het midden van de doek wordt de aandacht getrokken door een altaaropstelling. In het midden is een monstrans met hostie ter verering uitgesteld; dit kleine gezegende stukje brood is het lichaam van Christus volgens de leer van de katholieke kerk. Links en rechts daarvan staan zoals op elk altaar zes altaarkaarsen opgesteld, aan elke zijde drie. Twee engelen steken de kaarsen aan. Boven de monstrans torsen twee blote engelen mogelijk drie kronen als verwijzing naar de Drie-eenheid. Zij benadrukken het devotionele karakter van de voorstelling.</p> <p>Rechts van het altaar springt een groot kruis in het oog; het kruis waaraan Christus gestorven is. Het draagt een titulus met daarop de aard van het ‘vergrijp’. Pilatus laat het opschrift INRI op het bovenstuk plaatsen: Iesus Nazarenus Rex Iudaeorum, Jezus, de Nazoreeër, de Koning der Joden. De doornenkroon is op de top van het kruis aangebracht. Ter hoogte van de dwarsbalk kruisen spons en lans elkaar, aan de uiteinden van de horizontale balk zijn twee kruisspijkers achtergebleven. Het kruis is omgeven door allerlei kleine voorwerpen, de zogenaamde arma christi of passiewerktuigen. Zij vertegenwoordigen momenten uit het lijdensverhaal van Christus. Een hamer, een tang, een ladder, de geselroede, de haan die kraaide na Petrus’ verloochening, dobbelstenen waarmee de soldaten dobbelden om Christus’ kleed, een schaal en een kan met water, die het Pilatus mogelijk maakten zijn handen in onschuld te wassen, ze zijn allemaal te plaatsen voor wie het Evangelie kent. Boven deze verzameling is het Christusmonogram IHS aangebracht, een afkorting van zijn naam in het Grieks. Het kan eveneens gelezen worden als Iesus Hominum Salvotor, Jezus de redder van de mensheid.</p> <p style="text-align:left; "><strong>Zweetdoek van Veronica</strong></p> <p>Als onderdeel van de arma christi, heeft Elisabeth links boven het kruis een aandoenlijk klein zweetdoekje geborduurd. Het origineel behoort de heilige Veronica toe. Zij stond op Via Dolorosa en bood de zwoegende en kruisdragende Christus haar halsdoek aan om zijn bezweet en bebloed gelaat te deppen. Toen zij haar halsdoek terugkreeg stond zijn aangezicht in het linnen gegrift. Het is een knalgroene doek met flosjes, in het midden het ‘vera icon’ de ware beeltenis van Christus, verrassend genoeg zonder baard. De doornenkroon is in kleine steekjes tussen zijn donkere haar gevlochten. Deze afbeelding groeit in de late middeleeuwen uit tot één van de belangrijkste onderwerpen van verering, het Heilig Aanschijn van Christus.</p> <p style="text-align:left; "><strong>Heilig Hart van Christus</strong></p> <p>Schuift de blik iets naar links, dan bevindt zich daar een opmerkelijk hart. In het Evangelie van Johannes staat beschreven hoe de zijde van de gekruisigde Christus wordt doorboord met een lans, waarna er bloed en water uit de zijdewond stroomt. Jezus geeft zijn leven ter verlossing van de zondige mensheid. Zijn hart wordt zodoende het symbool van liefde en barmhartigheid. Als <a rel="noopener noreferrer" href="https://nl.wikipedia.org/wiki/Margaretha-Maria_Alacoque" target="_blank">Margaretha-Maria Alacoque</a> (1647-1690) haar visioenen openbaart waarin zijn hart een grote rol speelt, vinden haar verhalen een vruchtbare bodem. In de tweede helft van de zeventiende eeuw neemt de devotie tot het Heilige of Allerheiligste Hart van Christus een grote vlucht. Dit motief vindt uiteindelijk zijn weg in vaak mierzoete devotieprenten en ontelbaar veel Heilig Hartbeelden van een Christus die zijn borstkast opent om zijn vlammend en doorboord hart te laten zien. Het Hart gaat ook een eigen leven lijden als zelfstandig onderwerp van verering. Zo komt het ook op onze Antoniusdoek terecht. Het kruisteken, de doornenkroon en enkele druppels bloed duiden de betekenis van dit hart.</p> <p style="text-align:left; "><img src="https://hart.amsterdam/image/2021/9/29/antonius.png%28mediaclass-admin-rsc-edge-media.b4efbf81a1f8a631baa843069a38e28a03e813bf%29.jpg" alt="" /></p> <p style="text-align:left; "><strong>Antonius van Padua</strong></p> <p>Een enkele keer komt er een scène uit het lijden van Christus op merklappen voor. Jezus aan het kruis, wordt dan beweend door zijn moeder Maria en door Johannes de Evangelist, de leerling van wie hij hield of de heilige Veronica met zweetdoek op de kruisweg, maar, een ‘losse’ heilige die niet tot deze tijd en niet tot de kring van intimi behoort is een zeldzaamheid. “S.A. de Padua”, links van het altaar geborduurd, is zo’n uitzondering, misschien wel dé uitzondering?</p> <p>De Heilige Antonius, telg uit een adellijk geslacht, wordt in 1195 in Lissabon geboren als Fernando Martins de Bulhões. Vijftien jaar oud treedt hij in als kanunnik bij de Augustijnen en neemt de naam Antonius aan. Als hij Franciscus in 1220 ontmoet is hij zo onder de indruk van zijn leer, dat hij zich aansluit bij de minderbroeders. Hij wordt leerling en vriend van Franciscus en ontpopt zich tot een belangrijk kerkleraar. Op 13 juni 1231 overlijdt hij. Spoedig daarna wordt hij heiligverklaard.<br />Antonius is de patroonheilige van de Franciscanen én ook van verliefden, echtelieden, vrouwen en kinderen, reizigers en bakkers, én, én… de lijst is lang! Hij is ook de beste vrind, die al je verloren gewaande spullen vindt. De heilige wordt veelal frontaal in het habijt van de minderbroeders afgebeeld, met het Christuskindje op zijn rechterarm en een lelie in zijn linkerhand. Of Elisabeth een bijzondere devotie tot Antonius voelde is niet bekend. Zij zal later één van dochters naar de heilige vernoemen. Niet haar zoon, niet haar eerste, maar haar laatstgeborene. Dat maakt een sterke verering minder aannemelijk. Wij hebben hem tot de naamgever van Elisabeths doek gebombardeerd.</p> <p style="text-align:left; "><strong>Het Lam Gods en het boek met de zeven zegels</strong></p> <p>Als Jezus zich aan het begin van zijn openbare leven bij Johannes de Doper voegt om gedoopt te worden in het water van de Jordaan, wijst de doper Christus als lam aan: ”Zie het Lam Gods dat wegneemt de zonden der wereld”. (Joh. 1:29) Christus die zijn kruisdood tegemoet gaat wordt daarom ook vergeleken met een lam, dat als een offerdier dat naar de slachtbank wordt geleid. In de “Openbaringen van Johannes” (de Evangelist) wordt het einde der tijden en de wederkomst van Christus beschreven. Ook hier speelt het Lam Gods een rol. In die rol is het afgebeeld aan de voeten van de Heilige Antonius. Het staat op een boek met zeven zegels en draagt een kruisvaan voorzien van een Christusmonogram en drie kruisspijkers. Het teken van de overwinning op de dood. In het boek ligt het lot van de mensheid besloten. De zegels worden één voor één verbroken.</p> <p style="text-align:left; "><!-- z-media 1516942 {"align":"block"} --></p> <p style="text-align:left; "><strong>Pelikaan voedt jongen</strong></p> <p>Een zone lager komen nog enkele religieuze, zei het minder katholieke motieven aan bod. Links van het stadswapen van Amsterdam is een pelikaan op een nest met kuikens afgebeeld. Dit motief is rechtstreeks ontleend aan de Physiologus, een voorloper van de <a rel="noopener noreferrer" href="https://nl.wikipedia.org/wiki/Bestiarium" target="_blank">middeleeuwse bestiaria</a>. Beschreven wordt hoe drie pas uit het ei gekropen en nog speelse pelikaantjes hun ouders per ongeluk met hun nog onwennige vleugeltjes slaan. Het geïrriteerde ouderpaar doodt hun kroost. Na drie dagen opent een berouwvolle moeder­ met haar snavel de rechterzijde van haar borst, waarna ze de zielloze kleintjes besproeit met haar bloed. De pelikaantjes worden daardoor weer tot leven gewekt. Het is een verwijzing naar de verrijzenis van Christus. Drie dagen na zijn kruisiging staat hij op uit zijn graf.</p> <p style="text-align:left; "><!-- z-media 1516943 {"align":"block"} --></p> <p style="text-align:left; "><strong>Verspieders van het beloofde land Kanaän</strong></p> <p>Rechts van het stadswapen zijn twee mannen en één druiventros afgebeeld. Een eenvoudig gegeven, maar beladen met symboliek. In het Oude Testament wordt beschreven hoe Mozes uit alle stammen twee mannen uitzendt om het beloofde land Kanäan te verkennen. (Numeri 13). Twee van hen, Kaleb en Jozua keren terug met een grote druiventros die tussen hen inhangt aan de stokken die zij op hun schouders dragen. Zij keren terug uit een land van overvloed, het land van melk en honing. De druiven verwijzen naar de wijn, die tijdens de Eucharistie na <a rel="noopener noreferrer" href="https://nl.wikipedia.org/wiki/Transsubstantiatie" target="_blank">de transsubstantiatie</a> <a href="https://nl.wikipedia.org/wiki/Transsubstantiatie"></a> veranderd is in het bloed van Christus. De druiventros is daardoor het beeld van Christus. In afbeeldingen van hun terugkeer gaat Kaleb voorop. Hij is de oudste en personifieert het Jodendom. Hij keert Christus de rug toe. Jozua die achteraan loopt, is jonger en de vertegenwoordiger van het heidendom. Hij houdt zijn blik op Christus gericht. Samen representeren zij het Oude en het Nieuwe Testament. Op merklappen staan de mannen zij aan zij. Wie wie is blijft de grote vraag, want… ligt Kanaän nou links of ligt Kanaän rechts?</p> <p style="text-align:left; "><!-- z-media 1516944 {"align":"block"} --></p> <p style="text-align:left; "><strong>Nederlandse Maagd in Hollandse Tuin</strong></p> <p>Een etage lager worden de religieuze motieven losgelaten. Rechts naast het poortgebouw, staat een gekroonde vrouw op een gesloten tuinhekje. Zij is de personificatie van de op de Spanjaarden veroverde vrijheid. In haar rechterhand houdt zij een speer met daarop een vrijheidshoedje. De hagentuin staat voor het zelfbeschikkingsrecht der Nederlanden. De Nederlandse Leeuw in de al even Hollandse tuin is haar evenknie. Hij houdt een zwaard en een pijlenbundel vast. Beide vrijheids- of Oranjemotieven komen op tal van doeken voor.</p> <p style="text-align:left; "><!-- z-media 1516945 {"align":"block"} --></p> <p style="text-align:left; "><strong>De sterrenzangers</strong></p> <p>Bij de laatste zone aanbeland, staan links twee kinderen weggedrukt in een hoekje. Ze dragen een grote ster op een stok. Zij tweeën verbeelden, het is geen rekenfout, de drie koningen, Balthasar, Melchior en Caspar, die geleid door een ster de weg vinden naar het pasgeboren Christuskind in een stal in Bethlehem. Zij aanbidden het kind en schenken het goud, wierook en mirre. (Matteüs 2:1-12) Gedrieën krijgen zij hun eigen feestdag: het Driekoningenfeest dat door katholieken op 6 januari gevierd wordt. Voornamelijk beneden de rivieren trekken die dag mannen met een grote stervormige lampion langs de huizen om religieuze teksten te zingen of te declameren. Zij zijn sterrenzangers. Na enige tijd verandert de inhoud en het doel; de mannen willen geld ophalen om lekkernijen voor te kunnen kopen. Het feest krijgt een spin off. Op 6 januari vroeg in de avond of de avond daarvoor treden de kleintjes aan. Zij gaan verkleed, als de drie koningen, zingend met lampionnen van huis tot huis in de hoop er wat kleingeld of minstens handenvol snoep voor terugkrijgen. Sterrenzangers in mini-uitvoering. De zangertjes, die door de meisjes geborduurd worden waren veelal weesjongens in het uniform van het huis waar zij en waarschijnlijk ook de borduursters woonden. Waarom er steeds twee kinderen afgebeeld worden is niet bekend. Mogelijk heeft het met symmetrie of met dieptewerking te maken.</p> <p style="text-align:left; "><strong>Er is liefde in de lucht</strong></p> <p style="text-align:left; ">Tot slot, eveneens tegen de onderrand, links van een groot grachtenpand zit een vermoedelijk pas verloofd of getrouwd paar. Zij in een lang gewaad met een hoedje vol bloemen dat wiebelt op haar hoofd, voeten op een stoofje. Hij in jacquet met hoge hoed, een Goudse pijp rokend. Beiden met blozende wangetjes. Een rode anjer boven hun hoofden wijst mogelijk op een verloving. De pijp daarentegen zou een bruiloftspijp kunnen zijn, waarbij de lengte symbool staat voor een lang en gelukkig leven samen. Hoe dan ook, love is in the air. Ze drinken er samen een glaasje op!<br /><br /><strong>De heer en mevrouw De Rooij</strong></p> <p>En dan is Elisabeth zelf verliefd, verloofd en getrouwd. Op 4 oktober 1837 wordt zij mevrouw De Rooij, echtgenote van de twee jaar oudere Christiaan, kleêrmaker en schutter te Amsterdam. Het huwelijk wordt gezegend met zes kinderen, vijf dochters en één zoon. Haar oudste, Veronika, wordt in 1838 geboren, Antonia sluit in 1854 de rij. Het echtpaar settelt zich na veel omzwervingen in de Jordaan. Straatnamen als Anjelierstraat, Lindengracht, Eerste Bloemdwarsstraat, Tuinstraat en Lauriergracht trekken in de registers van het stadsarchief voorbij.</p> <p>Elisabeth overlijdt op 2 december 1886, 75 jaar oud. Haar Christiaan is haar dan al voorgegaan. In enkele dagbladen waaronder De Tijd verschijnt een overlijdensbericht van de weduwe ‘Elisabeth Susanna Gerritz genaamd Kempgens’. De inmiddels enige juiste spelling van haar naam? Niet verwonderlijk dat het jonge meisje haar naam in kruissteek teruggebracht heeft tot ‘Kemgens’ als daarvoor slechts één regel tekst beschikbaar is op dit o zo knappe staaltje borduurwerk. En voor ons, voor ons zal ze altijd vlijtig Liesje blijven.</p> <p style="text-align:left; "> </p> <p style="text-align:left; "> </p> <p style="text-align:left; "> </p> <p style="text-align:left; "> </p> https://hart.amsterdam/rsc/55402 2021-05-20T11:54:32+02:00 2021-05-25T07:00:00+02:00 Suzette van &#39;t Hof https://hart.amsterdam/rsc/2980 BRAND! In middeleeuws Amsterdam staan houten huizen als lucifers in een doosje op elkaar gepakt in een wirwar van smalle straatjes. Het is ´spelen met vuur´ en dat vuur is overal; in huis, in de vele werkplaatsen en tijdens de processies die door de straten kronkelen. Ongelukken kunnen nauwelijks uitblijven. Nu en dan gaat het mis en twee keer gaat het zelfs héél erg mis. Twee grote branden verwoesten grote delen van de stad. De meeste schade wordt aangericht door de grootste van de twee op 25 mei 1452. <p><!-- z-media 55409 {"align":"block","size":"large","crop":false,"link":false,"link_url":"","caption":""} --></p> <p><strong>De eerste grote stadsbrand</strong></p> <p>Op 13 april 1421 verandert de Windmolenzijde –de Nieuwe Zijde- in een rokend hoopje puin. Vlammen likken aan de in 1347 gebouwde kapel ter Heilige Stede op de plek waar in 1345 een <a href="http://hart.amsterdammuseum.nl/nl/page/54439/020today-de-hostie-die-niet-wilde-branden">wonder </a>is geschied. De kroniekschrijver Johannes de Beke doet verslag:<br />&quot;Op enen sonnendach den xiiiten dach in der maent van april ende was doe iii weken na paesschen, gesciede een groot brant binnen der stede van Aemsterdam, dattet derdendeel van der stede doe wel verbernde van sijns selfs vuer. <em>Daer verbernde doe mede</em> die nye kerc, <em>die heilige stede dair dat heilige sacrament van mirakel te rusten plach</em>, dat gasthuys, dat raethuys bernde doe mede, alsodat alte groten scade dair doe geschiede´. Hoezeer de kapel eraan toe was wordt niet vermeld.</p> <p><!-- z-media 55406 {"align":"block","size":"large","crop":false,"link":false,"link_url":"","caption":""} --></p> <p><strong>De tweede grote stadsbrand</strong></p> <p>In 1452 op Sint Urbanusdag is het opnieuw raak. Deze keer worden de Nieuwe én de Oude Zijde grotendeels in een allesverzengend vuur meegenomen. De herbouwde Heilige Stede staat wederom in vuur en vlam. Midden in deze vuurhaard bevindt zich het Heilig Sacrament. Gealarmeerde slotenmakers en smeden snellen toe om het tabernakel open te breken en de monstrans met het ´Alderheyligste´ in veiligheid te brengen. Het lijkt echter of de hand van God hen tegenhoudt: breekijzers knappen als twijgjes, tangen vallen uiteen en alle verwoede pogingen om het Heilig Sacrament te redden lopen op niets uit. De redders in nood keren met ´haer voeten ofte schoenen eenichsins verbrant´ huiswaarts. Als de rook opgetrokken is, wordt een stralend witte hostie in een ongeschonden <a href="https://nl.wikipedia.org/wiki/Monstrans">monstrans </a>teruggevonden tussen de zwartgeblakerde resten van de kapel. God is even terug in Amsterdam.</p> <p><!-- z-media 55405 {"align":"block","size":"large","crop":false,"link":false,"link_url":"","caption":""} --></p> <p><strong>Feniks uit de as</strong></p> <p>En opnieuw zet Amsterdam de schouders eronder. Niet alleen het Heilig Sacrament maar ook de kapel herrijst als een feniks uit de as. De inmiddels derde versie van dit heilige huis wordt groter opgetrokken dan het is neergegaan; het neemt de vorm van een driebeukige gotische kerk aan. De nieuwe kapel wordt in 1547 gewijd. Nu is nog slechts de tand des tijds een vijand van het gebouw. In 1908 wordt een sterk verwaarloosd en vervallen, na de Alteratie tot Nieuwezijdskapel omgedoopt bedehuis door de protestanten figuurlijk afgebrand en vervolgens letterlijk afgebroken. Hevig katholiek verzet mag niet meer baten. Het doekt valt voor de Heilige Stede.</p> https://hart.amsterdam/rsc/1375862 2021-06-29T10:42:02+02:00 2021-04-29T08:49:00+02:00 Suzette van &#39;t Hof https://hart.amsterdam/rsc/2980 Napoleon was here Het is woensdagmiddag 9 oktober 1811. De stad is opgepoetst, met erehagen bekleed, met slingers van eikenblad en met bloemen getooid. Amsterdam is op z’n best. Klaar om de in aantocht zijnde Franse keizer Napoleon Bonaparte en zijn Marie Louise een groot onthaal en een VIP-treatment avant la lettre, te bezorgen. <p><strong>De Blije Intocht</strong></p> <p>Alhoewel Napoleon in tegenstelling tot zijn broer Lodewijk, <a href="https://hart.amsterdam/nl/page/2705">niet erg geliefd</a> is, wordt hij toch met alle égards ontvangen. Burgmeester Van Brienen van de Groote Lindt en zijn elf in rokkostuum gestoken adjunct-burgemeesters vormen het comité van ontvangst. Volgens aloud gebruik biedt Van Brienen de op rood fluweel gedrapeerde <a href="https://hart.amsterdam/nl/page/2762/kussen">verguld zilveren</a> sleutels van de stad aan de keizer aan. De overdracht vindt plaats op de Oeterwalerweg -de huidige Linnaeusstraat- op de grens van Amsterdams grondgebied. Zittend op zijn paard neemt Napoleon de sleutels in ontvangst. Het is een verwijzing naar zijn verheven positie. Als de stoet zich richting Dam begeeft klinkt uit vele kelen ‘Vive l’Empereur’.</p> <p>Na veertien dagen verlaat het echtpaar met in hun gevolg tientallen hoogwaardigheidsbekleders en duizenden militairen de stad. Zo ook talrijke jonge en sterke Amsterdammers, die de keizer ingelijfd heeft voor zijn ‘Grande Armée’. Er staat een Russische Veldtocht voor de deur. Het feest is voorbij.</p> <p> </p> <p><!-- z-media 1375868 {"align":"block","size":"large","crop":false,"link":false,"link_url":"","caption":""} --></p> <p><strong>Voor de eeuwigheid</strong></p> <p>De Antwerpse kunstschilder Mattheus Ignatius van Bree, wordt door de Gemeente Amsterdam aangezocht om des keizers ‘Blijde Intocht’ vast te leggen. En dát doet hij, met verve. In 1813 wordt het eindresultaat in het Oude Stadhuis onthuld. Daar weten ze niet goed raad met een kolossaal, zes bij vier meter metend doek, de gigantische lijst niet meegerekend. Het wordt in 1885 doorgeschoven naar het Rijksmuseum waar het voor publiek te bezichtigen is. Na zes jaar wordt het, op een klein uitstapje naar het Stedelijk Museum na, voor jaren weggeborgen in het depot.</p> <p> </p> <p><!-- z-media 1375869 {"align":"block","size":"large","crop":false,"link":false,"link_url":"","caption":""} --><strong>Aan de rol </strong></p> <p>Dan gaat Napoleon aan de rol. Letterlijk. Hij wordt door het Amsterdam Museum geadopteerd. De Van Bree wordt in de Schuttersgalerij voorzichtig uitgerold, gespannen en opgehangen op die ene spijker die nog vrij is, vlak bij de ingang aan de Begijnensteeg. Duidelijk is dat doek in de loop der jaren flink wat “butsen en deuken” opgelopen heeft. Een restauratie is dringend noodzakelijk. Het zijn 750.000 kostbare vierkante centimeters, die schoongemaakt en geretoucheerd moeten worden, waarvoor een crowdfundingsactie in gang wordt gezet. Wie wil kan voor een prikkie de neus van Marengo kopen, een kostbaarder kwart van een gevierendeelde keizer, misschien wel het roodfluwelen kussen of welk ander deel van het doek dan ook. In ruil daarvoor krijgt de koper een deel van het achterdoek en een eigendomsbewijs. De actie is een succes. Onder de handen van restaurator Katherin Kirsch en haar team wordt het werk op locatie weer tot bloei gebracht. Op 9 oktober, precies twee honderd jaar na de eerste intocht wordt de feestelijke intocht in het museum nog eens dunnetjes overgedaan.</p> <p> </p> <p><!-- z-media 1375870 {"align":"block","size":"large","crop":false,"link":false,"link_url":"","caption":""} --><strong>Au revoir Napoleon</strong></p> <p>Na tien jaar genieten van deze historische gebeurtenis wordt de Intocht weer neergehaald en ingepakt, klaar voor vertrek. Een enorme operatie. We hebben de spijker nodig voor onze tentoonstelling die in het teken van de Gouden Koets staat. De in zwarte schoenen gestoken witte beentjes, die van Marengo incluis, gaan op weg naar ons depot in Amsterdam-Noord. Napoleon wordt vriendelijk verzocht de zilveren sleutels van de stad bij onze dienstportier achter te laten.</p> https://hart.amsterdam/rsc/1374264 2021-07-14T10:51:07+02:00 2021-04-26T12:37:00+02:00 Suzette van &#39;t Hof https://hart.amsterdam/rsc/2980 Goliath vliegt uit Eens komt de dag dat je kinderen het nest verlaten. Vandaag vliegt onze Goliath uit. We moeten ons kind, ons boegbeeld, loslaten. Met pijn in ons hart want hij laat een reuzegrote leegte achter. Zijn huisgenoot David en zijn schilddrager reizen met hem mee. <p>Onze grote vriendelijke reus is zijn carrière in het &quot;Oude Doolhof&quot; aan de Prinsengracht begonnen, ter hoogte van de Looiersgracht. Tussen 1625 en 1862 bevindt zich daar een pleziertuin vol beelden van Bijbelse en mythologische figuren, fonteinen, bedriegertjes en een labyrint. Dankzij een vernuftig mechaniek, een samenspel van losse oogbollen, haakjes, stangen, spijkers en stevige koorden, kan Goliath met zijn hoofd bewegen en met zijn ogen rollen. Terwijl een explicateur de bezoekers van de tuin de Bijbelse verhalen voorschotelt, trekt een verdekt opgestelde helper aan de touwtjes. De beelden komen, tot groot vermaak van de bezoekers, tot leven. Na verloop van tijd loopt de voorstelling niet meer zo gesmeerd. Volgens een bezoeker uit 1845 wendt Goliath zijn hoofd maar moeizaam &#39;met een ratelend geluid&#39;.</p> <p> </p> <p><!-- z-media 1374382 {"align":"block","size":"large","crop":false,"link":false,"link_url":"","caption":""} --></p> <p>Goliath kan wel een boost gebruiken. Hij resideert voortaan in het Amsterdams Historisch Museum dat dan nog in de Waag gevestigd is. In 1975 wordt hij overgeplaatst naar het nieuwe museum in de Kalverstraat, waar hij toezichthouder wordt van het restaurant dat naar hem en David vernoemd is. Hij ontvangt er ontelbaar veel bezoekers én de groots mogelijke eerbied. Er is geen Amsterdammer, die niet als kind tegen hem opgekeken heeft. Totdat het museum en het restaurant de eenentwintigste eeuw in gaan en aan restyling toe zijn. In twee, drie stappen belandt hij op zijn nieuwe plek, de Schuttersgalerij, onze huidige Amsterdam Galerij.</p> <p> </p> <p><!-- z-media 1374373 {"align":"block","size":"large","crop":false,"link":false,"link_url":"","caption":""} -->Goliath is nu niet alleen één en al ogen maar ook één en al oren! Hij ziet en hoort naast heel veel  Amsterdammers ook miljoenen toeristen uit alle windstreken aan zich voorbij trekken. En dan breekt de dag aan dat hij ons gaat verlaten. Voor Royalty buigt onze reus zijn oude wijze hoofd. Hij maakt plaats voor een tentoonstelling over de Gouden Koets die onze hele Galerij in beslag zal nemen. Daarna wordt het museum gesloten voor een grootscheepse verbouwing. In 2025 openen we onze deuren weer. Goliath mag uitrusten en bijtanken en zijn indrukken verwerken in ons depot in Amsterdam-Noord, waar hij liefdevol verzorgd zal worden. Daarna zal ook hij weer in volle glorie herrijzen.</p> <p>En wij, wij werken in tussentijd aan onze nieuwe tentoonstelling…. én aan ons legenestsyndroom.</p> <p> </p> <p> </p> <p> </p> https://hart.amsterdam/rsc/1370764 2021-04-28T18:40:11+02:00 2021-04-19T23:20:00+02:00 Suzette van &#39;t Hof https://hart.amsterdam/rsc/2980 Carrière switch Bij werkzaamheden in de binnenstad, zoals bij de aanleg van de metro en andere funderings- en graafwerkzaamheden, worden doorgaans tal van middeleeuwse pelgrimsinsignes aan de rijke zuurstofarme Amsterdamse bodem onttrokken. Een enkele keer is het een gaaf insigne, veelal zijn het fragmenten, in alle maten en soorten. Het toeschrijven van zo’n fragmentje is lang niet altijd gemakkelijk. Dat bewijst deze kleine heilige man met baard en uitgestoken wijsvingertje. Hij ging lange tijd door het leven als de Heilige Franciscus van Assisi. Maar nu niet meer. Wat is onze Franciscus overkomen? <p><!-- z-media 1370767 {"align":"block","size":"small","crop":false,"link":false,"link_url":"","caption":""} --><strong>Franciscus?</strong></p> <p>In <em><a href="http://www.medievalbadges.org/">Heilig en Profaan</a>  </em>is een klein lood-tinnen figuurtje van de dan nog Heilige Franciscus van Assisi (1182-1226) opgenomen, dat in 1985 aan de Nes gevonden werd. Franciscus wordt door de samenstellers van de catalogus als volgt beschreven:</p> <p>‘Dit insigne toont een man die blootsvoets op een stukje grond staat. Hij is gekleed in een pij-achtig kleed en heeft een forse baard. Ter weerszijden van hem zijn twee gevorkte takken in de grond gestoken. Op zijn linkerschouder zit een vogel. Vermoedelijk is de afgebeelde figuur de heilige Franciscus predikend voor de dieren. Vaak wordt hij zo af­gebeeld, terwijl hij in de open lucht staat opgesteld achter een primitief gemaakt ´spreek­gestoelte´een tak of een stam, die in twee rechtop geplaatste gespleten takken is gelegd.’</p> <p>Zeer aannemelijk! Desalniettemin staat er in de catalogus toch een uitdagend vraag­teken achter de naam van de heilige. En dat is niet voor niets.</p> <p><!-- z-media 1370768 {"align":"block","size":"large","crop":false,"link":false,"link_url":"","caption":""} --></p> <p>Er is allereerst een goede en waarschijnlijk doorslaggevende reden om te veronderstellen dat het hier niet om Franciscus, de ordestichter van de Minderbroeders, gaat. De cingel, het witte koord dat door middel van drie knopen aan de geloften van <span>zuiverheid, armoede en gehoorzaamheid </span>herinnert en dat zo kenmerkend voor het ordekleed van de broeders is, ontbreekt. Dit ´attribuut´ van de heilige wordt wel op andere Franciscus-insignes weergegeven. Een groep verhalende insignes toont hoe Franciscus de stigmata ontvangt. Ook dat is hier niet aan de orde. Maar als het de man uit Assisi niet is, wie is het dan wel?</p> <p><strong>Johannes!</strong></p> <p>Een goede kandidaat is Johannes de Doper, zoon van Elisabeth en Zacharias, de laatste der profeten van het Oude Testament en de eerste van het Nieuwe; asceet en boeteprediker en de voorloper van Christus. Johannes woont en werkt in de woestijn. In het water van de Jordaan doopt hij boetelingen, die zich willen bekeren. Hij wijst hen op iemand die na hem komt en die belangrijker is dan hijzelf; Hij zal hen dopen in de naam van de Heilige Geest. Als Jezus zich ook door Johannes laat dopen, wijst Johannes zijn opvolger aan met de woorden: ‘Ecce Agnus Dei’, zie het Lam Gods. Op dat moment daalt de Heilige Geest in de vorm van een duif uit de hemel neer. (Mattheüs 3:4).</p> <p><!-- z-media 1370769 {"align":"block","size":"middle","crop":false,"link":false,"link_url":""} --></p> <p>Johannes en het Lam zijn in de beeldende kunst bijna onafscheidelijk. Een blik op de Johannes-insignes in ‘<a href="http://www.kunera.nl/">Kunera’</a> en een tweede blik in <em>Heilig en Profaan</em> laten een Johannes zien, die een op arm of schouder rustend lam aanwijst. Dit symbool van Christus ontbreekt op het Amsterdamse insigne en heeft mogelijk ter hoogte van Johannes´ linkerschouder gezeten. Zijn rechterhand wijst in die richting. Wat het insigne wel gemeen heeft met een deel van de geïdentificeerde Johannes-insignes, zijn de ge­stileer­de boompjes waar de heilige door geflankeerd wordt. Mogelijk zijn ze niet ter decoratie maar ter identificatie toegevoegd? De iconografische handboeken zwijgen; de Bijbel spreekt des te meer. Johannes spreekt de Farizeeën en Sadduceeën die naar hem toekomen een hartig woordje toe en waarschuwt voor de naderende eindtijd:</p> <p><em>‘</em>Addergebroed, wie heeft jullie wijsgemaakt dat je veilig bent voor het komende oordeel? Breng liever vruchten voort die een nieuw leven waardig zijn, en denk niet dat je bij jezelf kunt zeggen: Wij hebben Abraham als vader. Want ik zeg jullie: God kan uit deze stenen kinderen van Abraham verwekken! <em>De bijl ligt al aan de wortel van de boom: iedere boom die geen goede vrucht draagt, wordt omgehakt en in het vuur geworpen.</em> Ik doop jullie met water ten teken van jullie nieuwe leven, maar na mij komt iemand die meer vermag dan ik; ik ben zelfs niet goed genoeg om zijn sandalen voor hem te dragen. Hij zal jullie dopen met de heilige Geest en met vuur: hij houdt de wan in zijn hand, hij zal zijn dorsvloer reinigen en zijn graan in een schuur bijeenbrengen, maar het kaf zal hij verbranden in onblusbaar vuur. Toen kwam Jezus uit Galilea naar de Jordaan om door Johannes gedoopt te worden.’ (Mattheüs 3:1-17)<em> <!-- z-media 1370770 {"align":"block","size":"large","crop":false,"link":false,"link_url":"","caption":""} --></em></p> <p><strong>De bijl die aan de wortel ligt</strong></p> <p>Dit werpt een ander licht op de bomen. Een uitstapje naar de miniatuurschilderkunst leert dat ze in de vaste beeldbeschrijving van Johannes opgenomen zijn. De bijl is in de boom geslagen. Terug naar de pelgrimsinsignes. Met de tekst van Mattheüs nog in gedachten, trekt één van de insignes de bijzondere aandacht. De bijl is meegegoten. De kamelenharen mantel waarin Johannes zich hult, laat er verder geen twijfel meer over bestaan; de groep die een figuurtje tussen twee bomen toont, is aan de Heilige Johannes de Doper toe te schrijven. Hij is niet langer een roepende in de woestijn.</p> <p><strong>Geen happy end</strong></p> <p>Johannes komt tragisch aan zijn einde. Hij hekelt Herodes omdat hij Herodias, de vrouw van zijn broer Filipus, gehuwd heeft want immers ‘het is u niet geoorloofd de vrouw van uw broer te bezit­ten’. Een wraakzuchtige Herodias overreedt haar man om Johannes gevangen te nemen. Zij zint op een plan om Johannes uit de weg te ruimen. Als Herodes een feestmaal aan­richt ter ere van zijn verjaardag, grijpt ze haar kans. Herodes raakt zo onder de indruk van de dans die zijn stiefdochter Salomé die avond voor hem opvoert dat hij in een opwelling alles belooft wat ze hem vraagt. Zijn lieftallige echtgenote fluistert haar dochter in dat, dat het hoofd van Jo­hannes moet zijn. Een verslagen Herodes houdt woord en laat Johannes onthoofden. Salomé en Herodias nemen de &#39;beloning&#39;, die hen op een schotel gepresenteerd wordt in ontvangst. Johannes wordt in Rome begraven. In de vierde eeuw laat de Romeinse keizer Julianus Apostata Johannes&#39; beenderen opgraven en in het openbaar verbranden om zo de verering van de heilige te ontmoedigen. (Marcus 6:20)</p> <p><!-- z-media 1370771 {"align":"block","size":"large","crop":false,"link":false,"link_url":"","caption":""} --></p> <p>Het hoofd van Johannes, dat tijdens de val van Constantinopel in 1204 door een kruisvaarder buitgemaakt zou zijn, wordt twee jaar later al in Amiens vereerd.  Een inventaris uit 1419 beschrijft een schedel op een rijkelijk met edelstenen bezette zilveren schaal. Enkele decennia later wordt de zilveren schaal door een gouden vervangen en als een kostbaar dienblad mét hoofd aan toegestroomde pelgrims gepresenteerd.</p> <p><strong>Devotie tot het hoofd van Johannes de Doper</strong></p> <p>De hoofd-op-schotel-insignes, sluiten bij deze verering aan. Daarnaast worden ook de in de kamelenharen mantel gehulde Johannessen-ten-voeten-uit, aan Amiens toegeschreven. De voorloper van Christus is de gehele middeleeuwen door zeer geliefd. Ook buiten Amiens wordt hij op tal van plaatsen vereerd. Er zijn zelfs meerdere hoofden gesignaleerd, zoals een exemplaar in Rome in de Sint Jan van Lateranen. Johannes’ naam is, ook nu nog, aan vele kerken, kapellen en patronaten in West-Europa verbonden. Niet alle pelgrimstekens zullen daarom zonder meer uit Amiens afkomstig zijn. Een deel zal zeer waarschijnlijk ook voor algemene devotie gediend hebben en bij wijze van spreken ‘op elke hoek van de straat’ verkocht kunnen zijn.</p> <p><strong>Opnieuw een vraagteken</strong></p> <p>Franciscus verlaat het toneel, Johannes neemt zijn plaats in. De naam van de ‘geportretteerde’ is bekend. Het vraagteken schuift op en komt nu achter de herkomst van de Amsterdamse vondst te staan. Het blijft lastig … insignes determineren, maar een mooie uitdaging is het wel!</p> https://hart.amsterdam/rsc/54673 2021-04-05T09:53:20+02:00 2021-04-04T07:00:00+02:00 Suzette van &#39;t Hof https://hart.amsterdam/rsc/2980 Pelikaan voedt jongen Tijdens het Paasfeest viert de Katholieke Kerk de opstanding van Christus uit de dood. Dat zijn kruisiging en verrijzenis ook in symbolen uitgedrukt kan worden toont een pelikaan die haar jongen voedt. En verrassend genoeg is die pelikaan, als je hem eenmaal herkent, overal om je heen. <p><!-- z-media 1355861 {"align":"block","size":"middle","crop":false,"link":false,"link_url":""} --><strong>De oorsprong</strong></p> <p>In een vroege voorloper van de middeleeuwse bestiaria, de <u><a href="https://nl.wikipedia.org/wiki/Physiologus">Physiologus</a></u>, wordt door een anonieme Griekse auteur beschreven hoe drie pas uit het ei gekropen en nog speelse pelikaantjes hun ouders per ongeluk met hun nog onwennige vleugeltjes slaan. Het geïrriteerde ouderpaar doodt hun kroost. Na drie dagen opent een berouwvolle moeder­ met haar snavel de rechterzijde van haar borst en besproeit de zielloze kleintjes met haar bloed. De pelikaantjes worden daarmee weer tot leven gewekt.</p> <p><!-- z-media 1356391 {"align":"block","size":"middle","crop":false,"link":false,"link_url":"","caption":""} --></p> <p><strong>Christelijke toepassing</strong></p> <p>Dit motief wordt al vroeg door de christenen geadopteerd. De pelikaan wordt gelijkgesteld aan de lijdende Christus, die aan het kruis, het bloed uit zijn doorboorde rechterzijde vergiet ter verlossing van de zondige mensheid. De periode van drie dagen, die tussen de dood en de reanimatie van de vogeltjes ligt, wordt vergeleken met de dagen die Christus in het graf doorbrengt, waarna hij op de derde dag uit de dood verrijst. De pelikaan als symbool van de lijdende Christus komt al in de derde eeuw voor op vroegchristelijke lampen in Carthago. Het is de Italiaanse kunstenaar <a href="https://nl.wikipedia.org/wiki/Giotto_di_Bondone">Giotto di Bondone</a> (†1337) die als de eerste de pelikaan in de nabijheid van het kruis afbeeldt. Het wordt een geliefd onderwerp in de beeldende kunst.</p> <p> </p> <p><!-- z-media 1356001 {"align":"block","size":"middle","crop":false,"link":false,"link_url":""} --></p> <p><strong>De eucharistie</strong></p> <p>Aan het einde van de middeleeuwen krijgt de zichzelf liefdevol offerende pelikaan vooral een eucharistische betekenis. Tijdens het Laatste Avondmaal wordt de eucharistie door Christus ingesteld. Na het uitspreken van de instellingswoorden is Christus in vlees en bloed aanwezig op het altaar in de vorm van brood en wijn. Tijdens elke eucharistische viering wordt het offer van Christus, dat op Goede Vrijdag wordt herdacht, op onbloedige wijze herhaald.</p> <p>Zo is de hele Passie van Christus in één symbool gevat.</p> <p> </p> <p><!-- z-media 1355988 {"align":"block","size":"middle","crop":false,"link":false,"link_url":""} --></p> <p> </p> <p>                                           </p> https://hart.amsterdam/rsc/54404 2021-03-19T23:41:46+01:00 2021-03-20T09:00:00+01:00 Suzette van &#39;t Hof https://hart.amsterdam/rsc/2980 Stiller dan stil Vandaag wordt het Mirakel van Amsterdam (1345) herdacht met een Stille Omgang die, zoals elk jaar in maart, vele pelgrims dwars door de oude binnenstad van Amsterdam voert. Dit jaar echter, klinken er geen voetstappen in het holst van de nacht, geen in stilte geprevelde gebeden, maar lichten er vele computerschermen op. De processie is dit jaar stiller dan stil. Om niet te verdwalen tussen de bits en bites, reiken we je digitaal de route aan. <p><!-- z-media 54405 {"align":"block","size":"middle","crop":false,"link":false} --></p> <p><strong>Nachtelijke wandeling</strong></p> <p>In 1880, als de <u><a href="https://nl.wikipedia.org/wiki/Neogotiek">neogotiek</a></u> hoogtij viert, komt de katholieke Joseph Lousberg in aanraking met een aantal ietwat dubieuze documenten en mondelinge overleveringen waarin een middeleeuwse <u><a href="https://nl.wikipedia.org/wiki/Sacramentsprocessie">Sacramentsprocessie</a></u> ter ere van het Mirakel van Amsterdam beschreven en besproken wordt. Een jaar later loopt hij de daaruit gedestilleerde route samen met zijn vriend Carel Elsenburg na. In het holst van de nacht, in gepaste stilte om zo min mogelijk aanstoot te geven. Er sluiten zich nog twee vrienden bij hen aan. Adriaan Apol en Henri de Veer. De nachtelijke wandeling wordt een jaarlijks terugkerende traditie onder vrienden. Totdat Bernardus Klönne, mirakelvereerder bij uitstek, rector van het <u><a href="https://nl.wikipedia.org/wiki/Begijnhof_(Amsterdam)">Begijnhof</a></u>, in 1886 in het rijke Begijnhofarchief op een ooggetuigenverslag stuit en zijn vondst met Lousberg deelt. De route heeft nu een historische basis maar dat niet alleen hij blijkt nog vrijwel geheel intact te zijn. De stille ommegang overstijgt al snel het vriendenclubje en groeit uit tot een nationale tocht, die gelopen wordt in de nacht van zaterdag op zondag na het feest van het mirakel, tenzij Pasen vroeg valt..</p> <p><strong>De route</strong></p> <p>Wat kreeg de heer Lousberg onder ogen? </p> <p>Op 16 december 1651 laat de 91-jarige Agatha Hendrix Loen haar zoon, in het bijzijn van getuigen, haar `Memorie van de Processie van ´t H. Sacrament van Mirakel uit de Heyligher Stede tot Amsterdam´ optekenen. Zij verklaart dat zij door ouderdom gekweld een beetje bleek ziet maar dat zij desondanks ´haar verstand ende memorie´ wel behouden heeft. `Godt lof´. Ze beschrijft hoe de mirakelhostie ´devotelijck en solemneel´ door de straten van Amsterdam gedragen wordt.</p> <p>Het startpunt van de processie is de <a title="Heilige Stede" href="https://nl.wikipedia.org/wiki/Heilige_Stede">Heilige Stede</a>. De schare gelovigen begeeft zich van daaruit via de Kalverstraat in de richting van de Dam. Er wordt halt gehouden voor aanbidding van en een zegening met het Heilige Sacrament. De monstrans met de mirakelhostie wordt op een ton in de vorm van een ‘cleijn aaltaer’ geplaatst. Via de Nieuwendijk en de Raamskooi trekt de stoet naar de Nieuwebrug. Op de Nieuwebrug worden de schepen gezegend met het Allerheiligste om bij de Allerhoogste een behouden vaart te bepleiten. Vervolgens trekt de stoet via de Warmoesstraat door de Nes en de Langebrugsteeg, over de Langebrug en door de Taksteeg weer terug, naar de Kalverstraat, waar nog drie keer om de Heilige Stede heengelopen wordt. Daarna wordt de monstrans met haar kostbare inhoud teruggeplaatst in het <a title="tabernakel" href="https://nl.wikipedia.org/wiki/Tabernakel_(kerk)">tabernakel</a>. Opmerkelijk is, dat de Nieuwebrug in meer dan één opzicht een schakel tussen de oude en de nieuwe zijde vormt. Op het midden van de brug wordt het Sacrament door de pastoor van de Nieuwe Kerk overgedragen aan de pastoor van de rivaliserende Oude Kerk.</p> <p><strong>De Alteratie</strong></p> <p><span>Op 19 maart 1578 wordt de allerlaatste processie gelopen, kort voordat het katholieke bestuur van de stad op 26 mei van datzelfde jaar letterlijk aan de dijk gezet wordt. Agatha is 18 jaar en Amsterdam is protestants.</span></p> <p><!-- z-media 54408 {"align":"block","size":"middle","crop":false,"link":false} --></p> <p>Voor meer informatie en de aanvangstijd verwijzen we je graag naar de <u><a href="http://www.stille-omgang.nl/">website</a></u> van het Gezelschap van de Stille Omgang.</p> https://hart.amsterdam/rsc/48958 2020-05-04T14:01:33+02:00 2020-05-02T14:37:00+02:00 Suzette van &#39;t Hof https://hart.amsterdam/rsc/2980 Het grafje in de goot Het Amsterdamse Begijnhof is een oase van rust in een roerige binnenstad. Begijnen zijn er niet meer; in 1971 sluit zuster Antonia -84 jaar oud- de rijen. Een van haar illustere voorgangsters is Cornelia Arens, dochter van steenrijke ouders. In 1621 legt ze de gelofte af en in 1645 schopt ze het tot meesteres van het hof. <p>Kort vóór haar overlijden op 14 oktober 1654 laat Cornelia weten, dat zij niet in het na de Alteratie aan de Presbyteranen toegewezen kerkje begraven wil worden. Duizend maal liever dan in de ‘ontheiligde kapel’ wil zij het ´breje kerkpad bij de geut´ worden gelegd. Haar wens wordt niet gerespecteerd.</p> <p>Wonder boven wonder staat haar kist de volgende dag in de goot naast de kapel. Cornelia wordt met gezwinde spoed naar haar nog openstaande graf teruggebracht. Zonder resultaat. Deze wonderbaarlijke gebeurtenis herhaalt zich nog twee keer. Dat maakt samen drie. Het heilige getal is doorslaggevend. Het geeft aan waar het met Cornelia naartoe moet. Ze wordt op de, door haar bij leven en ook bij haar dood, aangegeven plek begraven. Volgens het Grafboek van het Begijnhof echter, is zij op 22 oktober 1654 in graf nummer 26 bijgezet. Dan wordt het stil, het begijntje vindt rust.</p> <p><!-- z-media 48959 {"align":"block","size":"middle","crop":false,"link":false} --></p> <p>In de vroege achttiende eeuw wordt die eeuwige rust wreed verstoord. Bij werkzaamheden op het hof wordt daadwerkelijk een houten kistje met menselijke resten gevonden. Het ligt aan de voet van het grasveld, in de ´geut´. Het aandoenlijk kleine grafje wordt intact gelaten. In 1986 wordt er boven de gebroken grafsteen een gedenkplaat in de tuinmuur ingemetseld met de tekst ´Op haar verzoek is hier Begijn Cornelia Arents in de goot begraven, 2 mei 1654´; inclusief een onnodige ‘t’ in haar achternaam. Het is ruim vijf maanden voor haar in het begraafboek genoteerde sterfdag. Desalniettemin wordt Cornelia´s graf toch elk jaar op 2 mei versierd met blauwe en witte bloemen.</p> <p>Dit monumentje voor de diep religieuze Cornelia vertelt - evenals de vele gidsen die het dagelijks passeren - hoe trouw uiteindelijk beloond wordt. Het was God immers die haar smeekbede wél hoorde.</p> <p> </p> <p> </p> <p>Wil je meer weten over het schilderij van Jan ten Compe, klik dan <a title="Beeldcollectie" href="http://hdl.handle.net/11259/collection.37555">hier</a>.</p> https://hart.amsterdam/rsc/54491 2020-04-03T14:15:05+02:00 2020-04-03T11:00:00+02:00 Suzette van &#39;t Hof https://hart.amsterdam/rsc/2980 Jeruzalem aan de Zeedijk Zondag is het Palmpasen; de eerste dag van de Goede Week. Op deze Palmzondag vieren katholieken de blijde intocht van Christus in Jeruzalem. Het is ook de dag waarop in de late Middeleeuwen de Jeruzalemvaarders een ezel van stal halen en uit rijden gaan. <p><!-- z-media 54492 {"align":"block","size":"middle","crop":false,"link":false} --></p> <p><strong>Het Illustere Broederschap van den Heiligen Lande </strong></p> <p>Aan het begin van de Zeedijk liggen aan het einde van de vijftiende eeuw twee kapellen, gebroederlijk naast elkaar. De grootste van de twee is de ‘Sint Oloffscapelle’ met ‘noch een ander daer neffens gemaekt nae de Capelle van Jherusalem met onze L. Heeren graff.</p> <p>De Jeruzalemkapel wordt omstreeks 1490 gesticht door het &#39;Illustere Broederschap van den Heiligen Lande&#39; waarvan de leden Jeruzalemheren of Jeruzalemvaarders genoemd worden. Het is een achthoekig kapelletje met een doorsnee van twaalf meter waarbinnen een kopie van het Heilige Graf is gebouwd. Als voorbeeld heeft de herhaaldelijk verwoeste en weer opgebouwde Heilige Grafkerk uit de twaalfde eeuw gediend, die de eerste christelijke keizer Constantijn in de vierde eeuw boven het graf van Christus in Jeruzalem heeft laten bouwen. Het broederschap bestaat uit een select gezelschap van aanzienlijke heren, die de pelgrimstocht naar Jeruzalem hebben volbracht en in Jeruzalem tot Ridder van de Orde van het Heilige Graf zijn geslagen. Dit ridderschap verleent hen het recht een uit Jeruzalem meegebrachte palmtak –de Jeruzalemveer-  te voeren.</p> <p><!-- z-media 54494 {"align":"block","size":"middle","crop":false,"link":false} --></p> <p><strong>Palmzondag</strong></p> <p>Een Amsterdamse keur uit 1498 beschrijft de wederwaardigheden van de heren. Elk jaar op Palmzondag lopen de Jeruzalemvaarders in processie door de stad. Zij trekken daarbij een houten Christus op een houten ezel op wieltjes voort. De rivaliteit tussen de Oude en de Nieuwe Kerk gebiedt dat de stoet met ‘ons heere god upten ezel’, de ene keer vanuit de Jeruzalemkapel naar de Oude Kerk en de andere keer vanuit de Heilige Stede naar de Nieuwe Kerk trekt. Twaalf met palmtakken zwaaiende mannen vergezellen de ezel. Zij symboliseren de twaalf apostelen en spelen zo de ‘Intocht van Christus in Jeruzalem’ na.</p> <p><!-- z-media 54505 {"align":"block","size":"middle","crop":false,"link":false} --></p> <p><strong>Het einde van de Jeruzalemkapel</strong></p> <p>De Jeruzalemkapel is echter geen lang leven beschoren. In de zeventiende eeuw verlaat het broederschap het inmiddels protestante Amsterdam. De kapel verslonst en vervalt. Uiteindelijk wordt het bedroevende beetje dat nog van de Jeruzalemkapel over is, in 1644 gesloopt om ruim baan te maken voor de almaar uitdijende Sint Olofskapel. Het Heilige Land ligt niet langer aan de Zeedijk.</p> https://hart.amsterdam/rsc/135312 2020-05-19T13:06:44+02:00 2019-12-19T07:30:00+01:00 Suzette van &#39;t Hof https://hart.amsterdam/rsc/2980 Kuise Susanna Het Amsterdam Museum beheert een grote collectie tegels en tegeltableaus. Een categorie apart zijn de Bijbeltegels. Zeer geliefd en zeer gewild door de eeuwen heen. Eén daarvan toont een schaars geklede jongedame in bad in het bijzijn van twee verlekkerd toekijkende oudere heren. Is dat niet een ietwat té pikante scène voor de Heilige Schrift? Niets is wat het lijkt; de badende Susanna is het toonbeeld van eerbaarheid. Volgens de heiligenkalender is het vandaag, 19 december, haar feestdag Een mooie gelegenheid om haar verhaal uit de doeken te doen. <p><strong><!-- z-media 135297 {"align":"block","size":"middle","crop":false,"link":false} --></strong></p> <p><strong>Bijbeltegels</strong></p> <p>De tegelschilders van het eerste uur beschilderen al wandtegels met Bijbelse voorstellingen. De meeste worden echter tussen 1750 en 1850 vervaardigd naar het voorbeeld van prenten uit rijk geïllustreerde uitgaven van de Bijbel. Ze zijn enorm populair, zowel in protestantse als in katholieke kringen, onder alle lagen van de bevolking, van arm tot rijk. Of beter, van iets minder arm tot rijk, want ze zijn kostbaar. Een teken van welstand. Niet alleen omdat ze bewerkelijker zijn -zeker als er Bijbelteksten bij geschreven moeten worden- maar ook omdat in de meeste tegelbakkerijen de &#39;eerste schilder&#39; zich van deze taak kwijt. In de zeventiende eeuw al worden de eerste series, van soms meer dan honderd exemplaren, op de markt gebracht. Er zijn in totaal zo&#39;n zeshonderd verschillende Bijbelverhalen vastgelegd. De tegels worden ingemetseld in de achterwand van de openhaard, de plek waar men samenkomt. Er wordt niet alleen gekookt, het is ook vaak de enige bron van licht en warmte in de koude wintermaanden. Er bestaat geen geschiktere plek want geglazuurde tegels zijn niet alleen vriendelijk in onderhoud - doekje erover en klaar - maar je kunt er ook, niet alleen tijdens lange wintermaanden, je ogen op uitkijken. Bijbelse voorstellingen &#39;ter leering ende vermaeck&#39;.</p> <p>Het museum heeft 47 bijbeltegels in de collectie. Oud- en Nieuwtestamentisch. Van Adam en Eva en de verdrijving uit het Paradijs tot de Verrijzenis van Christus. Daartussen bevinden zich Susanna en de Ouderlingen. Beide tegels zijn afkomst uit het Gildehuis, aan de Voetboogsteeg in Amsterdam. Ze dateren uit de achttiende eeuw en zijn voorzien van een blauw decor.</p> <p> </p> <p><strong>De kuise Susanna </strong></p> <p>Het verhaal van de &#39;kuise Susanna&#39; behoort tot de deuterocanonieke boeken bij het Oude Testament. Daniël 13:1-64 beschrijft de benarde positie waarin de jonge vrouw verkeert. Het verhaal speelt zich af tijdens de Babylonische Ballingschap.</p> <p>De rijke jood Joakim is gehuwd met Susanna. In de tuin van de echtelieden komen met zekere regelmaat joden bijeen om zaken te regelen. Twee ouderlingen hebben hun oogje op Joakims beeldschone echtgenote laten vallen. Zij besluiten om haar te verleiden en laten zich daartoe ongemerkt insluiten. Als Susanna de volgende dag een bad wil nemen in haar hof springen de beide mannen op hun argeloze slachtoffer af. Zij maken avances, maar Susanna weigert hen te ontvangen. Als zij hen afwijst zullen de mannen in het openbaar zweren dat zij haar op heterdaad op overspel met een jongeman hebben betrapt. Haar wacht dan dood door steniging. Susanna laat zich echter niet bedreigen en schreeuwt uit volle borst om hulp. Eén van de ouderlingen zet de tuindeur open en wijst het toegestroomde publiek erop dat de jonge verleider zojuist door deze deur is gevlucht. Susanna beweert dat het juist haar beklagers zijn die om haar gunsten dongen. Niemand gelooft haar. Immers de heren bekleden belangrijke posities in de gemeenschap en worden niet tot zoiets in staat geacht. Er rest Susanna niets anders dan haar vertrouwen in God te stellen.</p> <p><!-- z-media 135299 {"align":"block","size":"middle","crop":false,"link":false} --></p> <p>De mannen nemen wraak. Susanna wordt voor de rechtbank gevoerd en op grond van valse getuigenissen ter dood veroordeeld. Op weg naar de plaats van executie, maakt ene Daniël – de profeet - zich los uit het publiek. Hij is ervan overtuigd dat Susanna onschuldig is en vraagt toestemming om beide ouderlingen afzonderlijk te verhoren. Eén enkele vraag volstaat om haar onschuld te bewijzen: onder welke boom werden de tortelduifjes gesignaleerd. De één zag haar onder de terebint de ander onder de sycomore. De ouderlingen worden ontmaskerd en niet Susanna maar zij worden gestenigd totdat de dood erop volgt. Susanna&#39;s onschuld is bewezen en haar vertrouwen in God niet beschaamd.</p> <p> </p> <p><strong>Susanna en de schone kunsten</strong></p> <p>In het Hebreeuws betekent Susanna lelie, het symbool van de reinheid. Ze is een geliefd onderwerp in de beeldende kunst. De eerste voorstellingen worden in de vroegchristelijke kunst in de Romeinse catacomben aangetroffen. Mogelijk om de vervolgde christenen voor te houden dat de rechtvaardigen verlost zullen worden van het kwaad. Middeleeuwse kunstenaars daarentegen geven de voorkeur aan Daniëls inzet voor een juiste gerechtelijke gang. Vanaf de Renaissance wordt de badende Susanna afgebeeld soms gekleed, maar meestal niet. Ze is een prachtig excuus om het vrouwelijk naakt weer te geven. Zo treffen we haar in onze tegelcollectie aan. En voor wie er, zittend bij de haard, stilletjes van moest blozen? Dat lag niet aan Susanna maar aan de warmte van het vuur.</p> <p> </p> <p> </p> <p>Bronnen:<br />Bijbeltegels, <em>Bijbelse voorstellingen op Nederlandse wandtegels van de 17<sup>de</sup> tot de 20<sup>ste</sup> eeuw</em>, Jan Pluis, München 1994<br /><a href="http://www.nederlandstegelmuseum.nl">www.nederlandstegelmuseum.nl</a></p> https://hart.amsterdam/rsc/54484 2023-10-23T23:38:50+02:00 2019-03-23T09:00:00+01:00 Suzette van &#39;t Hof https://hart.amsterdam/rsc/2980 De Schreierstoren Vandaag 23 maart 2019, wordt de zevende editie van de Open Toren Dag Amsterdam gehouden. Historische en hedendaagse torens in de stad dagen hun bezoekers uit om hun hoogtevrees te overwinnen en de klim te wagen. De beloning is een geweldig uitzicht over de stad. <br /> <p><!-- z-media 54485 {"align":"block","size":"middle","crop":false,"link":false} --></p> <p><strong>Een ommuurde stad</strong></p> <p>Een weidse blik over de stad en het omliggende land, dat is ook precies wat het bestuur van Amsterdam met de eerste torens in de stad voor ogen heeft gehad. Aan het einde van de vijftiende eeuw wordt de stad omringd door een metershoge muur om te stad beter te kunnen verdedigen tegen aanvallen van buitenaf. Behalve de drie poorten die toegang bieden tot te stad telt de muur ook een aantal torens van waaruit men een oogje in het zeil kan houden.  </p> <p><!-- z-media 54487 {"align":"block","size":"middle","crop":false,"link":false} --></p> <p><strong>De Schreierstoren</strong></p> <p>Als er in Amsterdam één toren tot de verbeelding spreekt dan is het wel de Schreierstoren op de kop van de Prins Hendrik- en Geldersekade. De bakstenen toren wordt rond 1486 gebouwd en vormt als onderdeel van de stadsmuur het eindpunt aan het IJ. Het is de eerste verdedigingstoren die de stad rijk is. Vanuit de deze positie heeft men goed zicht op de haven en over het IJ en kan men zo nodig vijandelijke schepen onder vuur nemen.</p> <p><!-- z-media 54488 {"align":"block","size":"middle","crop":false,"link":false} --></p> <p><strong>De naamgeving  </strong></p> <p>In de loop er der eeuwen worden er talloze legenden in omloop gebracht. Ze hebben niet zonder toeval allemaal met de zee te maken. Maar hoe sterk zijn deze verhalen? Een in 1569 in de toren ingemetselde steen aan de Prins  Hendrikkade is een grote bron van inspiratie. Deze gevelsteen toont een schreiende vrouw, tegen de achtergrond van het IJ met een uitvarend schip. Het opschrift luidt: &#39;Scrayer Houck&#39;.</p> <p>Het jaar 1569 is een rampjaar voor Amsterdam. De <a title="Tachtigjarige Oorlog" href="https://nl.wikipedia.org/wiki/Tachtigjarige_Oorlog">Tachtigjarige Oorlog</a> (1568-1648) is amper begonnen en het duurt nog wel even voordat Amsterdam zich aansluit bij de Opstand. De vloot wordt buitgemaakt door de Watergeuzen en Alva dreigt de <a title="Tiende Penning" href="https://nl.wikipedia.org/wiki/Tiende_Penning#Tiende_Penning_van_Alva">Tiende Penning</a> in te voeren op de handel in roerende goederen. Een drastische maatregel. De treurende vrouw draagt een klassiek gewaad. Zij is derhalve geen doorsnee Amsterdamse huisvrouw maar een op de klassieke oudheid geïnspireerde allegorie. Het schip waar de vrouw met haar ogen vol tranen naar wijst, symboliseert de koopvaardij, de basis van de Amsterdamse welvaart. De woeste golven en de zeemonsters staan voor gevaar en tegenspoed. De Amsterdamse stedenmaagd huilt.</p> <p><strong>Een bron die niet opdroogt</strong></p> <p>En zij is niet de enige. Menigeen wordt door de schreiende maagd op het verkeerde been gezet. Vele gidsen borduren voort op dit thema. Zij spreken en schrijven over de vrouwen die snikkend langs de kade staan om afscheid te nemen van hun zeevarende mannen die voor de VOC naar Indië reizen. Een gevaarlijke onderneming. Voor hun terugkeer wordt steevast gevreesd. Zeeën van zilten tranen vloeien bij het afscheid.</p> <p>Het woord &#39;scrayer&#39; in &#39;Scrayer Houck&#39; prikkelt eveneens de fantasie. Het wordt gelezen als het werkwoord &#39;schreien&#39; dat in vroegere tijden als &#39;schrayen&#39; werd geschreven. Gedacht wordt dat dit  een bewust door de steenhouwer aangebrachte woordspeling is. Een krankzinnig geworden vrouw wordt de verpersoonlijking van de steen en geeft de doorslag bij de naamgeving van deze hoek én de &#39;Schreiers&#39;toren. Lang nadat het schip van haar man een vlekje aan de horizon is geworden, blijft ze aan de kade staan. Tranen biggelen onophoudelijk langs haar wangen en ze gedraagt zich alsof ze krankzinnig is geworden. Ze slaat iedereen die haar troosten wil, wild van zich af, slaakt ijselijke kreten uit en trekt zich de haren uit het hoofd. Een klassiek geval van hysterie. De arme ziel eindigt in het Dolhuys. En naar nu blijkt: het verhaal kan twee kanten op. Voor sommige gidsen is dit juist de reden om aan te nemen dat de gevelsteen ter nagedachtenis aan deze vrouw is aangebracht.</p> <p>Er is ook een uitzondering op al deze verhalen. Volgens de overlevering plengt één vrouw bittere tranen om de nooit verwachte terugkeer van haar echtgenoot. Tijdens zijn afwezigheid heeft zij haar oog op een ander laten vallen. Volgens een overenthousiaste gids, schenkt zij hem thee en hij haar kinderen. Hoe pijnlijk is de terugkeer van de man des huizes. Immers, twee kapiteins op één schip, dat gaat niet samen!</p> <p><!-- z-media 54489 {"align":"block","size":"middle","crop":false,"link":false} --></p> <p><strong>De Schrayershoucktoren</strong></p> <p>Hoe dan ook, er zijn ongetwijfeld veel tranen geplengd daar aan het waterfront, maar aan de naamgeving van de toren daar is niets romantisch of poëtisch aan. De Vogelvluchtkaart van Cornelis Anthonisz. uit 1538 brengt uitkomst. De oudste benaming van de grond waarop de toren staat is &#39;Schreyhouck&#39; of &#39;Scrayhouck&#39;. Op dit driehoekige terrein stond een huis dat naar de hoek vernoemd is. Deze naam gaat na verloop van tijd over op de toren, de &#39;Schrayershoucktoren&#39;. De stadsmuur maakt op deze plek een scherpe bocht. &#39;Scray&#39; betekent dan ook niets anders dan &#39;scherp&#39;. De Schreierstoren dankt zijn naam, zoals menig stompe of scheve toren aan zijn positie, de &#39;scherpe&#39; hoektoren.</p> <p><strong>Het vervolg</strong></p> <p>Na verloop van tijd verliest de toren zijn verdedigende functie. Tot 1835 vergadert het tinnengietersgilde in de Schreierstoren. Vervolgens doet het pand nog geruime tijd dienst als havenkantoor totdat in 1960 de havenmeester zijn domicilie kiest in het Nieuwe Havengebouw aan de De Ruyterkade. In 1966 wordt het monument grondig gerestaureerd.</p> <p>Nu functioneert het enige overblijfsel van de Amsterdamse stadsmuur, als een horecagelegenheid met de toepasselijke naam VOC-café. Boven in de het pand bevindt zich een winkel in scheepsinstrumenten, zeekaarten en nautische literatuur. Zo blijft de toren trouw aan het verleden.</p> <p>Moraal van dit verhaal. Als je binnenkort te stad verkent, kijk dan goed uit met wie je in zee gaat. De goede gidsen daargelaten, is wat je hoort of ziet soms werkelijk om te huilen!</p> <p> </p> <p> </p> <p>Het café is inmiddels omgedoopt tot Café de Schreierstoren.</p> <p><em>Klik <a title="hier" href="http://opentorendag.nl">hier</a> voor meer</em><em> informatie over De Open Toren Dag.</em></p> <p> </p> https://hart.amsterdam/rsc/737283 2019-03-22T10:08:43+01:00 2019-03-15T16:57:00+01:00 Suzette van &#39;t Hof https://hart.amsterdam/rsc/2980 Wonder boven wonder In 1345 vindt er in de Kalverstraat in Amsterdam een wonder plaats. Dat wonder wordt 674 jaar later nog altijd herdacht. Het staat in het geheugen van Amsterdam gegrift. Maar bij dat ene wonder, daar blijft het niet bij…. <p><strong>Het Mirakel van Amsterdam</strong></p> <p style="text-align:justify; ">In de nacht van 15 op 16 maart 1345 balanceert in een huis in de Kalverstraat, een zieke man op het randje van leven en dood. De pastoor van de huidige Oude Kerk wordt ontboden om hem het Sacrament der Zieken toe te dienen. De man wordt op zijn wenken bediend. Later die avond, braakt hij door ziekte overmand, de hostie weer uit. Zijn braaksel wordt in het haardvuur gegooid, dat opgepord wordt voor de nacht. ‘s Morgens treft de vrouw des huizes tot haar grote verbazing een stralend witte en ongeschonden hostie tussen de smeulende resten van het vuur aan. De hostie wordt in een linnenkist weggeborgen. De gealarmeerde pastoor komt poolshoogte nemen. Als de hostie door hem drie keer in het geheim naar de Oude Kerk wordt gebracht en telkens weer op eigen kracht in de Kalverstraat terugkeert, is het duidelijk: dit is een wonder. Het kleinood wordt in vol ornaat, in een processie van alle in allerijl opgetrommelde geestelijken in de stad naar de Oude Kerk begeleid en vindt er rust.</p> <p style="text-align:justify; ">Het nieuws van de hostie die niet wilde branden verspreidt zich als een lopend vuurtje door de stad. Binnen enkele dagen gonst het van de geruchten. De baljuw stelt een onderzoek in. Op 31 maart vaardigt hij een oorkonde uit waarin hij het wonder erkent. Een jaar later scharrelen de eerste pelgrims al rond het huis van de eens zo zieke man. Datzelfde jaar nog wordt het huis afgebroken en wordt er een &#39;schoon capel&#39; rondom de haardplaats getimmerd. Na de bouw van deze Kapel ter Heilige Stede zwelt het aantal pelgrims aan tot een menigte die halverwege de vijftiende eeuw niemand meer kan tellen. Amsterdam vaart er wel bij.   </p> <p style="text-align:justify; "><!-- z-media 737292 {"align":"block","size":"small","crop":true,"link":false,"link_url":"","caption":"Bo\u00ebtius \u00e0 Bolswert, Bij de brand in de Heilige Stede in 1452 bleef de wonderbare hostie ongeschonden, 1639, gravure uit L. Marius, Amstelredams eer ende opcomen door de deckwaerdighe miraklen [..] anno 1345, Antwerpen, 1639, collectie en foto: Stadsarchief Amsterdam"} --></p> <p><strong>Het mirakel op herhaling</strong></p> <p style="text-align:justify; ">Niet alles is wierookgeur en kaarsenschijn. In het middeleeuwse Amsterdam staan houten huizen als lucifers in een doosje op elkaar gepakt in een wirwar van straatjes. Het is ´spelen met vuur´ en dat vuur is overal; in huis, in de vele werkplaatsen en tijdens de processies die door de straten kronkelen. Ongelukken kunnen nauwelijks uitblijven. Nu en dan gaat het mis en twee keer gaat het zelfs heel erg mis.</p> <p style="text-align:justify; ">In 1421 wordt de Nieuwe Zijde in een rokend hoopje puin veranderd en in 1452 op Sint Urbanusdag worden de Nieuwe en de Oude Zijde in een alles verzengend vuur meegenomen. De Heilige Stede staat in vuur en vlam. Gealarmeerde slotenmakers en smeden snellen toe om het tabernakel open te breken en de monstrans met het ´Alderheyligste´ in veiligheid te brengen. Het lijkt of de hand van God hen tegenhoudt: breekijzers knappen, tangen vallen uiteen, alle pogingen om het Sacrament te redden lopen op niets uit. De redders in nood keren met ´haer voeten ofte schoenen eenichsins verbrant´ huiswaarts. De volgende dag wordt een stralend witte hostie in een ongeschonden monstrans tussen de zwartgeblakerde resten van de kapel teruggevonden. God was even terug in Amsterdam. </p> <p> </p> <p><!-- z-media 737290 {"align":"block","size":"small","crop":true,"link":false,"link_url":"","caption":"De hostie wordt vereerd door Maximiliaan I van Oostenrijk en zijn familie, gravure naar een gebrandschilderd glasraam in de Heilige Stede, Pieter Nolpe, 1625-1650, prent en foto: collectie Stadsarchief Amsterdam\n"} --><strong>Nevenwonderen</strong></p> <p style="text-align:justify; ">In de late middeleeuwen worden relieken op echtheid getest door ze aan vuur bloot te stellen. Relieken zijn onbrandbaar; maar meer nog dan de vuurproef gelden wonderen, die door een reliek of een wonderbaarlijke gebeurtenis teweeggebracht zijn als het ‘ultieme bewijs’ van de echtheid van het eerste wonder. De vele nevenwonderen, worden in ´mirakelboekskes´ opgetekend. Het mirakelboek van de Heilige Stede is helaas verloren gegaan. Dankzij Leonardus Marius rector van het Begijnhof (1631-1652), zijn elf van deze wonderen in 1639 in zijn <em>Amstelredams eer ende opcomen </em>opgetekend en zo overgeleverd.</p> <p style="text-align:justify; ">De meeste van deze wonderen verlopen volgens een vast patroon. Wie in nood plechtig belooft de Kapel der Heilige Stede te zullen bezoeken, ontvangt in zijn benarde situatie veelal de gevraagde steun van bovenaf. En voor wie ziek, blind of kreupel of op een andere manier niet met een goede gezondheid gezegend is, brengt een bezoek aan de Heilige Stede eveneens uitkomst. Het recept, drie rondjes rond de mirakelhostie, die op hoogtijdagen in een kristallen monstrans wordt uitgesteld of drie rondjes rond het tabernakel waarin de hostie op overige dagen wordt weggeborgen, doet wonderen.</p> <p style="text-align:justify; ">Dat geldt ook voor Marius’ elftal. Hij beschrijft hoe een wandelaar in een woud bij Utrecht op een avond door de duivel vreselijk wordt toegetakeld. Op weg naar een hospitaal wordt hij halt gehouden door de Maagd Maria die hem influistert dat hij zijn kracht zal herwinnen als hij zich naar de Heilige Stede laat brengen en zich daar rond het tabernakel laat dragen. Dat ervaart ook een door een wonderlijke ziekte bevangen Claris. Zij wordt door vier medezusters op een stoel gepland en zo naar verderop in de Kalverstraat gelegen Heilige Stede gebracht waar ook zij haar rondjes in de kapel maakt. Op eigen kracht keert zij terug naar het klooster. Een vrouw uit Hoorn en haar drie kinderen -in elke arm één en één kind vastgeklemd aan haar rokken- worden van de verdrinkingsdood gered als de marktschuit waarop zij zitten door overbelasting omslaat. En dan is daar de blinde die door het storten van een vurig gebed voor het Heilig Sacrament van zijn kwaal genezen wordt. Ook Maximiliaan van Oostenrijk, de latere keizer, ondervindt de heilzame werking die van de miraculeuze hostie uitgaat aan den lijve. Hij wordt in Den Haag door zeer hoge koortsen overvallen en geneest terstond als hij God belooft de mirakelplaats in Amsterdam te zullen bezoeken. Maximiliaan houdt woord.</p> <p style="text-align:justify; ">Verreweg het ontroerendst is het verhaal van kleine ‘suster Lysbet Franssen’ uit het Maria Magdalenaklooster in Bethaniën. Zij leed aan ´so groote swindelinge´ in haar hoofd en aan ´benautheyt´ om haar hart. Haar zere beentjes werden gewreven en gestoofd ´dat ter ´t vel afginck´. Nadat zij in de Heilige Stede op haar schraagje drie keer om de wonderhostie was gekropen, zette God haar weer met beide benen stevig op de grond: ´en voort ben ick op myn voeten ghesont te huys ghegaen by der gratien Gods’.</p> <p style="text-align:justify; "> </p> <p style="text-align:justify; "><!-- z-media 737291 {"align":"block","size":"small","crop":true,"link":false,"link_url":"","caption":"D\u00b4Afbeelding hoe men de magistraet en geestelykheyt der stadt Amsterdam heeft uytgeleydt, en t\u00b4scheep gebraght den 26 may 1578, uit Oorsprongk, begin, en vervolgh der Nederlandsche oorlogen door P.C. Bor, Jan Luyken, A 46611, collectie en foto: Amsterdam Museum"} --></p> <p style="text-align:justify; "><strong>Alteratie</strong></p> <p style="text-align:justify; ">Op 26 mei 1578 vindt in Amsterdam de Alteratie plaats. Amsterdam schaart zich in de Opstand achter Willem van Oranje. Het voornamelijk katholieke stadsbestuur wordt samen met de minderbroeders, gedreven hoeders van het oude geloof, in een vreedzame revolutie letterlijk en figuurlijk aan de dijk gezet. Kloosters en kapellen worden onteigend. De panden krijgen een nieuwe bestemming, de boedel wordt onder de liefdadigheidsinstellingen in de stad verdeeld.</p> <p style="text-align:justify; ">Drie dagen na deze omwenteling wordt de Heilige Stede belaagd. Alles wat aan het door de protestanten zo vermaledijde mirakel herinnert, wordt vernietigd. Het kerkelijk goud en zilver wordt omgesmolten. Kort daarna wordt de Heilige Stede toegewezen aan het Burgerweeshuis. Het doek voor de openlijke verering van het Mirakel valt nu de katholieken zijn verdreven. Alleen een wonder kan het tij nog keren. Maar dat wonder, dat blijft deze keer uit.</p> <p style="text-align:justify; "> </p> <p> </p> https://hart.amsterdam/rsc/618396 2024-02-06T13:49:01+01:00 2018-10-30T07:03:00+01:00 Suzette van &#39;t Hof https://hart.amsterdam/rsc/2980 ZIE OMMEZIJDE Ben jij ook nieuwsgierig naar dat wat alleen de muren in een museum zien, een enkele conservator of tentoonstellingsmedewerker daargelaten? Benieuwd naar de achterzijde van schilderijen, prenten, tekeningen en objecten van kunstnijverheid? Of naar de keerzijde van munten en penningen want een &#39;dubbeltje&#39; kan nu eenmaal niet op zijn kant staan? De meest spectaculaire keerzijde in onze collectie is het &#39;achterkantje&#39; van ons boegbeeld Goliath. <p> </p> <p><strong>David &amp; Goliath</strong></p> <p>In de Bijbel staat beschreven hoe David, de herdersjongen die koning van Israël wordt, de reus Goliath verslaat. (1 Sam. 17:38-51). David trekt ten strijde met vijf stenen in zijn tas. Eén steen heeft hij slechts nodig om zijn opponent te vellen. Welgemikt, goed geslingerd, tegen het voorhoofd van de vijand, die onmiddellijk wordt geveld en vervolgens met zijn eigen zwaard door David wordt onthoofd.  </p> <p>                                                                <!-- z-media 618398 {"align":"block","size":"large","crop":false,"link":false,"link_url":"","caption":""} --><em> <br /></em><em>Het Oude Doolhof in 1845, Hilmar Johannes Backer (1804-1845), Willem Hekking jr. (1825-1904),<br /></em><em>Collectie Stadsarchief Amsterdam</em></p> <p><em></em><strong>Het Oude Doolhof</strong></p> <p>Zoals hij in de Bijbel beschreven wordt, zo staat de nog nietsvermoedende reus in onze Amsterdam Galerij opgesteld. Vijf meter hoog, in strijdtenue verpakt met zwaard, koperen helm, geschubd pantser en koperen scheenplaten. Groot en sterk én onoverwinnelijk. Daar denkt David anders over. Hij staat klaar om aan te vallen.  </p> <p>De beeldengroep is afkomstig uit het &quot;Oude Doolhof&quot; aan de Prinsengracht ter hoogte van de Looiersgracht. Tussen 1625 en 1862 bevindt zich hier een pleziertuin vol beelden van Bijbelse en mythologische figuren, fonteinen, bedriegertjes en een labyrint.</p> <p> <em>                                                                    <!-- z-media 618399 {"align":"block","size":"large","crop":false,"link":false,"link_url":"","caption":""} --> <br /></em><em>Goliath, Ger Kuylenburg, 1996, Collectie Amsterdam Museum</em></p> <p><strong>Een vernuftig mechaniek</strong></p> <p>In sommige van de beelden heeft beweging gezeten. Zo ook in onze Goliath. Daartoe is aan de achterzijde van zijn uitgeholde houten lijf een vernuftig mechaniek ingebracht. Een samenspel van losse oogbollen, haakjes, stangen, spijkers en twee stevige koorden, doet zijn hoofd naar links en naar rechts bewegen en zijn ogen rollen. Terwijl een explicateur de bezoekers van de tuin de Bijbelse verhalen voorschotelt, trekt een verdekt opgestelde helper aan de touwtjes. De beelden komen, tot groot vermaak van de bezoekers, tot leven. Na verloop van tijd loopt de voorstelling niet meer zo gesmeerd. Volgens een bezoeker uit 1845 wendt Goliath zijn hoofd maar moeizaam &#39;met een ratelend geluid&#39;.</p> <p> </p> <p><em>                                                              <!-- z-media 618400 {"align":"block"} --> <br /></em><em>Röntgenfoto ten behoeve van de restauratie van de David &amp; Goliath beeldengroep, 1994, Fotocollectie Amsterdam Museum</em></p> <p>Ook David en de schilddrager dragen hun steentje bij aan de pret. Zij hebben eenzelfde operatie ondergaan. In de holte van hun ruggen zijn nog zichtbaar restanten van een mechaniek achtergebleven zoals dat van Goliath. Röntgenfoto&#39;s ten behoeve van een grondige restauratie in 1994, tonen onderdelen van een oogmechaniek. De ogen van David zijn zo ingesteld dat hij naar zijn reusachtige slachtoffer op kan kijken. Ergens tussen toen en nu zijn de twee beelden vastgezet.</p> <p><strong>Welkom in de 21ste eeuw</strong></p> <p>Hij kan het nog steeds onze Goliath, draaien met zijn hoofd en ogen en ook David is weer actief, maar in deze moderne tijd wordt er niet meer aan de touwtjes getrokken. Beiden luisteren nu naar een afstandsbediening. Van ongeloof alleen al zou ons boegbeeld nu met zijn ogen rollen.</p> <p> </p> <p> </p> <p> </p> <p> </p> https://hart.amsterdam/rsc/615125 2022-02-05T21:44:42+01:00 2018-09-05T18:26:00+02:00 Suzette van &#39;t Hof https://hart.amsterdam/rsc/2980 Een explosieve Burgerwees Hij schiet zichzelf de lucht in en is een nationale held. Hedendaagse historici schieten hem van zijn voetstuk; hij is een gevallen held. Wat is er in tussentijd gebeurd met de meest bekende wees uit het Burgerweeshuis van Amsterdam? En wie is hij? <p><!-- z-media 615129 {"align":"block","size":"middle","crop":false,"link":false,"link_url":""} -->In de  hoek van de Jongensbinnenplaats, tegen de oude ingang van het vroegere jongenshuis, is een plaquette ingemetseld. Een geschiedenisboek aan de muur. Het gedenkteken is opgericht voor één van onze grote nationale helden die hier in 1813 als bedroefd weesjongetje schoorvoetend zijn eerste stappen over de drempel van het Burgerweeshuis zet.</p> <p>Dat weesjongetje wordt op 31 januari 1802 als Jan Carel Josephus van Speijk in Amsterdam geboren als zoon van een koopman in stokvis. Al vroeg in zijn leven slaat het noodlot toe. Als Jan vier is overlijdt zijn vader, zes jaar later volgt zijn moeder. Onze nationale held in spe is nu wees. Hij wordt op 5 februari 1813 ingeschreven in het Burgerweeshuis. Hij ontpopt zich daar als alles behalve een voorbeeldig jongentje. Een vaatje buskruit? In 1815 gaat hij in de leer bij een kleermaker in de stad. En ook hier is Jantje niet lang houdbaar; hij zwerft van baas naar baas. Aangestoken door zijn oudere broer Adriaan en andere weesjongens meldt hij zich ten langen leste bij de Marine. Hij is klein van stuk en wordt tot zijn grote verdriet afgewezen. In 1820 lukt het hem wel. Hij monstert aan voor zijn zeedoop. Na slechts één expeditie keert hij terug naar een van zijn vroegere leermeesters. Maar de zee zit nu in zijn benen en een jaar later kiest hij opnieuw het ruime sop. Hij krijgt een aanstelling bij de Marine, waar hij het uiteindelijk schopt tot Luitenant  ter Zee der tweede klasse. De kleine Jan van Speyk krijgt het bevel over kanonneerboot no. 2.</p> <p><!-- z-media 4141 {"align":"left","size":"large","crop":false,"link":false,"link_url":"","caption":""} --></p> <p><strong>Dan liever de lucht in net als Van Speijk</strong></p> <p>In 1830 komen de zuidelijke Nederlanden in opstand tegen het gezag van Koning Willem I. Zij willen zich afscheiden. Een onafhankelijk België ontstaat. Van Speijk raakt verzeild in deze strijd. Het is 5 februari 1831, een gure dag. Er staat een stormachtige wind. Jan ligt met zijn kleine kanonneerboot voor de haven van Antwerpen. Hij controleert er scheepsladingen op oorlogstuig waarop inbeslagname volgt. Door de wind slaat zijn voor anker liggende schip los. Het drijft naar vaste wal en wordt tegen de kademuur geworpen. Daar wacht hem een woedende menigte Antwerpenaren en militairen. De opstandelingen proberen aan boord te komen en de Nederlandse vlag te strijken.  Die actie schiet bij de vaderlandslievende Jan in het verkeerde keelgat. Hij verdwijnt in de kajuit en steekt daar een  brandend lont, mogelijk een sigaar, in een open kruitvat. Onder het uitspreken van zijn famous last words ‘dan liever de lucht in’, blaast hij zichzelf op. Hij voorkomt daarmee dat zijn schip in de handen van de Belgen valt. Vrijwel de gehele bemanning neemt hij mee in de dood; het aantal sneuvelende Antwerpenaren is en blijft onbekend. Enkele dagen later, op 9 februari, wordt hij uit de Schelde gevist. Althans wat er nog van Jan over is. Zijn hoofd en ledematen ontbreken. Zijn lichaam wordt geïdentificeerd aan de hand van het ridderkruis der 4de klasse van de Willemsorde, waarmee hij na een heldhaftig optreden bij een eerdere strijd gedecoreerd werd. Het prijkt fier op zijn borst. Zijn resten wordt op sterk water naar Amsterdam gestuurd. Jan draagt nu niet alleen een lintje maar ook de status van nationale held. Een jaar later, op 4 mei 1832, wordt hij bijgezet in de Nieuwe Kerk. Hieraan voorafgaand trekt een lange rouwstoet door de stad. De regenten van het Burgerweeshuis voorop.</p> <p><!-- z-media 615130 {"align":"left","size":"large","crop":false,"link":false,"link_url":"","caption":""} --></p> <p><strong>Heldenverering</strong></p> <p>Zodra de rook is opgetrokken volgt  er opnieuw een explosie. Deze keer van vurige vaderlandsliefde. Jan wordt als nationale held vereerd en past nu in het rijtje Hein, Tromp en de Ruyter, zijn illustere voorgangers.  Zijn verering verspreid zich als een olievlek over het land. Tal van kunstenaars en musici vereren Van Speijk in hun werk, er worden lofdichten geschreven en gedenkpenningen geslagen. Er wordt bovendien een nationale loterij uitgeschreven om geld bijeen te brengen voor een monument. Als wat er nog aan de romp van onze held ontfutseld kan worden en alles wat met hem in aanraking is geweest wordt als ware relieken verkocht.</p> <p><!-- z-media 615132 {"align":"right","size":"middle","crop":false,"link":false,"link_url":"","caption":""} --></p> <p><strong>Gedenksteen</strong></p> <p><span>Van houtsplinters van de kanonneerboot tot plukjes haar en een rib; het Amsterdam Museum alleen al heeft 150 Van Speijk gerelateerde objecten in de  collectie. Het meest in het oog springend is de gedenksteen die ingemetseld is in de muur van het jongensweeshuis, de huidige entree van het museum. Stadsarchitect J. de Greef tekent voor het ontwerp, steenhouwer Chr. Sigault werkt het ontwerp uit. Bij het plaatsen van het  gedenkteken wordt niet enkel volstaan met het inmetselen van de steen; de zuilengalerij wordt ervoor verlengd. Er worden twee nieuwe zuilen geplaatst en de alzo ontstane ruimte wordt betegeld en van een nieuw hekwerk voorzien om zo het monument het nodige cachet te geven. </span></p> <p><span><!-- z-media 615131 {"align":"right","size":"large","crop":false,"link":false,"link_url":"","caption":""} --></span></p> <p><span>Op 20 oktober 1831 wordt de plaquette ten overstaan van een groot publiek door de regenten onthuld. De jongensplaats is grotendeels met een doek overspannen en feestelijk versierd. Voor 25 cent kan men in het weeshuis twee schilderijen bekijken.  Van Speijk die het brandende lont in het kruitvat steekt&#39; van J. Schoenmaker Doyer en &#39;de ontploffing van de kanonneerboot no. 2&#39; vervaardigd door Willem Pieneman. Het zat er al vroeg in, die museale bestemming </span></p> <p><strong>Kritiek</strong></p> <p><span>Vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw wordt deze feestvreugde getemperd. Kritiek steekt de kop op. De heldenstatus van Van Speijk wankelt.  Zeehistoricus Ronald Prud’homme van Reine wint er in zijn in 2016 gepubliceerde <em>Liever niet de lucht in</em> geen doekjes om. Jan handelt tijdens een wapenstilstand. De rol van de militairen bij de bestorming van zijn kanonneerboot is te verwaarlozen. Er is daarom geen sprake van een levensbedreigende situatie en er is geen enkele reden om in te grijpen. Hij handelt impulsief. Zijn daad is van geen betekenis voor het verloop van de opstand. Er wordt gemakshalve aan voorbijgegaan dat 27 bemanningsleden en een onbekend aantal Belgen de dood vindt. Volgens Prud’homme is onze nationale held alles behalve een held: ‘Van Speijk was een tragische figuur die mede door zijn eenzame bestaan als weeskind langzaam in de richting van zelfmoord is gedreven. Door zijn daad bracht hij leiding van leger en marine in grote verlegenheid. </span><span>Er vielen vele doden en een kostbaar schip ging verloren en dat alles eigenlijk voor niets. Daarom is van de ramp in de propaganda een heldendaad gemaakt’. De Koninklijke Nederlandse Marine distantieert zich van de kwalificatie zelfmoordaanslag. ´Jan handelde defensief en niet offensief´. Volgens Prud’homme was het wel degelijk Jans bedoeling zoveel mogelijk Belgen in de dood mee te sleuren. (Brabants Dagblad, 1 oktober 2016) </span></p> <p><strong>‘Goed voorbeeld’ doet goed volgen?</strong></p> <p><span>Impulsief of niet, helemaal uit de lucht vallen komt Jans onbezonnen heldendaad niet. Zijn ‘laatste woorden’ spreekt hij eerder uit in een brief aan zijn nicht. Op 19 december 1830 schrijft hij haar: ‘dat eerder nog boot en kruit en mij de lugt in gaat dan immer een infaame Brabander te worden of het vaartuig overtegeven’. Hij spiegelt zich aan Reinier Claeszen, bevelhebber over een vloot van de Nederlandse marine, die in oktober 1606 bij Portugal zijn schip opblaast om te voorkomen dat hij in Spaanse handen zal vallen. Zijn eigen matrozen houdt hij in de Oudejaarsnacht van 1830 voor dat hij het kruit aan zal steken als zijn schip aan lager wal raakt en door Belgische opstandelingen bedreigd wordt. Eerder bezweren kanonneerbootcommandanten elkaar al dat zij de voorkeur geven aan een wisse dood boven een slechte behandeling. Zij zullen niet dulden dat er inbreuk gemaakt wordt op Neêrlands roem en eer. En Jan, heeft hij zich aan die afspraak willen houden of is hij wellicht het dromerige weesjongetje, een romanticus, die in een adem met zijn grote helden genoemd wil worden of toch de gekwelde man, een zelfmoordenaar? Wie het weet mag het zeggen!</span></p> <p> </p> https://hart.amsterdam/rsc/615134 2018-10-24T21:01:56+02:00 2018-09-04T15:24:00+02:00 Suzette van &#39;t Hof https://hart.amsterdam/rsc/2980 Helpt een luttel dragen “Als de muren konden praten”; menigeen verzucht het wel eens. In de Kalverstraat kunnen de muren dat. Het decoratieprogramma van de entree tot het Burgerweeshuis spreekt een taal die door de eeuwen heen door iedereen verstaan werd. Wat vertellen die muren ons? <p><!-- z-media 615137 {"align":"block","size":"middle","crop":false,"link":false,"link_url":"","caption":""} -->In 1580, kort na de Alteratie maakt het nog jonge weeshuis de oversteek naar één van de door het protestantse stadsbestuur opgeheven kloosters, dat van de zusters van Sint Lucia in de Kalverstraat. Het Sint Luciënklooster verkeert in slechte staat en de regenten zien zich voor een groot bouwprogramma geplaatst. Ze besluiten alles nog even te laten zoals ze het aangetroffen hebben. Op één punt na, de zichtbaarheid. De hoofdingang van het voormalige klooster ligt aan de dan nog ongedempte Nieuwezijds Voorburgwal. De zusters staan via een smal onooglijk paadje tussen de huizen door in verbinding met de bewoonde wereld. Dat komt recht tegenover de Heilige Stede in de Kalverstraat uit. Het steegje wordt de ingang van het nieuwe weeshuis. Er wordt geïnvesteerd in een grootse entree met een monumentale poort. De regenten pakken uit.</p> <p><strong>De poort, 1581</strong></p> <p>Om ruimte te creëren worden de huizen aan weerszijden van de steeg gesloopt en vervangen door nieuwbouw waarbij het linker huis smaller wordt opgetrokken dan voorheen. Er ontstaat op die manier een pleintje dat één geheel vormt met een vrijstaande toegangspoort. Aan die poort wordt veel aandacht besteed. Hij past niet alleen in de smaak van de tijd, maar is ook een aandachtstrekker. Precies wat het weeshuis hiermee beoogt. Pontificaal, midden op het plein staat een houten offerblok. Ga niet voorbij zonder een kleinigheid bij te dragen!</p> <p>De iets verderop in de Kalverstraat wonende Joost Jansz. Bilhamer (1521-1590) krijgt de opdracht. Van zijn hand zijn zowel het ontwerp van de poort als ook het decoratieprogramma, dat onder andere uit drie in het oog springende reliëfs bestaat. Boven de winkelpuien aan de voorkant van de twee herbouwde hoekhuizen zijn twee weeskinderen in nissen uitgehouwen. Een meisje en een jongen, elk aan één kant van het plein. Beiden dragen een stenen tafel waarop teksten zijn aangebracht. Deze verwijzen naar het offerblok, dat niet aan de aandacht mag ontsnappen.</p> <p>Blikvanger is het grote tafereel boven de toegangspoort. Acht wezen scharen zich rond een schotel met daarop een duif die tegen de wolken afsteekt. Het is de Heilige Geest, die symbool staat voor wees- en gasthuizen. De jongens en een meisjes, om en om, dragen het weeshuiskostuum. Het lijdt geen twijfel; de goede gaven zijn voor het welzijn en het onderhoud van de verweesde kinderen bestemd.</p> <p><strong>Poort aan de Kalverstraat, 1642</strong></p> <p>De grote verbouwing van 1632-1634 heeft de poort vrijwel onberoerd gelaten. Het bouwwerkje is in de loop der jaren wel wat scheefgezakt. Alle bedrijvigheid op en rond het weeshuisterrein zou daar mede debet aan geweest kunnen zijn. Het paradepaardje uit 1581 kan wel een opk(r)ikkertje gebruiken. Bovendien, in het midden van de zeventiende eeuw, de vooral Gouden Eeuw, volstaat een enkele monumentale poort niet meer. Het poortmotief wordt steeds minder belangrijk in de architectuur. Er moet nog grootser uitgepakt worden. Op het verlanglijstje staat een monumentale gevel met middenpartij én fronton. De mogelijkheden in de breedte zijn beperkt zodat de hoogte wordt opgezocht. In 1642 wordt de muur breder gemaakt en boven de poort wordt een hoog gevelfront opgetrokken. Een levensgroot scherm rijst op tussen de nog lage huizen in de Kalverstraat. Dat scherm wordt gevuld met een groot stadswapen boven de weeshuispoort, omgeven door festoenen en bekroond met een, aan de klassieke bouwkunst ontleend, fronton. Alle weeshuismotieven zijn al verwerkt in de poort, zodat dit fronton het zonder symboliek moet stellen. Het wordt een abstract ornament. Het effect is er niet minder om. De spectaculaire entree is naar alle waarschijnlijkheid aan het brein van de stadsbeeldhouwer Willem de Keyser ontsproten. De nieuwe gevel is het sluitstuk van een periode van grote verbouwingen.</p> <p><!-- z-media 615138 {"align":"block","size":"middle","crop":false,"link":false,"link_url":""} --></p> <p><strong>Amsterdam in zyne opkomst ..</strong></p> <p>In 1765 beschrijft ‘historieschryver van de stad Amsterdam’ Jan Wagenaar (1709-1773) in zijn Amsterdam in zyne opkomst, aanwas, geschiedenissen, .. ‘  het ‘klein vierkant Plein’ voor de poort van het jongenshuis. De meisjes hebben dan al in de Sint Luciënsteeg, een eigen ingang tot het meisjeshuis gekregen. De beschrijving sluit naadloos aan bij de situatie na de grote verbouwing, zij het dat het houten offerblok vervangen is door een koperen. Een iets subtieler verschil vormen de teksten. Nu zijn alle drie de reliëfs, ook dat van Bilhamer boven de poort, van vers voorzien. Wagenaar schrijft de dichtregels toe aan Joost van den Vondel (1587-1679), ‘de prins der dichters’.</p> <p> </p> <p><strong>De zijreliëfs</strong></p> <p>Het meisje en de jongen aan de voorgevel van de belendende panden aan het plein dragen de nieuwe teksten, die in 1634 zijn aangebracht.</p> <p><!-- z-media 615139 {"align":"block","size":"middle","crop":false,"link":false,"link_url":""} --></p> <p><em>Hier treurt het Weeskint met gedult,<br /> Dat arm is zonder zyne schult,<br /> En in zy armoê moet vergaen<br /> Indien gy ’t weigert by te staen<br /> Zoo gy gezegent zyt van Godt<br /> Vertroost ons uit uw overschot</em></p> <p><em><!-- z-media 615140 {"align":"block","size":"middle","crop":false,"link":false,"link_url":""} --></em></p> <p><em>Geen armer Wees op aerde zwerft<br /> Dan die der Weezen Vader derft<br /> Der Weezen Vader derft hy niet,<br /> Die Weezen troost in haer verdriet.<br /> Dies sla uw oogen op ons neêr<br /> Ons aller Vader troost u Weêr</em></p> <p>De oude teksten zijn daardoor verloren gegaan. Maar dat niet alleen, ook de oorspronkelijke locatie verdwijnt als het huis links van de ingang in 1771 verbouwd wordt. De ‘weesjongen’ verhuist van de voorgevel naar de zijgevel en wordt daarbij grotendeels vernieuwd. Het huis rechts en het  ‘weesmeisje’ volgen in 1785. Dit weeskind blijft intact. De hoop dat er nog sporen van de oude tekst tevoorschijn komen bij een eventuele restauratie is dan ook nog niet vervlogen. Beide wezen zijn naar de binnenzijde van het plein verplaatst om de relatie met de poort in stand te houden.</p> <p><!-- z-media 47492 {"align":"block","size":"middle","crop":false,"link":false,"link_url":""} --></p> <p><strong>Poortreliëf</strong></p> <p>Joost van de Vondel heeft niet alleen de zijreliëfs van tekst voorzien maar laat ook het grote reliëf tot de voorbijganger spreken. De ruimte is beperkt en laat slechts enkele regels toe.</p> <p><em>Wy Groeien vast in tal en last</em><br /><em> Ons tweede Vaders klagen</em><br /><em> Ay ga niet voort door dese poort</em><br /><em> Of helpt een luttel dragen</em></p> <p>Dit hart van het decoratieprogramma is gemaakt van zachte kalkhoudende zandsteen. Er zijn al in een vroeg stadium reparaties nodig. Er breken kleine onderdelen af, die aangevuld moeten worden. Om Bilhamers werk te laten voortduren wordt het in 1968 uit de muur genomen, gerestaureerd en in de hal bij de hoofdingang van het museum geplaatst, dat daar in 1975 zijn deuren opent. De hoofdingang is inmiddels verplaatst, de acht wezen rond de Heilige Geest niet, zij hebben definitief op deze plek postgevat. Bij deze restauratiewerkzaamheden is geen oudere tekst onder de huidige aangetroffen. Bij het afnemen van de vele verflagen is bij de oudste laag, wel de blauwe kleur van de broeken tevoorschijn gekomen, zoals het weeshuiskostuum tot 1810 gedragen werd. Boven de poort blijft een afgietsel achter.</p> <p>Het uiterlijk van de poort, de positie van de reliëfs en de teksten wisselen – en ook de functie van het gebouw erachter – maar de taal die zij spreken verstomt niet. De boodschap blijft de hele weeshuisperiode door hetzelfde: beste voorbijganger sluit uw ogen niet voor de noden van het weeskind maar ‘helpt een luttel dragen’!</p> <p> </p> <p>Het standpunt van de beschouwer in deze tekst ligt in de Kalverstraat, kijkend in de richting van de poort.</p> https://hart.amsterdam/rsc/615111 2018-11-01T13:54:54+01:00 2018-09-04T15:24:00+02:00 Suzette van &#39;t Hof https://hart.amsterdam/rsc/2980 Joost Jansz. Bilhamer De eerste hand aan het nieuwe weeshuis is die van de creatieve duizendpoot Joost Jansz. Bilhamer alias de Beeldsnijder. Niet de eerste de beste in de stad. <p><strong><!-- z-media 615113 {"align":"block","size":"middle","crop":false,"link":false,"link_url":""} --></strong></p> <p><strong></strong><strong>Curriculum Vitae<br /></strong></p> <p>De ingenieur, landmeter, cartograaf, bouwmeester én beeldhouwer, Joost Jansz. wordt in 1521 geboren. Naar verluidt is hij een zoon van de metselaar Jan Joostzoon, die aan het achterhuis van de Keizerskroon aan de Kalverstraat 71 heeft gewerkt. Te mooi om waar te zijn; op deze plek is immers het weeshuis ontstaan. Zijn vader zou in 1568 gevlucht zijn voor de Raad van Beroerten; de beruchte, door Alva op verzoek van Filips II ingestelde Bloedraad. Of Joost in Amsterdam geboren is onzeker.</p> <p>Bilhamer stapt twee keer in het huwelijksbootje. Zijn eerste echtgenote is Lijsbeth Jacobsdochter. Uit dit huwelijk wordt één kind geboren, dat op jonge leeftijd overlijdt. Zoon Jacob wordt op 11 maart 1578 in de Oude Kerk begraven. Op 21 maart 1586 huwt Joost Catharina Klaas-Gaefsdochter, een weduwe uit een aanzienlijke Amsterdamse familie. Het huwelijk wordt in de Nieuwe Kerk voltrokken. Vermoedelijk woont Joost een groot deel van zijn leven in de Kalverstraat, op steenworp afstand van het weeshuis.  ‘In den Lantmeter’, op het huidige nummer 120.</p> <p><!-- z-media 615119 {"align":"block","size":"middle","crop":false,"link":false,"link_url":""} --></p> <p><strong>De ondernemer</strong></p> <p>Over de opleidingstijd van Joost is weinig bekend.  Over zijn werk evenmin. Het is slecht gedocumenteerd. In stadsrekeningen komt hij tussen 1566 en 1577 als ‘beeltsnijder’, in 1579 als ‘architect’ en van 1583 tot 1589 als ‘lantmeter’ voor. Joost opereert als zelfstandig meester en heeft een bloeiend bedrijf. Hoewel hij opdrachten van de stad Amsterdam ontvangt, is hij nooit in dienst van de stad geweest. Zijn werk is vernieuwend, zijn vakmanschap vermaard en zijn werkterrein strekt zich tot ver buiten de stadsgrenzen uit. Mogelijk werkt hij enige tijd in Antwerpen en Italië.</p> <p><strong>Made in Amsterdam</strong></p> <p>Dicht bij huis, in Amsterdam, wordt de door Joost voor de Minderbroeders ontworpen “Christus in de Hof van Olijve” alom geprezen. Om zijn hoge kwaliteit en om zijn levensechtheid. Mensen komen van heinde en verre naar het klooster om zich daarover te verwonderen. Dat maakt nieuwsgierig. Spijtig genoeg overleeft het werk de Beeldenstorm niet.</p> <p>Ook de houdbaarheid van een knekelhuis aan de noordoostkant van de Nieuwe Kerk is beperkt. Dit aan Bilhamer toegeschreven ‘beenhuysje’ uit 1565 stort al een jaar na de bouw in. Mogelijk is een rammelend bouwskelet of slecht onderhoud hier debet aan.</p> <p>In 1565 ontvangt Bilhamer van de stad Amsterdam de opdracht om een ontwerp te maken voor de verhoging van de toren van de Oude Kerk. Het is één van zijn meest prestigieuze projecten. Het resultaat mag er wezen, maar tegelijkertijd is de totstandkoming van de toren in nevelen gehuld. De torens van de Sint Stevenskerk in Nijmegen, het raadhuis in Utrecht en de Alkmaarse Waagtoren zijn op de Oudekerkstoren geïnspireerd. Bilhamer heeft vermoedelijk ook een ontwerp voor de toren voor de Nieuwe Kerk gemaakt. Dat ontwerp is helaas verloren gegaan. De toren is nooit gerealiseerd.</p> <p><strong>Het Burgerweeshuis</strong></p> <p>De enige gedocumenteerde opdracht krijgt hij van de regenten van het Burgerweeshuis, dat in 1580 het voormalige Sint Luciënklooster betrekt. Bilhamer tekent voor het ontwerp van de rijk geornamenteerde poort aan de Kalverstraat. Of hij ook daadwerkelijk de handen uit de mouwen steekt is niet bekend. Waarschijnlijk niet. In de rekeningen worden alleen betalingen aan zijn knechten vermeld. In 1581 is dit project afgerond. In latere eeuwen vinden er nog enkele kleine ingrepen plaats om de poort te worden zoals die nu is.</p> <p>Het is niet de eerste kennismaking met het Burgerweeshuis en zijn inwoners. De winter van 1565 – 1566 is streng. Er heerst hongersnood. De wezen krijgen een eenzijdig maal voorgezet dat voornamelijk bestaat uit roggebrood en heel veel hennepkoeken. Met alle gevolgen van dien. De wezen zwerven als bezeten door de stad en moeten uit de toren van de net door Joost gerealiseerde Oudekerkstoren worden geplukt. Maar erger nog dan dat is het bezoek van één van de weesjongens aan Bilhamers atelier. De meester heeft net de laatste hand aan een Laatste Oordeel voor de Oude Kerk gelegd. De kleine raddraaier slaat het werk aan duizend stukjes. Het reliëf boven de poort is gelukkig een langer leven beschoren.</p> <p><!-- z-media 615120 {"align":"block","size":"middle","crop":false,"link":false,"link_url":""} --></p> <p><strong>Afscheid</strong></p> <p>Joost overlijdt op 8 november 1590. Op 11 november wordt hij in de Nieuwe Kerk ter ruste gelegd. Eeuwen later wordt de ‘beeltsnijder’ zelf in steen gehouwen door Theo van Reijn. Zo siert hij sinds 1916 de gevel van het Stedelijk Museum aan de Paulus Potterstraat. Quasi nonchalant, met een model van de Oudekerkstoren in zijn hand. Voor ‘de eeuwigheid’ bewaard.</p> <p> </p> <p><em>Bron: G. van Tussenbroek Joost Janszoon Bilhamer (1521-1590) landmeter en ingenieur; aannemer en beeldhouwer, In Jaarboek 99, Amstelodamum (2007) pp. 43-79</em></p> https://hart.amsterdam/rsc/479360 2018-09-24T12:07:47+02:00 2018-06-18T12:11:00+02:00 Suzette van &#39;t Hof https://hart.amsterdam/rsc/2980 Feest in de Kalverstraat Het is 27 oktober 1975, het hoogtepunt van het jubileumjaar, het jaar waarin Amsterdam 700 jaar wordt. Gewapend met een schaar stapt Koningin Juliana over de meisjesbinnenplaats. In haar kielzog Simon Levie, de directeur en Ivo Samkalden, de burgemeester. De Majesteit verricht de officiële opening van het nieuwe Amsterdams Historisch Museum aan de Kalverstraat. Na vijftien jaar staan de deuren van het voormalige weeshuis wagenwijd open voor het in groten getale toegestroomde publiek. <p><strong>De opening </strong></p> <p>Koningin Juliana kent de weg al, want een beetje wordt er wel gesmokkeld met de openingsdatum. In 1969 is het eerste deel van het museum klaar. Dat wordt gevierd met de allereerste tentoonstelling op de nieuwe locatie, ’Weg Wezen, recreatie vroeger, nu en straks‘. Zij heeft de eer om op 20 november de opening te verrichten. In 1975 is het hele gebouw klaar. Het Amsterdams Historisch Museum verwisselt het veel te krappe Waaggebouw aan de Nieuwmarkt, waar het sinds 1926 zetelde, voor deze unieke locatie aan de Kalverstraat. Opnieuw wordt koningin Juliana onthaald. Menig Amsterdammer is vervuld met trots. Op zijn museum! Maar niet alleen Mokum steekt de duimen achter de bretels, ook ver daarbuiten, tot over de landsgrenzen heen, is er veel lof voor de manier waarop de geschiedenis van Amsterdam volgens de nieuwste inzichten gepresenteerd wordt. Er breekt een lange periode van rust aan, althans voor het gebouw.</p> <p><strong>Kruip-door-sluip-door</strong></p> <p>Een zee van licht en ruimte. Het is even wennen maar al snel vinden directie en medewerkers letterlijk en figuurlijk hun weg in het nieuwe historische museum. De bezoeker zoekt eveneens zijn weg maar vindt die niet of niet gemakkelijk. De vele bewegwijzeringssystemen ten spijt. De charme van het gebouw - de vele gangen en gangetjes, trappen en trappetjes, de al dan niet doodlopende zalen en kamertjes – blijkt ook de Achilleshiel van het museum te zijn. En een blijvend aandachtspunt.</p> <p><strong>Het nieuwe millennium</strong></p> <p>In de museumwereld vindt intussen in het nieuwe millennium een geleidelijke omslag plaats. Nieuwe media spelen een steeds grotere rol in het dagelijks leven en de interactie met de bezoeker kan en gaat daardoor een belangrijkere plaats innemen. Er ontstaat een andere invulling van het begrip ‘museum’. Het Amsterdams Historisch Museum zal uitgroeien tot een stadsmuseum en een sociaal-maatschappelijke positie in de stad innemen. Andere tijden brengen andere wensen en verantwoordelijkheden met zich mee. Het heeft gevolgen voor de manier waarop het museum zich presenteert én daaruit voortvloeiend hoe het ingericht wordt.</p> <p><strong>Paul Spies</strong></p> <p>Zes directeuren, 373 tentoonstellingen en enkele miljoenen bezoekers na de opening is daar Paul Spies. Hij neemt op 1 januari 2009 het estafettestokje van Pauline Kruseman over, die op 1 december 2008 afscheid genomen heeft. Hij is een oude bekende. Eerder al trad hij met zijn <a href="http://www.google.nl/url?sa=t&amp;rct=j&amp;q=&amp;esrc=s&amp;source=web&amp;cd=1&amp;cad=rja&amp;uact=8&amp;ved=0ahUKEwjMs9fStcvaAhWGLVAKHSRwA44QFgguMAA&amp;url=http%3A%2F%2Fwww.bureau-darts.nl%2F&amp;usg=AOvVaw0kkqXY4Gj6eLWK5QdcsVAn">Kunsthistorisch Advies- en Organisatiebureau </a> d’Arts op als tentoonstellingsmaker en als adviseur. Nu zet hij vaste voet aan wal. Op zijn verlanglijstje staan onder andere een nieuwe entree, een vaste presentatie met historisch overzicht, een kindermuseum en de herinrichting van de Schuttersgalerij. Op de etages aan de Nieuwezijds Voorburgwal worden de thema’s uit de nieuwe ‘quick tour’ door de Amsterdamse geschiedenis verder toegelicht; de ‘verdieping’. Spies hoopt in 2016 al zijn wensen voor het museum gerealiseerd te hebben.</p> <p><!-- z-media 479425 {"align":"block","size":"middle","crop":false,"link":false,"link_url":""} --></p> <p><strong>Naamsverandering – 1 januari 2011</strong></p> <p>De eerste stap heeft geen nog geen gevolgen voor het gebouw maar des te meer voor alle publieke uitingen. Een naamsverandering én een nieuw logo … en nieuw ‘briefpapier’.</p> <p>Het Amsterdams <em>Historisch </em>Museum lijkt vooral een museum van het verleden te zijn en heeft een stoffig imago. Er heeft inmiddels een accentverschuiving plaatsgevonden. Het museum wil niet langer ‘historisch’ zijn maar vooral een stadsmuseum, dat het verhaal vertelt van ‘toen’, ‘nu’ en ‘straks’. Na de jaarwisseling gaat het verder onder de naam “Amsterdam Museum”. En bij een nieuwe naam hoort een nieuwe huisstijl. Tijdens de nieuwjaarsborrel op 6 januari 2011 vindt de lancering plaats. Het nieuwe logo bestaat uit de woorden ‘Amsterdam’ en ‘Museum’ die samen een cirkel vormen, in witte of rode letters tegen een wisselend rode of witte achtergrond.</p> <p><strong>Werk aan de winkel</strong></p> <p>Intussen wordt er hard gewerkt en is het Burgerweeshuis van weleer voor het eerst sinds lange tijd weer even bouwterrein. De museumwinkel gehuisvest in de Nieuwezijdsvleugel van het oude meisjeshuis wordt verplaatst naar het boekhoudershuis en het Museumrestaurant wordt opnieuw ingericht en gaat verder onder de naam ‘Café Mokum’. David &amp; Goliath verlaten hun oude vertrouwde plek en houden nu wacht in de Schuttersgalerij. Het jongenshuis gaat op de schop. Allereerst wordt hier aan één grote entreehal met alle benodigde faciliteiten gewerkt. Kaarten en kluisjes. Met een nieuwe ingang, links van de Schuttersgalerij, nog vóór de poort, die ooit de jongens van de meisjes scheidde óf de meisjes van de jongens. De deuren aan de Nieuwezijds Voorburgwal en de meisjesbinnenplaats worden gesloten. De uitbouw aan de Voorburgwal wordt verwijderd. De poort, die eens slechts een ‘achterdeurtje’ aan de Sint Luciënsteeg was, is nu de hoofdingang.</p> <p><strong>Het kleine weeshuis, 15 augustus 2011                                                                                                                     </strong></p> <p>Terwijl de werkzaamheden in nieuwe ontvangsthal nog in volle gang zijn wordt op 15 augustus 2011 het kindermuseum geopend in de oude onderwijzerswoning, links aan het einde van de grote entreehal. Voor de allerkleinsten en hun ouders en grootouders, is in ‘het Kleine Weeshuis’, het alledaagse leven van het zeventiende-eeuwse Burgerweeshuis tot leven gebracht. De nieuwe permanente familietentoonstelling is gebaseerd op historische feiten en in de decors zijn originele collectiestukken verwerkt.</p> <p><!-- z-media 479431 {"align":"block","size":"middle","crop":false,"link":false,"link_url":""} --></p> <p><strong>Amsterdam DNA, 9 september 2011</strong></p> <p>Een maand later, op 9 september 2011, is de ontvangsthal gereed en gaat ‘Amsterdam DNA’ open voor publiek. De verbouwing die eraan voorafging was ingrijpend. De nieuwe vaste opstelling strekt zich uit over de eerste etage van het jongenshuis en het kinderhuis. ‘DNA’ is via de nieuwe hoofdingang te bereiken. Recht tegenover het restaurant en de museumwinkel. Het is een ‘quick tour’ langs hoogte- en dieptepunten van een kleine 1.000 jaar Amsterdamse geschiedenis. De opstelling is verdeeld in vier tijdvakken: Middeleeuwen, Gouden Eeuw, eind negentiende begin twintigste eeuw en de Moderne Tijd. De bezoeker krijgt de geschiedenis aangeboden aan de hand van de vier kernthema’s; vrijdenken, burgerschap, creativiteit, ondernemerschap. Vier kwaliteiten die al eeuwenlang door het Amsterdamse bloed stromen. Die kernwaarden zouden ook op het museum van toepassing kunnen zijn: creatief en ondernemend maar ook vernieuwend. ‘DNA’ is compact. In drie kwartier krijgt de bezoeker alle informatie die hij nodig heeft om zijn bezoek aan de stad van een historische context te voorzien. ‘DNA’ komt daarmee tegemoet aan de wensen van de met propvolle agenda door de stad vliegende toerist. Een ander vernieuwend element is de gulle inzet van multimedia.</p> <p><!-- z-media 479432 {"align":"block","size":"middle","crop":false,"link":false,"link_url":""} --></p> <p><strong>Schuttersgalerij, 22 april 2015</strong></p> <p>De Schuttersgalerij, inmiddels omgedoopt tot Amsterdam Galerij, speelt een belangrijke rol in Amsterdam DNA. De voormalige Begijnsloot vormt de scheiding tussen het jongens- en het kinderhuis. Eén loopbrug verbond voorheen beide onderdelen. Voor DNA is een tweede brug aangebracht, zodat de nieuwe presentatie een gesloten circuit vormt. Dat niet alleen, ‘DNA’ is een mooie aanleiding om een nieuwe visie op de Schuttersgalerij te ontwikkelen. De immense Schuttersstukken verhuizen naar de Hermitage aan de Amstel om daar deel uit te maken van de ‘Hollanders van de Gouden Eeuw’. De Regentenstukken vinden elders in het museum of in het depot hun plek. Door middel van kijkgaten aan beide zijden, wordt de museumstraat, op één hoog bij ‘Amsterdam DNA’ getrokken. De verhaallijn blijft daarbij gehandhaafd. Op straatniveau wordt een beeld gegeven van wat het museum te bieden heeft. Bepaald niet over het hoofd te zien is het grootste schilderij uit de collectie ‘De Intocht van Napoleon te Amsterdam’ uit 1812-1813 van de hand van de Belgische schilder Matthieu van Bree. Dat geldt ook voor ‘ Mijn Stad: Een feest van verscheidenheid&#39;, het veertig meter lange, kleurrijke tapijt, dat door Barbara Broekman ontworpen is. Een ‘patchwork’ van tegels, dat de 179 in Amsterdam woonachtige nationaliteiten met elkaar verbindt.</p> <p><strong>De spiegelgang</strong></p> <p>Rest nog het meisjeshuis aan de overzijde van de binnenplaats, dat het zonder ingang moet stellen. De collectie is verhuisd naar het Collectiecentrum in Amsterdam-Noord. De depotruimtes onder het hele museumcomplex zijn leeg. Dat biedt mogelijkheden. Het trappenhuis in de ontvangstruimte leidt naar een knaloranje onderdoorgang naar de vleugel aan de Nieuwezijds Voorburgwal. Links onder de trappen bevindt zich sinds 2014 het Auditorium, rechts loopt een spiegelgalerij naar de andere vleugel. Mét ‘Droste-effect’.</p> <p>Nu alle plannen rondom de jongensbinnenplaats gerealiseerd zijn, worden de drie verdiepingen aan de meisjesbinnenplaats heringericht. Hier wordt straks de verdieping van de geschiedenis van Amsterdam aangeboden. Het vervolg op Amsterdam DNA en het slotakkoord van een volledig vernieuwd Amsterdam Museum. Het loopt iets anders. </p> <p> </p> <p><!-- z-media 479436 {"align":"block","size":"middle","crop":false,"link":false,"link_url":""} --></p> <p><strong>Berlin is calling</strong></p> <p>En dan, dan lokt het buitenland. Paul Spies wordt directeur van de Stiftung Stadtmuseum Berlin. Op 30 januari 2016 verlaat hij het museum. Niet al zijn wensen zijn vervuld. De ‘verdieping’ in het meisjeshuis zal wel worden voortgezet. De eerste etage wordt tijdelijke tentoonstellingsruimte en op de benedenverdieping wordt ‘Wereld – Stad’ ingericht, een thematische tentoonstelling waarbij het accent op de rol van de stad op het wereldtoneel ligt. De verwachte openingsdatum is 15 juni 2018. Dat alles onder de bezielende leiding van een nieuwe directeur.<br /><br /><!-- z-media 489042 {"align":"block","size":"middle","crop":false,"link":false} --></p> <p><strong>Judikje Kiers</strong></p> <p>Op 1 maart 2016 treedt Judikje Kiers aan. Zij was directeur van Museum Ons’ Lieve Heer op Solder en van het Bijbels Museum, samenwerkingspartners van het Amsterdam Museum onder de paraplu van de Amsterdam Heritage Museums. Zij is vertrouwd met het museum. Direct al bij haar aantreden wordt zij voor een grote uitdaging geplaatst.</p> <p>Het museum ligt verscholen achter de huizen in de Kalverstraat en achter een gesloten front aan de Nieuwezijds Voorburgwal. Het barst uit al zijn voegen en blijft ondanks recente verbouwingen, opeenvolgende bewegwijzeringssystemen en behulpzame gastvrouwen en -heren een doolhof. Het is tijd voor een volgende stap. De Gemeente Amsterdam en de Raad van Toezicht vragen haar de mogelijkheden van een verhuizing naar een nieuwe locatie verder te verkennen. Judikje Kiers is van het gebouw gaan houden; ze is overtuigd van de historische waarde van de panden waarin het museum gehuisvest is én van de unieke locatie waar het zich bevindt. Een oase van rust in de drukke binnenstad. Het Burgerweeshuis is een belangrijk, misschien wel het belangrijkste ´stuk´ in de collectie, dat zij wil koesteren en voor het publiek wil behouden. Er wordt een wedstrijd uitgeschreven. Vijf architecten van kaliber, krijgen de opdracht het museum opnieuw in te richten. De uitkomst laat nog even op zich wachten. In overleg met de Gemeente Amsterdam wordt er gekeken of de ontwerpen doorslaggevend zijn of dat het museum naar een andere locatie uit moet blijven kijken.</p> <p>Op 27 oktober 2025, wordt de stad 750 jaar. Een mooie streefdatum voor het Amsterdam Museum nieuwe stijl. Het blijft nog wel even spannend waar het museum van het verleden en van het heden, op die dag haar toekomst viert.</p> https://hart.amsterdam/rsc/594658 2020-07-06T08:52:37+02:00 2018-06-18T12:11:00+02:00 Suzette van &#39;t Hof https://hart.amsterdam/rsc/2980 Metamorfose In 1960 daalt de stilte neer in de Kalverstraat. De weeskinderen zijn verhuisd naar het IJsbaanpad. Er staan hekken om het terrein waar het Burgerweeshuis zich eeuwenlang bevond. Wat zich daarbinnen afspeelt wordt door de tijd aan het oog onttrokken. Een kleine vijftien jaar lang wordt er gesloopt, gestript, gebikt, gebouwd, gekrabd, geschuurd, geschaafd, geschilderd … én gebroken, met het verleden. Het weeshuis verdwijnt in de handen van de heren architecten Van Kasteel en Schipper en komt als museum weer tevoorschijn. <p>Als de laatste weeskinderen zijn verdwenen en de eigentijdse ’regenten’ de deuren voorgoed achter zich hebben dichtgetrokken, laten zij het pand na zoals hun voorgangers het lang geleden hebben aangetroffen. Afgeleefd en uitgewoond. De geschiedenis herhaalt zich. Opnieuw valt er het nodige werk te verzetten. Wie zet er deze keer zijn schouders onder? De Gemeenteraad buigt het wijze hoofd over de nieuwe bestemming van het weeshuis. Intussen huist aan de overkant van Amstel op de Nieuwmarkt, het Amsterdams Historisch Museum in een te krap jasje. Er is in de Waag te weinig ruimte om het verhaal van de stad te vertellen en de collectie eer aan te doen. Wisselende tentoonstellingen worden door ruimtegebrek bemoeilijkt. Er gaat een lang gekoesterde wens in vervulling als de Gemeenteraad op 22 december 1961 besluit het bouwvallige Burgerweeshuis aan het museum toe te wijzen. Het krijgt lucht én ruimte, heel veel ruimte. Op 7 februari 1962 wordt groen licht gegeven voor de aankoop van de panden, exclusief de huisjes aan de Sint Luciënsteeg. Het huis op de hoek, de dienstwoning, gaat wel met het museum mee. Er wordt een nieuwe fase ingeluid.<br /><br /><!-- z-media 594668 {"align":"block","size":"middle","crop":false,"link":false,"link_url":"","caption":""} --></p> <p><strong>Het team</strong></p> <p>Het gebied waar vele eeuwen weeskinderen een grotendeels afgezonderd leven leefden, krijgt nu een publieksgerichte functie. Dat is geen kwestie van alleen de deuren openzetten. Dat ondervindt ook het  team van specialisten dat spoedig geformeerd wordt om de grootscheepse verbouwing in goede banen te leiden. Simon Levie wordt – naast Edy de Wilde – benoemd tot directeur van de Dienst der Gemeentemusea, belast met de historische musea. De architecten Bart van Kasteel en Jaap Schipper kruipen achter de tekentafel. De zakelijke leiding ligt in handen van de Dienst Publieke Werken en het Gemeentelijk Bureau voor de Monumentenzorg houdt een oogje in het zeil als het om de restauratie van monumentale onderdelen gaat. Daarnaast wordt er een bouw- én een programmacommissie in het leven geroepen. De ingenieur Ruud Meischke begeleidt de bouw en coördineert de plannen voor de inrichting. Het dream team staat te trappelen om aan het werk te gaan. De bouwtijd wordt op vijf à zes jaar geschat. Dat is wat optimistisch.  </p> <p><strong>Back to basics</strong></p> <p>Er is geen geoefend oog voor nodig om te zien dat het gebouw verwaarloosd is. Om inzicht te krijgen in de oorspronkelijke, historische staat worden allereerst de latere toevoegingen verwijderd. In januari 1964 wordt met het sloopwerk begonnen. Tussenmuren, plafonds, vloeren, wasruimten, kasten, trappenhuizen, niets ontsnapt aan de sloophamer. Honderden vierkante meters pleister wordt van de muren gebikt. De bebouwing boven de overwelfde Begijnsloot tussen het jongenshuis en het kinderhuis wordt neergehaald. De panden worden volledig gestript. Back to basics. De werkzaamheden brengen weinig goeds aan het licht. Schokkend is de staat waarin het jongenshuis verkeert. Door het verwijderen van de plafonds loopt het gevaar in te storten. Het wordt direct gestut.  Uiteindelijk blijft alleen de voorgevel gehandhaafd.</p> <p>In hetzelfde jaar volgt een uitvoering funderingsonderzoek dat het gehele jaar in beslag zal nemen. Amsterdam is gebouwd op een zacht tapijt van inklinkende veengrond. Met de nodige verzakkingen tot gevolg. De oude poort uit 1581 en de oude vleugel van het meisjeshuis aan de Nieuwezijds Voorburgwal kunnen hierover meepraten. En het zakt maar door. Het terrein is een wirwar van oude en nieuwe funderingen, die van slechte kwaliteit zijn. Er wordt besloten het complex opnieuw te funderen en nu het toch openligt, in zijn geheel te onderkelderen. Er ontstaat zo niet alleen ruimte voor depots maar ook voor leidingen, voor stookkamers, voor alle grote machines die een museum draaiende houden maar beter aan het oog onttrokken kunnen worden. Een kostbare en tijdrovende operatie.</p> <p>En of het allemaal nog niet genoeg is zorgen ook de daken voor de nodige hoofdbrekens.</p> <p>Er dient zich als snel een probleem aan. Er kunnen niet voldoende zwart geglazuurde dakpannen worden geleverd. Er wordt daarom gekozen voor een leistenen dakbedekking. Hoewel alle panden rondom de meisjesbinnenplaats identiek lijken te zijn, zit hier het verschil. De drie zeventiende-eeuwse vleugels krijgen hun leistenen daken terug, het achttiende-eeuwse heeft nooit een leien dak gehad en krijgt het nu ook niet. Na het verwijderen van de oude dakbedekking liggen de kappen bloot. Ze verkeren in een slechtere staat dan verwacht. Verval ligt op de loer. Ook de kroonlijsten en de goten zijn dringend aan vervanging toe. Het tuintje en de oude kastanjeboom van de meisjes moet wijken voor een bouwkraan, die over de daken heen de binnenplaats opgetild wordt. Twee jaar duurt het herstel, dat eind 1966 voltooid is. De meisjesplaats wordt bestraat. </p> <p><strong>Programma van eisen</strong></p> <p>Het terrein ligt nu als een blank canvas aan de voeten van de bouwheren. Klaar om ingevuld te worden. Maar waar moet die invulling aan voldoen? Wat zijn de wensen van de opdrachtgevers? Al in 1963, nog voordat het onderzoek van het gebouw goed en wel op gang is gekomen, wordt een programma van eisen opgesteld. Dat plan is tweeledig. Niet alleen het behoud van het pand, maar ook het herbergen van de collectie is van groot belang. De stad Amsterdam beheert een unieke verzameling schilderijen en andere kunstvoorwerpen, die niet alleen tentoongesteld worden, maar volgens de nieuwste inzichten ook samen een levendig beeld van de geschiedenis moeten oproepen.</p> <p>Er worden ideologische uitgangspunten geformuleerd om duidelijk te krijgen op welke wijze de geschiedenis van de stad gevisualiseerd kan worden. Het museum sluit daarbij aan bij enkele algemene uitspraken die cultuurhistoricus professor Huizinga, in 1960 tijdens een ICOM-conferentie gebezigd heeft: ”het museum en de collectie dienen een zo open mogelijk karakter te hebben, niet alleen letterlijk maar ook figuurlijk. Dat wil zeggen dat naast een optimale toegankelijkheid van het gebouwencomplex, ook de opstelling geestelijk optimaal toegankelijk moet zijn voor een zo groot en gevarieerd mogelijk publiek.”*</p> <p>De helderheid van het verhaal over Amsterdam hangt daarbij voor een groot deel af van de manier waarop de objecten gecombineerd en gerangschikt worden. Desalniettemin zal er steeds uitleg gegeven moeten worden. Dat kan met behulp van teksten of met audiovisuele middelen. Voor wie verdieping zoekt zal er een toegankelijke bibliotheek aanwezig zijn. Het museum mag geen statisch instituut zijn, maar een levendige instelling waar veel gebeurt. De kern van het museum bestaat uit een opstelling die de geschiedenis van Amsterdam in beeld brengt. Deze permanente tentoonstelling moet flexibel blijven en nieuwe aanwinsten en nieuwe inzichten gemakkelijk in te passen. Als aanvulling op deze basisopstelling worden er tijdelijke tentoonstellingen van allerlei aard gehouden om onderwerpen nader uit te diepen of om zaken aan de orde te stellen die in de vaste opstelling geen plaats hebben. De binnenplaatsen worden gebruikt voor diverse activiteiten. Aldus verwoord door Meischke.**</p> <p>Zie hier het nieuwe Amsterdams Historisch Museum. Daar komt nog bij dat de collectie niet alleen leidend is in museaal maar ook in praktisch opzicht. Want waar blijft de verzameling unieke en immens grote schutterstukken en hoe voorkom je dat het beeld van Goliath een kopje kleiner gemaakt moet worden? Hoe worden de jaarlijks vele bezoekers ontvangen en door het museum geleid? Tel daar nog ruimte verslindende technische voorzieningen, zoals de luchtkanalen voor de klimaatbeheersing, bij op en het wordt een puzzel van jewelste. Het programma van eisen is eind 1964 gereed. Het wordt op 22 maart 1965 bij het stadsbestuur ingediend.</p> <p><!-- z-media 594670 {"align":"block","size":"middle","crop":false,"link":false,"link_url":""} --><strong>Schetsplan</strong></p> <p>Ook de eerste schetsen zijn al voor de afronding van de inventariserende en op behoud gerichte werkzaamheden gereed. Het schetsplan, dat gericht is op de ruimtelijke indeling, wordt tegelijkertijd met het programma van eisen ingediend, aangevuld met een kostenraming. Deze schetsen zijn de uitgangspunten voor de verdere werkzaamheden. De regentessen-, regentenkamer en de aangrenzende vertrekken vallen buiten het bereik van de architecten, voor alle overige ruimten hebben zij de vrije hand gekregen. In maart 1964 wordt het resultaat voor de eerste keer gepresenteerd en op 25 mei 1966 wordt het schetsplan - nadat diverse commissies er hun licht over hebben laten schijnen - bij raadsbesluit aanvaard. </p> <p><u></u><strong>Toegankelijkheid</strong></p> <p>Een van de belangrijkste punten is de toegankelijkheid van de binnenplaatsen. Niet alleen voor museumbezoekers maar voor iedereen, verdwaald en verrast of juist niet verdwaald en bekend met deze oases van rust in de hectische binnenstad. Voor de jongens- en de meisjesbinnenplaats is dat geen probleem. Op de derde binnenplaats, de kinderbinnenplaats, loopt de bezoeker tegen een groot monumentaal gietijzeren hek aan. Door dat hek dichter bij de oude Begijnsloot te plaatsen, wordt er via een zijingang een directe opening naar het Begijnhof gecreëerd. Zo ontstaat er een voetgangerscircuit in het hart van de stad, weg van de drukke Kalverstraat. </p> <p><strong><!-- z-media 594671 {"align":"block","size":"middle","crop":false,"link":false,"link_url":""} --></strong></p> <p><strong>Rondom de Schuttersgalerij</strong></p> <p>Nu de bebouwing boven de overwelfde Begijnsloot afgebroken is blijft er een braakliggend lint over, dat zich dwars over het terrein uitrolt. Van Kasteel, geïnspireerd door passages in Den Haag en Milaan, besluit er dankbaar gebruik van te maken. De oude sloot wordt een overdekte galerij. Een uitkomst voor de schuttersstukken die, een enkel stuk daargelaten, onmogelijk in te passen zijn in de lange smalle zalen. Zo ontstaat er een unieke museumstraat waar voorbijgangers op een ongedwongen manier kennis kunnen maken met een deel van de collectie. Door deze parallel aan de Kalverstraat lopende galerij als verlengde van de straat te beschouwen en vrij toegankelijk te maken, wordt het voetgangersgebied in de stad verder uitgebreid en daarmee ook de bereikbaarheid van de binnenplaatsen en het museum bevorderd. Voor de regentenstukken, ook geen kleine jongens, wordt in de rechterhoek van de jongensplaats een vervallen bijgebouwtje afgebroken. Er komt een hoge zaal met bovenlicht voor in de plaats waar deze stukken volledig tot hun recht kunnen komen. Voor de harnassen wordt op de derde binnenplaats waar de kleintjes speelden, een vitrine gebouwd. Samen met de om de hoek gelegen Schuttersgalerij eveneens een bijzondere manier om passanten uit binnen- en buitenland een inkijkje in de collectie te geven.</p> <p>Was de Begijnsloot in vervlogen tijden de scheiding tussen het Oudemannenhuis en het Sint Luciënklooster  - het latere jongens- én het kinderhuis - opnieuw is door de bouw van een galerij de grens tussen beide locaties duidelijk zichtbaar gemaakt. Die bouwkundige scheiding wordt doorgevoerd in de inrichting van het museum. In het jongenshuis vinden de tijdelijke tentoonstelling plaats; in de zalen rondom de meisjesbinnenplaats wordt in chronologische volgorde de geschiedenis van Amsterdam permanent gepresenteerd. </p> <p><strong>De noordelijke vleugel</strong></p> <p>De vleugel aan de zijde van de Sint Luciënsteeg wordt niet in het museumtraject opgenomen. Hier bevindt zich de regentenkamer met nevenruimten, die in oorspronkelijke staat is teruggebracht. Op de verdieping is ruimte gemaakt voor een bibliotheek en het prentenkabinet. Ook de regentessenkamer behoudt zijn oorspronkelijke ligging en inrichting, aan de westzijde, tegen de noordelijke vleugel aan.</p> <p>Het museum is te bereiken via de oude ingang van het meisjeshuis aan de Nieuwezijds Voorburgwal. Het is de nieuwe hoofdingang én het voorportaal van de Regentenkamer.</p> <p><u><!-- z-media 594672 {"align":"left","size":"small","crop":false,"link":false,"link_url":"","caption":""} --></u></p> <p><strong>Het restaurant</strong></p> <p>Op het lijstje met zorgenkindjes staat nu alleen nog de reus Goliath. Maar liefst vijf meter lang. Hij, David en de schildknapen, vinden onderdak in het restaurant. Dat restaurant ligt achter de open galerij van de jongensbinnenplaats, waar eens het koehuis van de zusters en de latere timmerloods van het weeshuis hebben gestaan. Een strategische plek, omdat de meeste bezoekers het museum of de binnenplaatsen via deze oude ingang het museum en de binnenplaatsen bezoeken.</p> <p>Het gebouw wordt volledig opnieuw opgetrokken. Door het restaurant de dakvorm van het koehuis te geven, kan de benodigde hoogte worden gecreëerd voor de zeventiende-eeuwse beeldengroep, waarvan Goliath de blikvanger is. </p> <p><strong>Overige locaties</strong></p> <p>De aula die aan de achterzijde van het restaurant gerealiseerd zou worden, wordt wegens ruimtegebrek ondergebracht op de benedenverdieping van het jongenshuis. Deze verdieping biedt eveneens toegang tot de expeditieruimten en de verderop in de kelders gelegen depots. De luchtbehandelingsinstallaties worden in de ruimten onder het meisjeshuis ondergebracht.</p> <p>Het Boekhoudershuis is bestemd voor de directie; staf en secretariaat zijn niet ver weg. Zij vinden hun werkkamers in de oude school boven de jongensgalerij. Het overige personeel houdt kantoor in de bebouwing rond de achterplaats waar ook enkele restauratieateliers worden ingericht. </p> <p><strong>Werk aan de winkel</strong></p> <p>Nu de indeling in hoofdlijnen is uitgestippeld volgt er een periode van grote bouwnijverheid. Er worden tal van grote, kleine, ingrijpende en minder ingrijpende wijzigingen aan het pand aangebracht. Slechts op enkele punten wordt van de opzet afgeweken. Het museum wordt een som der delen. Inwendig worden de oude vleugels van het weeshuis aaneengeregen tot één gebouw. Na de verbouwing zullen alle zalen binnendoor te bereiken zijn. Achter de gevels is er dan weinig meer dat aan het weeshuis herinnert. De enige echo’s van het verleden zijn naast de Regenten- en Regentessenkamer, de kastjeswand waar de jongens hun spullen in wegborgen en het monument voor Van Speyk. En niet te vergeten, de oude linde, die in 1898 ter gelegenheid van de inhuldiging van Koningin Wilhelmina op de jongensbinnenplaats is geplant.</p> <p>Deze grootste verbouwing in de geschiedenis van het weeshuis, dit huzarenstukje, wordt op de voet gevolgd door ir. Meischke. Hij doet nauwgezet verslag van alle werkzaamheden in zijn publicatie over het Burgerweeshuis, uit 1975. Deze publicatie is online te raadplegen.**</p> <p><strong>Binnenkijken</strong></p> <p>Als het stof is neergedaald en het oude gebouw aangepast is aan de eisen van de nieuwe functie en de moderne tijd, dan marcheert een leger van stukadoors, schilders en andere vakmannen binnen.</p> <p>Er wordt in het interieur gestreefd naar eenheid De muren worden witgepleisterd en alle vloeren krijgen hetzelfde parket. Bij het gebruik van vitrines, sokkels en schotten wordt uitgegaan van een basismodel. Er wordt gestreefd naar de grootst mogelijke rust. De collectie staat centraal. Het gebouw is de achtergrond waartegen die collectie gepresenteerd wordt.</p> <p>De ramen worden slechts in enkele gevallen geblindeerd. Zo blijft in vrijwel alle zalen het contact met de binnenplaatsen en de buitenwereld gehandhaafd.</p> <p>En dan, dan is daar eindelijk de dag dat de werkzaamheden zijn afgerond. Klaar voor de inrichting. Laat de collectie maar komen!</p> <p><!-- z-media 594673 {"align":"block","size":"middle","crop":false,"link":false,"link_url":""} --></p> <p><strong>27 oktober 1975</strong></p> <p>Het is 27 oktober 1975, de 700<sup>ste</sup> verjaardag van Amsterdam. Bijna veertien, en niet de té enthousiast ingeschatte vijf à zes jaar, nadat de Gemeenteraad van Amsterdam het Burgerweeshuis aan het Amsterdam Historisch Museum heeft toegekend. Het is feest in de binnenstad!</p> <p>Amsterdam is een met zorg gerestaureerd pand en een gloednieuw historisch museum rijker, op een uitzonderlijk mooie maar vooral historische locatie, toegankelijker dan ooit. Het resultaat mag er wezen. Begijnhof, Kalverstraat, Schuttersgalerij, Sint Luciënsteeg en Nieuwezijds Voorburgwal, alle wegen leiden naar Rome. Koningin Juliana verricht de officiële opening. Zij wordt begeleid door Simon Levie en burgemeester Ivo Samkalden. Amsterdam is trots, heel trots!</p> <p>Laat nú de bezoekers maar komen!</p> <p> </p> <p>Bronnen:</p> <p>*Amsterdams Historisch Museum, R. Meischke en B. Haak, Kleine Monumentenreeks, Amsterdam 1988</p> <p>**Amsterdam Burgerweeshuis, monumenten van geschiedenis en kunst, ir. R. Meischke, Staatsuitgeverij ’s-Gravenhage, 1975 (pp. 290-299) - <a href="https://www.dbnl.org/tekst/meis008burg01_01/index.php">https://www.dbnl.org/tekst/meis008burg01_01/index.php</a></p> <p> </p> https://hart.amsterdam/rsc/479344 2018-06-18T13:32:32+02:00 2018-06-18T11:58:00+02:00 Suzette van &#39;t Hof https://hart.amsterdam/rsc/2980 Burgerweeshuis in bedrijf In de eerste helft van de zeventiende eeuw wordt een stevige basis gelegd voor het Burgerhuis waarin nu het Amsterdam Museum huist. Na een aantal drastische verbouwingen ligt het grondplan vast. Alle sporen van het Sint Luciënklooster zijn uitgewist. Het klooster is alleen nog te terug te vinden in de plattegrond van de Meisjesvleugels aan de west- en zuidzijde. De jongens vinden hun draai in het Oudemannenhuis. En de regenten? Die zijn maar wat trots op de opzienbarende binnenplaatsen. Het in een classicistisch jasje gehesen weeshuis draait op volle toeren. <p><strong>Vleugel Meisjeshuis, 1680</strong></p> <p>Lang duurt de rust niet. De tand des tijds knaagt. In 1680 moet er dringend ingegrepen worden. De vleugel die in 1589 langs het water van de Nieuwezijds Voorburgwal gebouwd werd, is verzakt en staat op instorten. Veel verschilt het korte tijd later vrijwel geheel vernieuwde meisjeshuis niet van het oude. Het accent ligt vooral op de gevel, die wordt opgetrokken in de sobere bouwstijl die in de tweede helft van de zeventiende eeuw mode is. De langgerekte achtergevel bezit aan beide uiteinden een hoger gelegen, paviljoenachtige afsluiting. Omdat er gedeeltelijk gebruik gemaakt wordt van de oude fundering, slaagt men er niet in om beide uiteinden aan elkaar gelijk te trekken. Een schoonheidsfoutje. Dat wordt foutje wordt ruimschoots goedgemaakt door een Amsterdams stadswapen van indrukwekkend formaat. Niet in de minste plaats omdat het wapen geflankeerd wordt door twee heraldische leeuwen. Het voortborduren op een oud stramien, heeft ook tot gevolg dat de Regentessenkamer uit 1617 met vloerbalken en al opgevijzeld moet worden. Onder de oude ruimte wordt een nieuwe vergaderzaal gebouwd voor de vier Regentessen.</p> <p><strong>Ramen in de Regentenzaal, 1732 </strong></p> <p>Aan het begin van de achttiende eeuw kabbelt het leven in het weeshuis zachtjes voort. Het aantal weeskinderen daalt geleidelijk. Bouwkundig zijn er nauwelijks noemenswaardige ingrepen nodig. Op één enkel punt na. De regenten gaan letterlijk door roeien en ruiten om het weeshuis een vriendelijker karakter te geven, te beginnen bij hun eigen Regentenkamer. De donkere kruiskozijnen worden in 1732 door schuiframen vervangen. Dat geeft licht en lucht. Het is het startsein voor een operatie waarbij geleidelijk aan álle vleugels van nieuwe vensters worden voorzien. Soms betekent dat dat er ook een gevel sneuvelt en aangepast of zelfs vernieuwd moet worden.</p> <p><!-- z-media 479354 {"align":"block","size":"middle","crop":false,"link":false,"link_url":""} --></p> <p><strong>Keukenafdeling</strong></p> <p>In 1732 wordt ook de keukenafdeling onder handen genomen. Aan de Sint Luciënsteeg, aan de westzijde van het pleintje, verrijst een uitbouw, waarin beneden een rookhuis en bakkerij ondergebracht en boven voorraadzolders aangelegd worden. Ramen zijn niet direct noodzakelijk zodat, de muur een rechttoe rechtaan muurvlak blijft. Niet meer dan een onverzorgde achterkant.</p> <p><strong>Jongenshuis, 1739</strong></p> <p>Zo stilletjes aan is het Oudemannenhuis, waar de jongens huizen, al twee eeuwen oud … én hoogbejaard. Enkele ‘cosmetische’ ingrepen zijn wenselijk. De oude, krakkemikkige glas-in-loodramen zijn aan vervanging toe. De gevelindeling naar het ontwerp van Hendrick de Keyser is echter niet berekend op moderne schuiframen. Er zit niets anders op dan de gevel aan de ramen aan te passen. De nieuwe gevel krijgt een opvallend rustig karakter. Het ontwerp is van timmermansbaas Jan van der Strengt, op zijn terrein geen onbekende in Amsterdam. Het enige onderdeel dat er echt uitspringt is het ingangsportaal. Hiervoor tekent de beeldhouwer Jan van Logteren. Aan ‘iconografie’ wordt niet gedaan. De poort bevat geen enkele verwijzing naar het weeshuis.</p> <p><strong>Kinderhuis, 1744</strong></p> <p>In 1744 gaat het kinderhuis gedeeltelijk ‘onder de hamer’. Het pand uit 1598 is aan reparatie toe. De galerij wordt geofferd aan de klassieke schoonheid. Honderd jaar na dato wordt een nieuwe gevel opgetrokken in exact dezelfde stijl als de drie bestaande gevels uit 1634. De bouwstijl wordt minutieus gekopieerd. Niet van echt te onderscheiden. Er is een minpunt, de kleine kinderen zijn nu hun speelplaats, hun ‘paraplu’ voor regendagen, kwijt. In plaats voor de galerij komt er een speellokaal met twee openslaande deuren naar de binnenplaats. De schuiframen laten een zee van licht binnen.</p> <p>Niet alleen worden de bestaande gevels in de nieuwe herhaald, ook de poort naar de Sint-Luciënsteeg, vindt zijn evenknie in de poort naar het Kinderhuis. Inclusief beeldhouwwerk en duif.</p> <p>Zo ontstaat een architectonische eenheid, die tot op de dag vandaag, het beeld van het weeshuis bepaalt.</p> <p><!-- z-media 479355 {"align":"block","size":"middle","crop":false,"link":false,"link_url":""} --></p> <p><strong>Kastjesgalerij, 1762</strong></p> <p>Een houten bouwsel dat in 1762 op het weeshuisterrein verrijst baart eveneens opzien. Een 120 kastjes tellende galerij sluit de jongensbinnenplaats aan de kant van de Kalverstraat af. In deze vakjes kunnen de kinderen hun schaarse persoonlijke bezittingen kwijt. De jongens, die buitenshuis een ambacht leren, kunnen er bovendien hun gereedschap in wegsluiten. Zij hebben een eigen sleutel. Klaarblijkelijk is er binnenshuis onvoldoende ruimte voor persoonlijke kistjes of kastjes.</p> <p>Het is geen unicum, ook andere weeshuizen bezitten dergelijke kastjeswanden. Uiteindelijk zal alleen deze kastenwand de tijd doorstaan.</p> <p><strong>Achterplaats, 1765</strong></p> <p>De moderniseringen in de achttiende eeuw, beslaan het hele complex. Ook de kleine achterplaats, die in 1634 was ontstaan door de verwerving van een klein lapje Begijnhofgrond, ontkomt er niet aan. De ingreep is in bouwkundig opzicht nauwelijks noemenswaardig. Het is vooral de architectuur van de grote binnenplaatsen die het aanzien van het Burgerweeshuis bepaalt. De andere vleugels zijn van minder belang. De kwaliteit van het metselwerk daarentegen is wel het vermelden waard. De ruitjes in deze strakke muren zorgen voor een vriendelijker uiterlijk. Het hek dat de speelplaats voor de kleine kinderen markeert wordt op enig moment vervangen door een monumentaal smeedijzeren exemplaar. De exacte leeftijd en de maker van het hekwerk zijn niet bekend.</p> <p><strong>Burgerweeshuis, het vervolg, 1800-1950</strong></p> <p>Vanaf 1795 tot 1813, is Nederland in Franse handen. Vanaf 1810 als onderdeel van het Franse keizerrijk met keizer Napoleon Bonaparte aan het roer. Amsterdam heeft hij aan zijn broer Lodewijk Napoleon toevertrouwd, Deze is sinds 1806 koning van Nederland en resideert in het Paleis op de Dam.</p> <p> De regenten houden hun adem is. Eventueel onderhoud aan het Burgerweeshuis wordt op een laag pitje gezet. Ze kijken liever de kat uit de boom. In de Franse tijd streeft de overheid naar samenvoeging van de bezittingen van alle tehuizen, ook die van het Burgerweeshuis, om zo de armenzorg voor iedereen gelijk te trekken. De regentencolleges bieden weerstand. Het plan sneuvelt. Belastingmaatregelen die uit overheidsschulden voortkomen, leiden uiteindelijk tot vermogensverlies. Het aantal weeskinderen neemt tegelijkertijd af. Jonge, huwbare mannen worden gedwongen dienst te nemen in het leger. Deze leegloop heeft tot gevolg dat er ook minder kinderen geboren worden.</p> <p>De vermindering van het aantal wezen staat echter in geen verhouding tot de daling van de inkomsten.</p> <p><!-- z-media 479356 {"align":"block","size":"middle","crop":false,"link":false,"link_url":""} --><!-- z-media 479357 {"align":"block","size":"middle","crop":false,"link":false,"link_url":""} --></p> <p>In 1813 zijn de Fransen verjaagd en treedt Koning Willem I aan. Ook hij zorgt voor problemen. Hij wil alle weeskinderen in de steden overbrengen naar Drenthe. Het platteland biedt mogelijkheden die de stad niet te bieden heeft en daarnaast zou er niet langer behoefte aan tot ambachtsman opgeleide weesjongens zijn. De Amsterdamse weeshuizen, op het Aalmoezeniersweeshuis na, weten zich aan de verhuizing te onttrekken. Het duurt tot circa 1860 voordat de weeshuizen weer in het zadel zitten. Er breekt een tijdperk van grote bloei aan die leidt tot tal van vernieuwingen. Niet achter de poort in de Kalverstraat. Daar worden de regenten zich bewust van het historische karakter van het weeshuis. De oase van rust in de oude zich snel ontwikkelende binnenstad vraagt hun bescherming. Toch kunnen ook de regenten de nieuwe tijd niet buiten de deur houden. Gasverlichting verandert het dagelijkse leven voor goed. Door het teruglopend aantal wezen kunnen leegstaande zalen voor andere doeleinden aangewend worden. Conversatiezalen en gymnastieklokalen doen hun intrede. Het onderwijs binnen de muren verplaatst zich naar onderwijs buiten de deur. De wezen worden opgeleid zoals alle andere kinderen in de stad. Het zwartrode weeshuisuniform dat op last van Koning Lodewijk Napoleon vervangen wordt door een minder in het oog springend zwart kostuum en door Willem I weer in tweekleurige ere wordt hersteld, raakt in 1919 in ongebruik.</p> <p>Al deze ontwikkelingen brengen kleine aanpassingen in de diverse vleugels met zich mee. Geen grote ingrepen, die hun sporen na zullen laten. Liepen de lijnen vroeger via de binnenplaatsen, nu worden de ruimten binnenshuis met elkaar verbonden: 1 + 1 + 1 wordt één! Enkele generaties timmerlieden dragen zorg voor de buitenzijde. Details sneuvelen, gootlijsten, dakkapellen en toegangsdeuren krijgen eenzelfde uiterlijk, alle ramen dezelfde ruitverdeling; zij zorgen voor eenheid in het complex.</p> <p>Zo wordt het weeshuiscomplex in 1960 overgedragen aan de nieuwe tijd, aan het Amsterdams Historisch Museum dat de zorg voor de panden overneemt en zich nestelt in het hart van Amsterdam. De weeskinderen vinden onderdak in het nieuwe Burgerweeshuis aan het IJsbaanpad in Amsterdam-Zuid, dat in 1959-1960 gebouwd wordt naar een ontwerp van Aldo van Eyck.</p> <p>Opnieuw trekt een leger van architecten, aannemers, timmerlieden en schilders door de straten in de richting van de Kalverstraat. De heren Van Kasteel en Schipper voorop. Het eindresultaat laat lang op zich wachten. Op 27 oktober 1975, de dag waarop Amsterdam zijn 750<sup>ste</sup> verjaardag viert, opent het Amsterdams Historisch Museum zijn deuren. Het oude weeshuis is nu een plek waar letterlijk en figuurlijk geschiedenis geschreven wordt, ondersteunt door de rijke collectie van de stad Amsterdam.</p> https://hart.amsterdam/rsc/479304 2018-06-18T14:19:18+02:00 2018-06-18T11:28:00+02:00 Suzette van &#39;t Hof https://hart.amsterdam/rsc/2980 Breuk met het verleden Het is 1632. Wat eens het Oudemannenhuis in de Kalverstraat was, wordt nu een jongemannenhuis. En opnieuw valt een zee van ruimte het weeshuis ten deel. De jongens, die met kunst en vliegwerk al strikt van de meisjes gescheiden leven, hebben nu hun eigen onderkomen. Alles lijkt op zijn plaats te vallen - Meisjeshuis, Jongenshuis, Kinderhuis - toch is dit nog maar het begin van een reeks ingrijpende veranderingen. <p><strong>Aardverschuiving</strong></p> <p>Aan het begin van de zeventiende eeuw jaagt de zwarte dood door de straten van Amsterdam. Een wervelwind die veel slachtoffers maakt op zijn pad. De epidemieën van 1602, 1617 en 1622-1628 zijn direct voelbaar in het weeshuis. Na de derde grote uitbrak lijkt het aantal wezen welhaast verdubbeld. Bood het huis onderdak aan ongeveer 500 weesjes, inmiddels heeft het de zorg voor zo’n 900 kinderen. De regenten zitten met hun handen in het haar: waar laten we ze allemaal? Veel mogelijkheden binnen de huidige situatie zijn er niet. En opnieuw, als door de Heilige Geest ingegeven, komt er hulp uit onverwachte hoek. Het voormalige Oudemannenhuis, dat in 1601 aan een rijke koopman verkocht werd, wordt aan de latere erven ontfutseld en aan het weeshuis in huur gegeven. De jongens verlaten de kapel en betrekken het monumentale pand dat aan het erf achter de huizen in de Kalverstraat en tegen de Begijnsloot ligt.</p> <p><!-- z-media 479320 {"align":"block","size":"middle","crop":false,"link":false,"link_url":""} --></p> <p><strong>De jongensbinnenplaats, 1632</strong></p> <p>Van eetzalen op de begane grond tot slaapplaatsen op zolder. Het pand dat de regenten in de schoot geworpen krijgen, sluit uitstekend aan bij de wensen van het weeshuis. Het bestuur besluit alle jongensactiviteiten rond dit nieuwe huis te concentreren. Het erf wordt ingericht tot binnenplaats. De verderop gelegen toegang tot het Oudemannenhuis wordt gesloten en enkele sta-in-de-weghuisjes tegenover het koehuis worden gesloopt. Ook de Oudemannenhuispoort sneuvelt. Het jongenshuis is alleen nog te bereiken via de Weeshuispoort in de Kalverstraat.</p> <p>Nu de jongens hun eigen territorium hebben wordt de grote binnenplaats de Meisjesplaats. Om de bereikbaarheid van de meisjes in de aangrenzende kloostergebouwen te bevorderen wordt een brede galerij aangelegd. Deze galerij volgt de smalle steeg vanuit de Kalverstraat en loopt langs de Jongensbinnenplaats. Het is niet duidelijk wie het ontwerp voor deze belangrijke schakel tussen de verschillende onderdelen van het complex geleverd heeft. De naam van de stadsteenhouwer Pieter de Keyser, zoon van Hendrick, komt voor in de rekeningen. Hij lijkt de meest aangewezen persoon.</p> <p>Rechts van de galerij ligt het koehuis. In de winter staat hier een twintigtal ‘dames’ op stal. Zij zijn boter en kaas, de kippen uit de kippenkelder onder het jongenshuis de eieren. Het klooster was en het weeshuis is zelfvoorzienend. In het kader van de centralisatie, wordt de stal opgeofferd en tot timmerwerkplaats ingericht. Er is één nadeel: het oude koehuis heeft geen vensters. De hoge zuilen van de galerij worden daarom door lage bogen met elkaar verbonden om zo voor de noodzakelijke lichtinval in de werkplaats te zorgen. De verdieping boven deze zuilengang wordt als jongensschool ingericht. Voor de ‘meester’ wordt aan de overkant, de zuidzijde van het erf, een onderwijzerswoning beschikbaar gesteld.</p> <p>De missie van de regenten lijkt geslaagd. Alle activiteiten voor de jongens komen samen aan de overkant van de Begijnsloot. Om de puberende jongens en meisjes van elkaar te scheiden wordt aan het einde van de galerij een poort geplaatst. De toegang tot elkaars binnenplaats. Een grote rode deur schreeuwt ‘verboden toegang’. Aan beide zijden. De poort wordt ‘gemeenlyk geslooten gehouden’.</p> <p><strong>De meisjesbinnenplaats, 1634</strong></p> <p>Het is 1634. Er is ruim een halve eeuw verstreken sinds het weeshuis de kloostergebouwen van het noodlijdende Sint Luciënklooster heeft betrokken. Een geschenk met een rafelrandje. Door achterstallig onderhoud was er veel herstel nodig. Het tij is inmiddels gekeerd. Het gaat het weeshuis financieel voor de wind. Het aantal te onderhouden zusters in de kleine huisjes aan de Sint Luciënsteeg neemt met het verstrijken der jaren af. De laatste zuster overlijdt in 1635. Maar dat niet alleen. De vele bezittingen die het weeshuis ten deel zijn gevallen, waaronder het grondbezit van het Kartuizerklooster, leveren steeds meer op. Er is nu een potje om ingrijpende vernieuwingen van de panden rondom de meisjesbinnenplaats mogelijk te maken. Het accent ligt daarbij op de architectuur. Wat ruimte betreft gaan de meisjes er nauwelijks op vooruit. De oude kloostergebouwen worden wel praktischer ingedeeld. Bij de bouw van het klooster in 1414 werd er rekening gehouden met de perceelgrenzen aan de Westkant van de Kalverstraat. Deze liepen schuin. De vleugel aan de kant van het Begijnhof werd daardoor met een scherpe hoek tegen de Begijnsloot aangebouwd. Hoofddoel van de verbouwingen is het rechttrekken van deze vleugel en de Meisjesbinnenplaats aan drie zijden eenzelfde uitstraling geven. Het in 1598 gerealiseerde Kinderhuis, de vierde gevel aan de binnenplaats, wordt bij deze verbouwingen ontzien. Er wordt niet alleen getimmerd aan de zuidzijde. Om de toegangsgalerij die langs de Jongensbinnenplaats is ontstaan door te kunnen trekken, wordt er ook aan de noordzijde een nieuwe vleugel gebouwd. In de door de jongens verlaten kapel, ten slotte, wordt een grote Regentenkamer gerealiseerd.</p> <p><!-- z-media 479323 {"align":"block","size":"middle","crop":false,"link":false,"link_url":""} --></p> <p><strong>Achterplaats, 1635</strong></p> <p>Met de komst van een nieuwe zuidvleugel wordt niet alleen de scherpe punt die de binnenplaats aan deze kant bezat aan het oog onttrokken, er ontstaat ook een kleine driehoekige achterplaats, aan de achterzijde van het pand. In 1635 wordt dit plaatsje enigszins vergroot – en vierkant- door een hoekje van het Begijnhof bij het weeshuis te trekken. Dwars over het pleintje wordt een hek geplaatst zodat de kleine kinderen hier veilig kunnen spelen. De achterplaats is te bereiken via een gang die aan de rechterzijde door de nieuwe vleugel loopt. Deze vleugel is aan de achterzijde volkomen blind. Aan de kant van de meisjesbinnenplaats wordt de doorgang afgesloten met een portaal.</p> <p><!-- z-media 479324 {"align":"block","size":"middle","crop":false,"link":false,"link_url":""} --></p> <p><strong>Meisjesbinnenplaats, 1634</strong></p> <p>Het eindresultaat mag er zijn. De noordelijke vleugel aan de kant van de Sint Luciënsteeg is herbouwd, de zuidelijke aan de kant van het Begijnhof geheel vernieuwd en de westelijke die tegen de Nieuwezijds Voorburgwal ligt, is in 1598 al onder de bouwhamer geweest.</p> <p>De drie vleugels vormen nu een eenheid. Strak en sober. Ze zijn voorzien van een pilasterorde over de volle hoogte. De eerste uiting van een nieuwe meer bij de Italiaanse architectuur aansluitende bouwstijl. Rest nog het bleekveld in het midden van de meisjesbinnenplaats. Dat verbleekt bij zoveel klassieke schoonheid. Het moet wijken. De gehele binnenplaats wordt bestraat. Het komt de monumentaliteit ten goede.</p> <p><!-- z-media 479327 {"align":"block","size":"middle","crop":false,"link":false,"link_url":""} --></p> <p><strong>Poort Sint Luciënsteeg, 1634</strong></p> <p>Als de werkzaamheden op de meisjesbinnenplaats in volle gang zijn, ontstaat het idee om de meisjes ook een eigen uitgang naar de Sint Luciënsteeg te geven. De jongens- en de meisjesbinnenplaats kunnen dan voorgoed twee werelden apart zijn. Dit spontane plan is niet zonder gevolgen. Om het weeshuis via de steeg te kunnen bereiken moeten er twee huizen gesloopt worden. Er ontstaat een klein pleintje dat aan de zijkanten niet afgewerkt wordt. Veel aandacht wordt er niet aan de entree besteed. Er wordt een tweedehandspoortje geplaatst dat nogal uit de toon valt. Het krijgt het jaartal 1634. Waar het toegang toe geeft wordt aan de steegzijde niet duidelijk gemaakt. Ook de blinde muur waarin het geplaatst wordt, krijgt geen verwijzing naar het weeshuis. Het krijgertje, dat vermoedelijk uit circa 1571-1575 dateert en naar alle waarschijnlijkheid bij het stadstimmerbedrijf aan de Turfmarkt gestaan heeft, blijkt vooral een achterdeur te zijn. De hoofdingang bevindt zich immers aan de Kalverstraat. De nieuwe uitgang ligt in dezelfde hoek als de poort naar de galerij, in de directe nabijheid van de Begijnsloot.</p> <p><strong>Begijnsloot, 1634</strong></p> <p>Deze sloot loopt tussen het Jongens- en het Kinderhuis door in de richting van het Begijnhof en komt in het nog ongedempte Spui uit. Een openbaar toilet. De sloot voert de ontlasting van zo’n 500 weeskinderen en van de bewoners van de huizen in de Kalverstraat met zich mee. Niet gek dat dit ‘riool’ in de volksmond ‘stinksloot’ genoemd wordt. In 1634 komt er verlichting. De sloot wordt overkluisd. Ruimtewinst voor het weeshuis. En er komen nieuwe vertrekken boven de overwelfde sloot bij. Eén ervan is het Boekhoudershuis.</p> <p><strong>Het Boekhoudershuis, 1635-6 </strong></p> <p>De verbouwing van de Meisjesbinnenplaats is nog maar net achter de rug of er wordt al weer een nieuw project onder handen genomen: het Notaris- of Boekhoudershuis. Dit huis wordt in 1635 vooraan boven de overwelfde Begijnsloot gebouwd. Het staat met de rug naar de Sint Luciënsteeg en grenst aan de Meisjesbinnenplaats. De boekhouder neemt een belangrijke positie in. Hij is een door de regenten gekozen notaris en vertegenwoordigt het op één na hoogste gezag binnen het weeshuis. Tijdens de wekelijkse bijeenkomsten van het hoogste gezag, de regenten, speelt hij de rol van secretaris. Hij als boekhouder de inkomsten en de uitgaven van het huis bij. Verder beheert hij de eigendommen, die de kinderen bij binnenkomst inbrengen. Tijdens hun verblijf trekt het weeshuis er de inkomsten van. Bij vertrek kunnen de kinderen weer over hun eventuele bezittingen -boedels en goederen- beschikken. De goederen worden opgeslagen in een loods boven de steeg. De notaris houdt kantoor op het terrein van het weeshuis. Aan de andere kant van het pleintje voor zijn huis. Niet alleen het weeshuis kan op hem rekenen; hij vindt zijn clientèle ook buiten de stad. Zijn huis toont een andere bouwwijze dan de gevels van de Meisjesplaats. Het is duidelijk als zelfstandig huis te herkennen.</p> <p><!-- z-media 479328 {"align":"block","size":"middle","crop":false,"link":false,"link_url":""} --></p> <p><strong>Signatuur</strong></p> <p>De grote verbouwingen, die tussen 1632 en 1634 plaatsvinden, zijn achter de rug. Uit de rekeningen valt niet op te maken, wie het ontwerp voor deze metamorfose geleverd heeft. Het werk werd, zo blijkt uit diezelfde rekeningen, uitgevoerd door twee bekende aannemers, de heren Pieter Intesz en Andries Pietersz Hollogh. Pieter wordt voor zijn werk door de regenten rijkelijk beloond met vier grote zilveren schalen waarin alle lof voor zijn werk gegraveerd is. De hoofdopzet van het plan met de drie vleugels aan de meisjesbinnenplaats, het notarishuis en de uitgang aan de Sint Luciënsteeg, zouden daarom zomaar aan zijn brein ontsproten kunnen zijn. Dit plan toont overeenkomsten met zijn eerdere werk. De details zijn door iemand anders ingevuld. Wie zijdelings in de rekeningen genoemd wordt is de beroemde architect Jacob van Campen. Zijn werkzaamheden worden niet gespecificeerd. Dat hoeft ook niet, om te weten wie zijn stempel op de Meisjesbinnenplaats gedrukt heeft. De vormgeving van de pilasters en de kroonlijst zijn gelijk aan die van het Mauritshuis in Den Haag, dat weliswaar in dezelfde tijd ontworpen maar later gebouwd is. De gevels dragen het handschrift van de meester. Ook het voorhuis en de Regentenzaal zijn naar ongetwijfeld aan zijn tekentafel ontstaan.</p> <p><strong>Poort aan de Kalverstraat, 1642</strong></p> <p>De grote verbouwing van 1632-1634 heeft de poort aan de Kalverstraat onberoerd gelaten. Of toch niet? Het bouwwerkje is in de loop der jaren scheefgezakt. Alle bedrijvigheid op en rond het weeshuisterrein zou daar mede debet aan geweest kunnen zijn. Het paradepaardje uit 1581 kan wel een opk(r)ikkertje gebruiken. Bovendien, in het midden van de zeventiende eeuw, de vooral <em>Gouden</em> Eeuw, volstaat een enkele monumentale poort niet meer. Het poortmotief wordt steeds minder belangrijk in de architectuur. Er moet groter uitgepakt worden. Op het verlanglijstje staat een monumentale gevel met middenpartij én fronton. De mogelijkheden in de breedte zijn beperkt zodat de hoogte wordt opgezocht. In 1642 wordt de muur breder gemaakt en boven de poort wordt een hoog gevelfront opgetrokken. Een levensgroot scherm rijst op tussen de nog lage huizen in de Kalverstraat. Dat scherm wordt gevuld met een groot stadswapen boven de weeshuispoort, omgeven door festoenen en bekroond met een, aan de klassieke bouwkunst ontleend, fronton. Alle weeshuismotieven zijn al verwerkt in de poort, zodat dit fronton het zonder symboliek moet stellen. Het wordt een abstract ornament. Het effect is er niet minder om. En weer zwijgen de rekeningen over de ontwerper. De spectaculaire entree wordt gerealiseerd in de periode dat Willem de Keyser, het ambt van stadssteenhouwer uitoefent. Hij heeft het steenhouwwerk geleverd. Mogelijk staat hij, in de voetsporen van zijn beroemde vader tredend, ook garant voor het ontwerp?</p> <p>De nieuwe gevel is het sluitstuk van een periode van grote verbouwingen. Niet zonder succes. Het Amsterdamse Burgerweeshuis is een lichtend voorbeeld voor de architectuur in de stad. En nu het bouwstof is neergedaald kunnen de regenten zich weer op andere zaken concentreren. Een nieuwe tijd breekt aan.</p> https://hart.amsterdam/rsc/472219 2024-03-03T11:29:23+01:00 2018-05-25T15:19:00+02:00 Suzette van &#39;t Hof https://hart.amsterdam/rsc/2980 Geschenk uit de hemel Een klooster. Zo maar in de schoot geworpen. Geen alledaags cadeau! Het overkomt de regenten van het weeshuis, de overburen van de zusters van Sint Lucia in de Kalverstraat. Een geschenk dat uit de hemel komt vallen of toch niet? <p><strong>Alteratie, 1578</strong></p> <p>Het is 1578. Het water staat het weeshuis aan de lippen. Het aantal wezen neemt aldoor maar toe, maar het pand is helaas niet van elastiek. Een religieuze aardverschuiving in Amsterdam brengt de oplossing. Amsterdam schaart zich op 26 mei achter Willem van Oranje in de Opstand tegen de Spaanse overheerser Filips II. Het overwegend katholieke stadsbestuur wordt op vreedzame wijze aan de dijk gezet. Letterlijk. De protestanten zetelen voortaan op het rode pluche. Als gevolg van deze omwenteling worden alle katholieke instellingen –waaronder de kloosters- één voor één opgeheven. De gebouwen, inboedel en al, worden over de liefdadige instellingen in de stad verdeeld. Voorwaarde is dat de kloosterlingen tot aan het einde van hun leven door de nieuwe eigenaren van hun klooster worden onderhouden. Ook het Sint Luciënklooster komt vrij. Op 24 maart 1579 wordt de overdracht getekend. Het weeshuis maakt in 1580 de oversteek. Kalverstraat 71 wordt verruild voor nummer 92. De elf zusters van Sint Lucia verhuizen naar de kleine, eens bij het klooster behorende huisjes in de Sint Luciënsteeg. Ook de Heilige Stede en het Kartuizerklooster worden aan het weeshuis toegewezen.</p> <p><strong>Een geschenk uit de hemel?</strong></p> <p>Eetzalen, slaapzalen, ziekenzalen, werkzalen, washuis, keukens, voorraadkelders, brouwerij, bakkerij, koehuis, het kloostercomplex past het weeshuis als een handschoen. Een gespreid bedje is het niet. Zo vlak voor de Alteratie is het overgrote deel van de eenentwintig kloosters in de stad noodlijdend. De gebouwen verkeren in slechte staat. Er is veel achterstallig onderhoud. De regenten zien zich voor een groot bouwprogramma geplaatst. Ze besluiten het even zo te laten. Op één punt na, de zichtbaarheid. Er wordt geïnvesteerd in een grootse entree met een monumentale poort. Het weeshuis pakt uit.</p> <p><u><!-- z-media 472226 {"align":"block","size":"middle","crop":false,"link":false,"link_url":""} --></u></p> <p><u></u><strong>De poort, 1581</strong></p> <p>De toegang tot het klooster was bescheiden. De zusters stonden via een smal gangetje tussen de huizen door in verbinding met de bewoonde wereld. Dat pad kwam recht tegenover de Heilige Stede in de Kalverstraat uit. Een ingang die in het voorbijgaan nauwelijks zichtbaar was. Enige versiering heeft vermoedelijk ontbroken. Om ruimte te creëren worden de huizen aan weerszijden van de gang gesloopt en vervangen door nieuwbouw waarbij het linker huis smaller wordt opgetrokken. Er ontstaat op die manier een pleintje dat afgesloten wordt door een nieuwe vrijstaande toegangspoort. Aan die poort wordt veel aandacht besteed. Hij past niet alleen in de smaak van de tijd, maar is ook een aandachtstrekker. Precies wat het weeshuis hiermee beoogt. Pontificaal, midden op het plein staat een houten offerblok. Ga niet voorbij zonder een kleinigheid bij te dragen!</p> <p>De iets verderop in de Kalverstraat wonende Joost Jansz. Bilhamer (1521-1590) krijgt de opdracht. Van zijn hand zijn zowel het ontwerp van de poort als ook het decoratieprogramma, dat onder andere uit drie in het oog springende reliëfs bestaat. Boven de winkelpuien aan de voorkant van de twee herbouwde hoekhuizen zijn twee weeskinderen in nissen uitgehouwen. Een jongen en een meisje, elk aan één kant van het plein. Beiden houden een stenen tafel voor zich waarop teksten zijn aangebracht. Deze verwijzen naar het offerblok, dat niet aan de aandacht mag ontsnappen. De oorspronkelijke teksten zijn in de loop der tijd verloren gegaan.</p> <p><!-- z-media 47492 {"align":"block","size":"middle","crop":false,"link":false,"link_url":""} --></p> <p>Blikvanger is het grote reliëf boven de toegangspoort. Het middelpunt. Acht wezen scharen zich rond een schotel met daarop de Heilige Geest, die in de vorm van een duif die tegen de wolken afsteekt. De jongens en een meisjes, om en om, dragen het weeshuiskostuum. Het lijdt geen twijfel; de goede gaven zijn voor het welzijn en het onderhoud van de verweesde kinderen bestemd.</p> <p><strong>Nieuwe vleugel, 1589</strong></p> <p>Hoe groot is het contrast. De indrukwekkende toegangspoort leidt de bezoeker via een onooglijk gangetje, via enkele werkplaatsen en een koeienstal, een oud gebouwencomplex binnen. In de bloeitijd van het klooster huisden hier zo’n 50 zusters, het aantal weeskinderen telt als snel het zesvoudige. Zij zijn verdeeld in drie groepen, de kleine kinderen tot twaalf jaar, de grote jongens en de grote meisjes. Strikt gescheiden, elk met een eigen verblijf. Alleen de huishoudelijke ruimten zijn voor iedereen toegankelijk. De dienstruimten sluiten bij de afdeling van de oudere meisjes aan. Die meisjes nemen de meeste plaats in. Zij handwerken binnenshuis, zodat er vraag naar handwerklokalen ontstaat. De verblijven van de eveneens handwerkende zusters sluiten hier naadloos bij aan. Voor de jongens wordt ruimte gecreëerd. In de oude kapel worden houten vloeren aangebracht. Meer dan een eetzaal en enkele slaapzalen zijn er niet nodig. De jongens werken of leren een ambacht bij een meester in de stad en verblijven overdag buitenshuis.</p> <p>In 1589 wordt er een nieuwe vleugel gebouwd. Tegen de woonverblijven van het oude klooster aan, parallel lopend aan het water van de nog ongedempte Nieuwezijds Voorburwal. Hier worden twee grote ziekenzalen gerealiseerd; één voor de grote jongens, één voor de meisjes. De vele dakkapellen op de zolder wijzen erop dat deze verdieping voor werk- of slaapvertrek gebruikt wordt. Het geheel blinkt uit door de grootst mogelijke eenvoud.  Dat lijkt in strijd met de zichtbaarheid die in de Kalverstraat nagestreefd wordt.</p> <p>En nu er toch getimmerd en gebouwd wordt op het terrein, wordt het koehuis achter de Kalverstraat, parallel lopend aan de oude kapel, iets opgeschoven. In 1590 staat de nieuwe stal op zijn plek. Tegelijkertijd worden er ook nog enkele personeelswoningen op bescheiden wijze verbouwd.</p> <p><!-- z-media 472223 {"align":"block","size":"middle","crop":false,"link":false,"link_url":""} --></p> <p><strong>Een nieuw kinderhuis, 1598</strong></p> <p>Hoe anders gaat het er een paar jaar later aan toe! In 1598 wordt langs de Begijnensloot, een nieuw Kinderhuis gerealiseerd, waardoor er in de inmiddels veel te krappe kloostervleugel ruimte vrijkomt. Het vervangt de kinderschool en kindereetzaal uit 1592. Werd voorheen van een zo mogelijk nog soberdere stijl dan die van het klooster gebruik gemaakt, nu gaan alle remmen los. Hoewel het huis voor de allerkleinsten voor de buitenwereld niet direct zichtbaar zal zijn, worden kosten noch moeite gespaard. De Vogelvluchtkaart van Balthasar Florisz van Berckenrode uit 1631 toont het indrukwekkende eindresultaat. Het weeshuis is in één klap een ziekenzaal, slaapzalen, een keuken, een schoollokaal en een eetzaal rijker. Een vernieuwend element is de galerij op de begane grond, aan de zijde van de binnenplaats. De kinderen kunnen zo ook op regenachtige dagen buitenspelen. Boven de galerij is een fries geplaatst met scènes uit het leven van het weeskind. Deze gebeeldhouwde strook is gehakt door stadsarchitect en beeldhouwer Hendrick de Keyers (1565-1621), die ook voor het ontwerp van het kinderhuis tekende. Voor de galerij bevindt zich een bestrate binnenplaats, die voor een deel als bleekveld en voor een deel ook als speelplaats gebruikt wordt. Het bleekveld is omheind en voorzien van een sierlijk houten toegangspoortje. De voorgevel sluit aan bij de bouwwijze van de lange zijgevel en is rijkelijk voorzien van symboliek.</p> <p>De trotse regenten kunnen tevreden in hun handen wrijven. De monumentale toegangspoort in de Kalverstraat heeft altijd hoge verwachtingen gewekt, maar die niet waargemaakt. Wie nu onder de poort doorgaat zal niet langer teleurgesteld zijn. De aanblik van de spelende weesjes tegen de achtergrond van dit opzienbarende pand zal mening bezoeker doen besluiten een duit in het zakje te doen. In het offerblok dat bij de uitgang staat. </p> <p>Kort na de bouw van het kinderhuis, in 1606, wordt het pand waarin sinds 1592 de brouwerij en de bakkerij huizen vernieuwd. Dit bevindt zich in de uiterste punt van de binnenplaats aan de kant van het Begijnhof. De architectuur sluit aan bij de zijgevel van het kinderhuis.</p> <p><!-- z-media 472222 {"align":"block","size":"middle","crop":false,"link":false,"link_url":""} --></p> <p><strong>Huis over de sloot, 1622 </strong></p> <p>Na vele verbeteringen aan weeshuis rond de eeuwwisseling, breekt er een periode van relatieve rust aan. Maar niet voor lang. Als snel begint het bouwbloed weer te kriebelen. De stadsuitbreiding van 1610 brengt veel veranderingen met zich mee. Ook voor de binnenstad heeft de uitleg gevolgen. De Sint Luciënsteeg wordt aldoor maar drukker. Er staan kleine onaanzienlijke huizen langs de zuidzijde van de steeg. Een erfenis van het klooster. Deze huisjes brengen weinig huur op. Een aantal ervan wordt bewoond door de zusters, die door het weeshuis worden onderhouden. Dat blijft ook nog even zo. In 1635 pas -zo’n 55 jaar na de Alteratie- overlijdt de laatste zuster. De huizenrij wordt op één punt onderbroken. Daar waar de Begijnsloot loopt. In 1622 besluiten de regenten dit gat te dichten en de sloot te overkluizen. Er wordt een winkelhuis gebouwd. Groter dan alle andere huizen in de steeg. Een schoolvoorbeeld van hoe de regenten de toekomst zien. Dit huis is een visitekaartje voor het weeshuis. De Heilige Geest en twee weeskinderen sieren de gevel. Ook het stadswapen en de keizerskroon ontbreken niet. Het pand is in de onmiddellijke omgeving van Hendrick de Keyser ontworpen. De meester zelf kan het niet geweest zijn. Hij overlijdt in 1621. Vermoedelijk is de opdracht wel in de familie gebleven. Neef Huybert Thomaz de Keyser levert het steenhouwwerk. Of er ook een architect in hem school is niet bekend.</p> <p>Het huis staat en weer is het weeshuis voor korte tijd bouwterrein af. De stilte voor de storm. Het weeshuis breekt al snel met het verleden. Het staat aan de vooravond van een aantal grote en ingrijpende verbouwingen.</p> <p> </p> https://hart.amsterdam/rsc/447026 2021-02-22T17:52:55+01:00 2018-05-25T15:19:00+02:00 Suzette van &#39;t Hof https://hart.amsterdam/rsc/2980 In de startblokken Volgens de overlevering -gesteund door zeventiende en achttiende-eeuwse bronnen- zou de schathemeltjerijke poorteres Haesje Claes door ‘godvruchtige meewarigheydt’ gedreven, het Burgerweeshuis hebben gesticht. Haesje had niet alleen een groot hart maar ook een groot huis. In een naast de Heilige Stede gelegen huis in de Kalverstraat, bracht zij nette verweesde poorterskinderen onder. Haesjes bijdrage aan het ontstaan van het weeshuis wordt door latere historici naar het rijk der fabelen verwezen. Hoe zit het dan wel? <p><strong><!-- z-media 472173 {"align":"block","size":"middle","crop":false,"link":false,"link_url":""} --></strong></p> <p><strong>Ontstaan van de eerste weeshuizen </strong></p> <p>De vroege weeshuizen worden in vijftiende en zestiende eeuw in stilte door de Haesjes Claes van deze tijd gesticht. Vaak in nauw contact met stadsbestuur of geestelijkheid. Zij willen daarmee voorkomen dat arme maar veelbelovende weeskinderen door de armmeesters uitbesteed worden en in het ergste geval voor galg en rad opgroeien. Christelijke deugdzaamheid staat bij deze vrome vrouwen hoog in het vaandel. De dames zien hun goede werk als teken van barmhartigheid. De meesten van hen, en een enkele keer een heer, stellen een huis beschikbaar waarin de kinderen onder één dak kunnen leven. De kinderen worden onder het toezicht van een of meerdere regenten geplaatst. Het stadsbestuur stelt de reglementen op waarmee het bestaan van het weeshuis wordt bekrachtigd.</p> <p>De kleintjes worden niet aan het oog onttrokken. Integendeel. De huizen staan op de beste locaties in de stad, in de nabijheid van de gegoede burgerij. Daar komt bij dat deze particuliere stichtingen doorgaans niet over een kapel beschikken. De wezen kerken in de openbaarheid van de parochiekerk. Ze zijn, niet zonder reden, niet over het hoofd te zien. De regenten hopen bij hun rijke stadsgenoten een gevoelige snaar te raken en zo schenkingen te genereren. In Amsterdam gaat het nauwelijks anders.</p> <p><strong>Burgerweeshuis in de startblokken</strong></p> <p>De exacte stichtingsdatum van het eerste weeshuis in Amsterdam is niet bekend. Het wordt vermoedelijk rond 1520 op particulier initiatief gesticht. Tussen het Rokin en de Kalverstraat, ten noorden van de Heilige Stede. Het oudste overgeleverde document waarin het weeshuis wordt vernoemd is een door het stadsbestuur op 31 maart 1523 uitgevaardigde keur. Een opmerkelijke stap want het bestuur neemt daarmee de verantwoordelijkheid voor de sociale zorg op zich. De uitvoering  wordt aan particulieren overgelaten. In de stadskeur wordt vermeld dat het weeshuis een paar jaar eerder van start is gegaan. Dat er &quot;<em>in korte jaren</em> <em>een huis en woning geordineert is</em>, waarin schamele arme weeskinderen onderhouden worden, bij handreikinge van goede menschen”. Verder bepaalt het reglement dat de kinderen volle wezen moeten zijn, niet ouder dan negen jaar en uit wettig gehuwde poorters geboren.</p> <p><strong></strong><strong>Poorterskinderen</strong></p> <p>Poorters nemen sinds de dertiende eeuw een bijzondere positie in. Zij ontvangen meer rechten en privileges dan ieder andere burger in de stad. Het poorterschap wordt verleend bij geboorte via de mannelijke lijn of via een huwelijk met een poorter. Het kan eveneens tegen betaling verkregen worden, maar daar zijn hoge kosten aan verbonden. Wie poorter wil worden wordt gevraagd onder ede te verklaren dat hij een trouw en goed burger zal zijn. De eed wordt bekrachtigd met een poortersbriefje. Een van de voorrechten is dat verweesde poorterskinderen in het dan nog enige weeshuis, het latere Burgerweeshuis, worden ondergebracht. De stichting krijgt voor het onderhoud een percentage van het poortersgeld.</p> <p><strong>Bouwgeschiedenis</strong></p> <p>Het weeshuis ontstaat in een huis dat slechts één steeg verwijderd is van de Heilige Stede; het drukbezochte middelpunt van mirakeldevotie. Het terrein loopt van de Kalverstraat tot aan het nog grotendeels ongedempte Rokin. De kinderen worden in een pand op het achtererf ondergebracht. Om de ‘zichtbaarheid’ te bevorderen laten de regenten aan de Kalverstraat een brede gevel optrekken. Geen monumentale poort zoals het latere Burgerweeshuis zou krijgen. Dergelijke grote gebaren zijn dan nog niet in zwang. Een tekening uit 1725 toont de gevel zoals die er in de tweede helft van de zestiende eeuw uitziet. Vijf geledingen van gelijke breedte en drie lagen, waarvan de bovenlaag trapsgewijs verloopt. Hier bevinden zich de decoratieve elementen. De tekening toont twee medaillons met twee figuren in hoog reliëf. Mogelijk zijn dit twee weeskinderen als de personificatie van de offervaardigheid en van het geloof. Rechts en links daarvan bevindt zich een wapenschild met keizerskroon, geflankeerd door twee leeuwen. De kroon kan verwijzen naar Maximiliaan van Oostenrijk die in 1508 tot keizer wordt gekroond maar ook naar zijn zoon keizer Karel V, die hem in 1519 opvolgt en die tot 1555 landsheer van deze streken is. Beiden hebben een band met de Heilige Stede; zij hebben dit heilige oord bezocht en met schenkingen vereerd. Bovendien verleent aartshertog Maximiliaan Amsterdam in 1483, het recht een kroon in het stadswapen te voeren, nog niet de keizerskroon. Het enige wat hieruit afgeleid zou kunnen worden is dat de gevel voor 1555 tot stand is gekomen. De vogelvluchtkaart van Cornelis Anthonisz. uit 1544 toont op het binnenterrein een gebouw dat groter is dan de omringende huizen. Aan de Kalverstraat staat een ononderbroken rij kleinere huizen. Het voorgebouw met de opvallende gevel is ongetwijfeld na die tijd opgetrokken. Daarmee komt de datering, de bouwtijd in achtgenomen, ongeveer op 1550 uit. De latere kaart van Balthasar Florisz, uit 1625, laat achter deze gevel twee vleugels zien, waarvan de daken evenwijdig lopen aan de straat.</p> <p><strong>Groei</strong></p> <p>Het erf wordt begrensd door het weeshuisgebouw in de Kalverstraat, door het Rokin en door de Heilige Stede, aan de huidige Wijde Kapelsteeg. Om het weeshuis te kunnen uitbreiden kopen de regenten in 1558 drie buurpanden aan de ‘vrije zijde’. De huizen aan de straat worden verhuurd, het achterliggende terrein wordt bij het weeshuis getrokken. Het terrein reikt nu tot aan de Duifjessteeg. Deze uitbreiding is nodig om het groeiende aantal wezen onderdak te kunnen bieden. De regenten kunnen de groei niet bijbenen. Er breekt een moeilijke periode aan. De problemen stapelen zich op. De stads werkt aan de aanleg van een kade aan de Rokinzijde. Het enige stuk dat nog ontbreekt om dit project te voltooien, ligt achter het weeshuis en de kapel. Beide stichtingen hebben geen behoefte aan een kade aan de achterdeur. De stad oefent druk uit. In 1559 zijn beide verplicht het ontbrekende deel van de wal aan te leggen en de kosten op zich te nemen. Voor het weeshuis betekent dit terreinverlies. Ter compensatie krijgen de regenten grond van de Heilige Stede toegewezen. Zij weigeren deze grond te betalen. Er is immers geen budget voor. De stad zet haar aanbod uiteindelijk om in een schenking.</p> <p><!-- z-media 472174 {"align":"block","size":"middle","crop":false,"link":false,"link_url":""} --></p> <p><strong>Loterij</strong></p> <p>In 1560 wordt er een loterij gehouden ten bate van het weeshuis. Filips II hecht er zijn goedkeuring aan. Vermoedelijk houdt de aanvraag verband met de ontwikkelingen aan de Rokinzijde. De opbrengst is gering en dekt slechts een deel van de kosten. Desondanks is er in de archieven sprake van het ontstaan van enkele gebouwen op het achtererf. In 1568 wordt er een kinderhuis gebouwd. De jongens, meisjes en kleinere kinderen hebben nu elk hun eigen onderkomen. Daarnaast is er een school, een varkenshok, een bakkerij en een brouwerij. Het weeshuis kan weer even mee.</p> <p><strong>Oversteek naar het Sint-Luciënklooster</strong></p> <p>Door immigratie neemt de Amsterdamse bevolkingsgroei in de zestiende eeuw een grote vlucht. Van zo’n 12.000 inwoners aan het begin tot zo’n 50.000 aan het einde van de eeuw. Het aantal weeskinderen neemt evenredig toe. De stad ziet zich in 1554 genoodzaakt het reglement aan te passen. Bepaald wordt dat kinderen van ‘bekochte poorters’ alleen voor opname in aanmerking komen wanneer de langstlevende ouder, minstens zeven jaar voor zijn of haar overlijden de poorterseed heeft afgelegd. De leeftijd van de toe te laten kinderen wordt bijgesteld tot maximaal acht jaar. Een druppel op de gloeiende plaat.</p> <p>Het weeshuis verkeert lange tijd in grote moeilijkheden. Tekenend is het verhaal van de gekte die heerst onder de altijd zo keurige weesjes. De winter van 1565-1566 is zwaar en er heerst hongersnood. De kinderen krijgen gedurende de wintermaanden een eenzijdig maal voorgezet. Ze lijden aan moederkorenvergiftiging, een ziekte die veroorzaakt wordt door het eten van beschimmelde rogge. Ze buitelen door de stad als met “den boosen geest beswaert wierden”. Amsterdam is even in rep en roer. Het aantal te voeden mondjes staat dan op meer dan 200. En het worden er de komende jaren alleen maar meer. Het oude huis piept en kraakt, het lijdt onder de grote aantallen kinderen. De rek is eruit. De regenten zitten met de handen in het haar. De oplossing komt uit een onverwachte hoek.</p> <p>Op 26 mei 1578 vindt de Alteratie plaats. De stad kiest de zijde van Willem van Oranje en sluit zich daarmee aan bij de Opstand tegen Filips II. Het voornamelijk katholieke stadsbestuur wordt in een vreedzame revolutie door de protestanten de stad uitgezet. Als gevolg van deze omwenteling worden alle katholieke instellingen -kloosters, kerken en kapellen- één voor één opgeheven. De gebouwen krijgen een nieuwe bestemming en de boedel wordt over de liefdadigheidsinstellingen in de stad verdeeld. De zusters van Sint Lucia aan de overkant van de straat maken ruimte voor de weeskinderen uit het uit zijn voegen barstende weeshuis, dat behalve het kloostercomplex ook de Heilige Stede en het Kartuizerklooster toegewezen krijgt. Aan woonruimte geen gebrek. Een gebed dat wordt verhoord?!</p> <p><!-- z-media 472175 {"align":"block","size":"middle","crop":false,"link":false,"link_url":""} --></p> <p><strong>De Keizerskroon</strong></p> <p>Nadat in 1580 de weeskinderen de oversteek naar het Sint-Luciënklooster hebben gemaakt, wordt het oude weeshuis aan herberg de Keizerskroon verhuurd. Aan een uitbater met commercieel inzicht, immers; de keizerskronen die in de beeldtaal van de gevel verwerkt zijn, zijn een prachtig ‘uithangbord’ voor het nog jonge bedrijf. De Keizerskroon is het eerste logement in Amsterdam dat overnachtingen aanbiedt voor logees met een bescheiden inkomen. De herberg blijft tot in de late negentiende eeuw op deze plek gevestigd, maar niet in hetzelfde pand. In 1725 wordt het oude uitgewoonde huis op kosten van het weeshuis vervangen door nieuwbouw. Daarmee verdwijnt de, vermoedelijk uit 1568 daterende renaissancegevel, die dan, zo goed als zeker, nog in oorspronkelijke staat verkeert. De regenten, zijn doordrongen van de historische betekenis van het pand. Zij willen de herinnering aan het weeshuis levend houden en laten de oude gevel in een tekening vastleggen en de nieuwe gevel bekronen met twee gebeeldhouwde weeskinderen. In 1887 is het gedaan met de Keizerskroon. De herbergier sluit zijn deuren en na enig timmerwerk opent een winkelier er de zijne. Nummer 71 heeft een nieuw uiterlijk en een nieuwe bestemming gekregen. Aan het ‘uiterlijk’ wordt nog steeds gewerkt; in het sterk gemoderniseerde pand is nu een parfumerie gevestigd. Elk spoor van het verleden is uitgewist. De geschiedenis van het weeshuis leeft voort in het op loopafstand gelegen museum. Aan de overkant van de straat.</p> <p> </p> https://hart.amsterdam/rsc/53413 2018-06-08T17:30:39+02:00 2018-04-25T10:38:00+02:00 Suzette van &#39;t Hof https://hart.amsterdam/rsc/2980 Zieke weesjes in Wonderjaar 1566 In januari 1566, zo’n viereneenhalve eeuw geleden, doet zich in Amsterdam een merkwaardig verschijnsel voor. De altijd zo keurige en in het gareel lopende weesjes van het oude Burgerweeshuis lijken van de ene op de andere dag volslagen gek geworden te zijn. <p><!-- z-media 47492 {"align":"block","size":"middle","crop":false,"link":false,"link_url":""} --></p> <p><strong>De verschijnselen</strong></p> <p>De kinderen vloeken en tieren dat het een lieve lust is, vallen schuimbekkend op de grond en wentelen zich in het stof. Ze kruipen als spinnetjes tegen de muren op en spuwen scherpe en vreemde voorwerpen uit zoals spelden, naalden, potscherven, vingerhoedjes en wollen lappen én ze lijken dingen te kunnen horen en zien, die zich kilometers verderop afspelen. De weeskinderen zwerven door de stad alsof ze &#39;met den boosen geest beswaert wierden&#39;.</p> <p><strong>Meer dan kattekwaad alleen</strong></p> <p>Op een dag beklimmen ze de toren van de Oude Kerk. Daar aangekomen schreeuwen ze dat ze daar niet vandaan zullen gaan, voordat Bametje in het vuur zal staan. Bametje, een godvruchtige vrouw, die haar dagen in extase in de Heilige Stede doorbrengt, is zó vroom dat de mensen denken dat haar vroomheid een mantel is waarmee ze haar heksachtige natuur bedekt. Dat gevoel wordt alleen maar versterkt als de kleine pukken verklaren dat zij hen betoverd heeft. De arme vrouw krijgt het zwaar te verduren. Een weesjongen dringt zelfs haar huis binnen en dreigt haar in elkaar te slaan ware het niet dat de &#39;Grote Man&#39; (God) het hem verboden heeft. Maar niet alleen Bametje heeft het moeilijk. Een ander jongetje dat uit de band gesprongen is, komt bij beeldhouwer Joost Janszoon Bilhamer in de Kalverstraat terecht. Deze heeft net de laatste hand aan een Laatste Oordeel gelegd. De kleine raddraaier slaat het werk in duizend stukjes.</p> <p><!-- z-media 53417 {"align":"block","size":"middle","crop":false,"link":false} --></p> <p><strong>De diagnose</strong></p> <p>Dokters komen van heinde en verre om de kleintjes te onderzoeken maar zij kunnen geen oorzaak voor het zonderlinge gedrag vinden. Het kan niet anders of bovennatuurlijke krachten hebben hen in hun greep. De geneesheren keren onverrichter zake terug naar huis. De huidige medische stand zou echter wel raad geweten hebben met de wilde weesjes. De winter van 1565 – 1566 is zwaar, er heerst hongersnood en de kinderen krijgen gedurende de wintermaanden een eenzijdig maal voorgezet. Vermoedelijk lijden ze aan moederkorenvergiftiging, een ziekte die veroorzaakt wordt door het eten van beschimmelde rogge. Maar er staan ook hennepkoeken op het menu, erg veel hennepkoeken zelfs. Misschien zijn de altijd zo brave weesjes simpelweg ´stoned´?</p> <p><strong>De genezing</strong></p> <p>De kinderen genezen dan ook als vanzelf. Als Bametje, weliswaar onschuldig, gevangen genomen wordt, keert de rust terug. Hoe het haar daarna vergaan is, is niet bekend. De brandstapel is haar gelukkig bespaard gebleven. En de Amsterdammers? Die zien in de vreemde gebeurtenissen een teken; een voorbode van alles wat nog komen gaat. Het roerige jaar 1566 wordt uitgeroepen tot Wonderjaar.</p> <p> </p> https://hart.amsterdam/rsc/447029 2024-03-25T14:50:51+01:00 2018-04-23T15:24:00+02:00 Suzette van &#39;t Hof https://hart.amsterdam/rsc/2980 Ere wie ere toekomt Haesje Claes. Weldoenster in Amsterdam. Haar naam zingt al eeuwen rond in de stad in relatie tot het Burgerweeshuis. Haesje heeft letterlijk de twijfelachtige eer stichteres van dit weeshuis te zijn. Haar rol bij de stichting van het Oudemannenhuis staat daarentegen onomstoten vast. <p><strong>Vermeend stichteres</strong></p> <p>Haesje Claesdr. wordt op 8 december 1475 in Amsterdam geboren. Ze is de dochter van Claes Jacobsz. en zijn eega Haze. Haesje huwt de weduwnaar Claes Jacobsz., naamgenoot van haar vader, en woont met hem ‘In’t Paradys’ in de Warmoesstraat. Op het huidige nummer 148. Of dit huwelijk met kinderen gezegend is, is niet bekend. Beide echtelieden behoren tot de upper class van Amsterdam. Vermoedelijk is Haesje de zus van Gerbricht Claes, de echtgenote van de al even rijke Duitse bankier Pompeius Occo, die in ‘het Paradys’ aan het begin van de Kalverstraat woont. Aan geld geen gebrek. De vrome Haesje bereikt een respectabele leeftijd. Kort vóór 1544 overlijdt ze. Ze wordt begraven in de kapel van de Minderbroeders aan de Nieuwezijds Achterburgwal. Als in 1581, kort na de Alteratie, de kloosterkerk gesloopt wordt, wordt haar stoffelijk overschot overgeheveld naar de Nieuwe Kerk.</p> <p>Haesjes naam wordt veelal in één adem genoemd met het Burgerweeshuis, waarvan zij de vermeende stichteres is. Daar wordt in de eeuwen die volgen wisselend over gedacht. Haar bijdrage aan de totstandkoming van het Oudemannen- en Vrouwenhuis, eveneens in de Kalverstraat gelegen, staat zwart op wit. Daar kan niet aan getornd worden.</p> <p><em><img class="admin-rsc-edge-media" src="https://hart.amsterdam/image/2018/6/8/regentenkamer-768969594.jpg%28mediaclass-admin-rsc-edge-media.b4efbf81a1f8a631baa843069a38e28a03e813bf%29.jpg" alt="" /></em></p> <p><em>Regentenkamer van ’t Burgerweeshuis, J.M.A. Rieke (1851-1899), collectie Stadsarchief Amsterdam</em></p> <p><strong>Ja Haesje?</strong></p> <p>Het Amsterdam Museum bezit een al even twijfelachtig portret van Haesje. Het is gevat in een zwarte lijst, waarop de naam van de in 1569 geboren schilder Frans Pourbus II vermeld staat. Een portret dat, als het inderdaad van zijn hand is, niet naar het leven geschilderd kan zijn. Op de achterzijde van het paneel zijn twee briefjes geplakt, in twee verschillende handschriften. Het oudste noemt Haesje als stichteres van een liefdadige instelling:  ‘Haasje Klaas dogter in &#39;t Paradijs, out zijnde... stigtheresse eener Godtshuse en ander Liefde gaven’. Het tweede vermeldt de schenking van dit portret aan het Burgerweeshuis: ‘Dit Portrait is door den Heere Pieter van Winter Nicolaas Simons Zoon, oud Regent van het Burger Weeshuys der Stad Amsterdam aan dit Gesticht ten Geschenk gegeeven den 3e Maart Ao 1802.’. Het portret spreekt, evenals de geportretteerde, tot de verbeelding. Een door Jacobus Houbraken.(1698-1780) vervaardigde gravure naar dit portret heeft als onderschrift: ‘Haasje Klaas dogter, in &#39;t Paradys; Stigteresse van &#39;t Burger Weeshuys, J. Houbraken, na ’t origin’. Het ‘origin’ hangt lange tijd in de Regentenkamer, onder de klok en rust nu in het depot van het museum.</p> <p> </p> <p><em><img class="admin-rsc-edge-media" src="https://hart.amsterdam/image/2018/6/8/pontanus-405003303.jpg%28mediaclass-admin-rsc-edge-media.b4efbf81a1f8a631baa843069a38e28a03e813bf%29.jpg" alt="" />Johan Isaksen Pontanus, 1631, in: Illustreret Dansk Litteraturhistorie, band 2, P. Hansen, 1886</em></p> <p> </p> <p>De identificatie van de geportretteerde wordt mogelijk gevoed door de vroege literatuur. Historici als Johannes Isacus Pontanus (1571-1639) en Jan Wagenaar (1709-1773) zijn daar debet aan.  Pontanus gaat voorop. In zijn uit 1611 daterende <em>Rerum et urbis Amstelodamensium historica</em> schrijft hij: ‘Maer aengaande de eerste fondatie van dit Wees huys, soo  te kennen ghegheven  wordt in de ordinantie des jaers 1523 / die wort toegheschreven eene Haes Claes dochter int Paradijs, een rijcke Amsterdamsche Vrouwe / ende seer goedertieren teghen de arme. Want dese vrouwe hadde eenige harre cleyne huyskens in de: Calverstrate ontrent de Capelle ghenaemt de Heylige Stede hier toe gheeygent / stellende daerinne seven of acht  Weeskens die vaderloos ende moederloos waren / onder de regeringeban eenen Theeus Sweertz.’ Zij weet zich al snel gesteund door haar echtgenoot die van 1529 tot 1539 voorkomt in de lijst van Regenten van het weeshuis. Stadshistoricus Wagenaar doet het  dunnetjes over en volgt Pontanus in zijn bevindingen als hij Haesjes bijdrage aan het Oude Mannenhuis beschrijft: ‘En tot deezen aankoop, werden de Gasthuismeesters, naar ’t schynt, in staat gesteld, door eene maaking van Haasje Claas Dogter, in ’t Paradys, die, in haar leeven, ook de eerste aanlegster van het Burger Weeshuis geweest was [..]’.   </p> <p><strong> </strong></p> <p><em><img class="admin-rsc-edge-media" src="https://hart.amsterdam/image/2018/6/8/ter_gouw-309824771.jpg%28mediaclass-admin-rsc-edge-media.b4efbf81a1f8a631baa843069a38e28a03e813bf%29.jpg" alt="" />Johannes ter Gouw, Petrus Johannes Arendzen, 1884, Stadsarchief Amsterdam</em></p> <p><strong> </strong></p> <p><strong>Nee Haesje?</strong></p> <p>Haesje als stichteres? Tegengas komt er van Johan ter Gouw (1814-1894) eveneens stadshistoricus te Amsterdam. Hij beweert dat een bijzonder band tussen Haesje en het weeshuis niet is aangetoond. In zijn <em>Geschiedenis van Amsterdam</em> uit 1886, verwijst hij de ‘legende’ van ‘Stichteresse van het Burgerweeshuis’ zonder pardon naar ‘het rijk der fabelen’. Latere historici nemen Ter Gouw ter harte. Haar aandeel in de Amsterdamse geschiedenis blijft beperkt tot het Oudemannenhuis aan de overkant van de straat.</p> <p> </p> <p><em><img class="admin-rsc-edge-media" src="https://hart.amsterdam/image/2018/6/8/van_eeghen.jpg%28mediaclass-admin-rsc-edge-media.b4efbf81a1f8a631baa843069a38e28a03e813bf%29.jpg" alt="" />Isabella Henriette van Eeghen, Digitaal Vrouwenlexicon, Huygens Instituut</em></p> <p><strong> </strong></p> <p><strong>Toch Haesje?</strong></p> <p>Haesje is nu stichteres af. Totdat Isabella van Eeghen (1913-1996), adjunct- archivaris in Amsterdam, het archief in duikt voor haar onderzoek naar de schilder Cornelis Anthonisz.  Zij komt Haesje bij  herhaling tegen in stukken die betrekking hebben op het reilen en zeilen van het nog jonge weeshuis. Zo krijgen ‘Haes Paradijs’ en de weeshuismoeder korting bij veilingen die in de jaren dertig van de zestiende eeuw in het huis worden gehouden. Voor Juffrouw Van Eeghen zijn haar bevindingen reden te over om aan te nemen dat Haesje Claes wel degelijk bij de stichting betrokken is geweest. Omdat zij haar onderzoek verwerkt heeft in publicaties, die niet in relatie tot het weeshuis staan, laat mogelijk eerherstel voor Haesje nog even op zich wachten.</p> <p><strong> </strong></p> <p><strong>Hoe dan ook Haesje!</strong></p> <p>Hoe dan ook, Haesje is en blijft de stichteres van het Oudenmannen- en Vrouwenhuis. Daar is geen historische speld tussen te krijgen. In 1601 verhuist Amsterdams eerste seniorenhuis naar de Nieuwezijds Achterburgwal. Nadat de bewoners hun oude onderkomen hebben verlaten en het pand enige tijd verhuurd is geweest,  wordt het in 1632 bij het weeshuis gevoegd dat in 1580 in het voormalige Sint Luciënklooster is neergestreken. De oude mannen maken plaats voor jongemannen.</p> <p>Het is niet ondenkbaar dat het portret aan het Burgerweeshuis geschonken is om de oorsprong van het jongenshuis te gedenken. Haesjes is zo immers indirect bij de totstandkoming van deze vleugel en bij een deel van het Burgerweeshuis betrokken geweest. Is Haesje daarom met terugwerkende kracht of zonder kennis van zaken tot stichteres benoemd?  En is daarmee, voor wie niet met Ter Gouw noch met juffrouw Van Eeghen meegaat, het mysterie “Haesje Claes” ontrafeld?</p> <p>Zou het zo eenvoudig kunnen zijn?</p> <p> </p> <p><strong>Literatuur</strong></p> <p><em>Amsterdams Burgerweeshuis, R. Meischke, 1975<br />Claes, Haesje (1475-voor 1544), Els Kloek, <a rel="noopener noreferrer" href="http://resources.huygens.knaw.nl/vrouwenlexicon/lemmata/data/claes" target="_blank">Digitaal Vrouwenlexicon</a>, Huygens Instituut </em></p> <p><em>Historische Beschrijvinghe der seer wijt beroemde Coop-stadt Amsterdam, Ioh. Isacius Pontanus, 1614 </em></p> <p><em>Amsterdam in zijne opkomst…, 1762-1768, Jan Wagenaar</em></p> https://hart.amsterdam/rsc/443177 2022-10-11T13:27:50+02:00 2018-04-17T14:08:00+02:00 Suzette van &#39;t Hof https://hart.amsterdam/rsc/2980 De Mirakelkolom komt thuis Het is een wonder, de mirakelkolom is terug in de binnenstad! Hij staat er weer, heel vertrouwd en nu stevig verankerd, als een uitroepteken op de plek waar lang geleden, héél lang geleden, een sacramentswonder plaatsvond. Een hostie die niet wilde branden hield de stad eeuwenlang in haar ban. De kolom is een teken dat het heilig vuur nog lang niet gedoofd is. <p><strong>Het Mirakel</strong></p> <p>In de nacht van 15 op 16 maart 1345 balanceert in een huis in Die Lane, onze Kalverstraat, een zieke man op het randje van leven en dood. De pastoor van de Sint Nicolaaskerk wordt ontboden om hem het Sacrament der Zieken toe te dienen. De man wordt op zijn wenken bediend. Later die avond, spuugt hij door ziekte overmand, de hostie weer uit. Samen met het braaksel wordt het heilig sacrament in het haardvuur gegooid. De volgende morgen treft de vrouw des huizes een stralend witte hostie aan tussen de smeulende resten van het vuur. Als de hostie drie keer in het geheim naar de Oude Kerk gebracht wordt en steeds weer op eigen kracht in de Kalverstraat terugkeert, is het duidelijk: dit is een wonder. Het kleinood wordt in vol ornaat, in een processie van alle opgetrommelde geestelijken in de stad naar de Oude Kerk begeleid en vindt er rust. Eind goed al goed, lijkt het. Het is echter het begin van een verering die nog tot in onze tijd zal voortduren.</p> <p><!-- z-media 55405 {"align":"block","size":"small","crop":false,"link":false,"caption":""} --></p> <p><strong>De kapel ter Heilige Stede</strong></p> <p>Het nieuws van de hostie die niet wilde branden verspreidt zich als een lopend vuurtje door de stad. Binnen enkele dagen gonst het van de geruchten. De baljuw stelt een onderzoek in. Op 31 maart vaardigt hij een oorkonde uit waarin hij het wonder erkent. Een jaar later scharrelen de eerste pelgrims al rond het huis van de eens zo zieke man. Datzelfde jaar nog wordt het huis afgebroken en wordt er een &#39;schoon capel&#39; rondom de haardplaats getimmerd. Na de bouw van deze Kapel ter Heilige Stede zwelt het aantal pelgrims aan tot een menigte die halverwege de vijftiende eeuw niemand meer kan tellen.</p> <p><br />Het kleine kapelletje barst al snel uit zijn voegen. Het kan de stroom pelgrims niet langer aan. Het noodlot helpt een handje. Tot twee keer toe likken de vlammen van grote stadsbranden aan de poorten van de kapel. De eerste keer, in 1421,  is de Heilige Stede volgens een kroniekschrijver verbrand; de tweede keer, in 1452,  volledig verwoest. Een derde kapel herrijst als een feniks uit de as. Het Godshuis neemt de vorm aan van een driebeukige gotische kerk en beslaat de hele ruimte tussen de Kalverstraat, het Rokin en de Wijde en Enge Kapelsteeg. De devotie tot het Sacrament van Mirakel viert hoogtij. Totdat de Alteratie in 1578 er een streep doorhaalt. Amsterdam zet het katholieke stadsbestuur aan de dijk en sluit zich aan bij de protestanten. De verering wordt in stilte op het Begijnhof voortgezet. De inmiddels omgedoopte Nieuwezijds Kapel komt in 1580 in handen van de Hervormde Kerk. Het onderhoud ook. Zo&#39;n gotische kerk gaat wel een poosje mee, maar toch knaagt de tand des tijds.</p> <p><!-- z-media 443199 {"align":"block","size":"small","crop":false,"link":false,"caption":""} --></p> <p><strong>Brokstukken</strong></p> <p>In 1890 sluit de kerk zijn deuren wegens bouwvalligheid. De katholieken -die aan het einde van de negentiende eeuw aan een revival begonnen zijn-  en de protestanten vliegen elkaar in de haren. De Hervormde Kerk wil de kerk slopen en daarmee de opmars van de katholieken stuiten; diezelfde katholieken willen hun Heilige Stede voor de eeuwigheid bewaren. Zij trekken helaas aan het kortste eind. In 1908 gaat de kerk neer.</p> <p><br />Was het ooit het nieuws dat zich door de stad verspreidde, nu zijn het de brokstukken van een roemrijk verleden. Het Stadsbestuur wil de gebeeldhouwde fragmenten voor hergebruik bewaren.  De bouwfragmenten worden door de Nederduitsch Hervormde Gemeente aan het Rijksmuseum in bruikleen gegeven. Zo staan er tot 1914 zes ingekorte zuilen in de tuin opgesteld. Daarna verhuizen ze naar de Rijksakademie voor Beeldende Kunsten. In 1926 komen ze met heel veel andere fragmenten op het landgoed Frankendael terecht. Na de oorlog, in 1953, verhuizen de kolossen naar het terrein van de voormalige Synagoge Uilenburg. De fragmenten worden aan hun lot overgelaten. In 1984 worden er nog slechts 529 geteld. Vier jaar later belanden ze per ongeluk in de handel en worden ze onder andere op de Spiegelgracht en bij Christie&#39;s in een veiling van tuinmeubelen gesignaleerd. Een schraagbeeldje van een &#39;melkmeisje&#39; en muurstijlen in de vorm van manskoppen, belanden in het Rijksmuseum. Deze objecten bevinden zich nu in de collectie van het Amsterdam Museum.<br /><strong></strong></p> <p><strong>De Mirakelkolom</strong></p> <p>Aan het einde van de jaren 80 wordt er op initiatief van de Stichting Amsterdam Versierd,  een voorloper van de Stichting Vrienden van de Amsterdamse Binnenstad, een kolom op het Rokin opgesteld. In tegenstelling tot wat er vaak beweerd wordt, is deze niet in zijn geheel uit de Heilige Stede afkomstig. Uit vele brokstukken heeft beeldhouwer Hans &#39;t Mannetje een nieuw exemplaar opgetrokken en waar beter kan een dergelijk monument geplaatst worden dan op de plek waar de geschiedenis van deze &#39;Mirakelkolom&#39; geschreven werd?</p> <p><br />In 2001 lijkt de zuil als bij toverslag verdwenen. Tot verontrusting van velen. &#39;Boosdoener&#39; is de Noord/Zuid-lijn. Door de bouw van metrostation Rokin moeten er kabels naar het trottoir doorgetrokken worden waardoor er onvoldoende ruimte is voor de fundering. De kolom staat doodleuk in de weg. Hij is losgezaagd en stevig verpakt in een ijzeren frame en vervolgens afgevoerd naar het opslagterrein van het projectbureau, bij het Ventilatorgebouw van de IJ-tunnel in Amsterdam-Noord. Niet eens aan het oog onttrokken. Daar heeft hij jaren in stilte gewacht op herplaatsing. In 2017 is het zover. </p> <p><!-- z-media 443184 {"align":"block","size":"small","crop":false,"link":false,"caption":""} --></p> <p><strong>Terugkeer van de verloren zoon</strong></p> <p>In de nacht van 24 op 25 februari balanceert een zwaar beladen vrachtwagen op de rand van rails en rijweg. De volgende dag is hij er weer, de mirakelkolom. Veilig terug op het honk. Echter niet voor lang. De kolom is nog niet uitgewiebeld en vormt een gevaar voor passanten. Hij keert terug voor reparatie naar de werkplaats. Een jaar later, is de kern van de kolom verstevigd en teruggeplaatst op het Rokin. De de bouwfragmenten zijn opnieuw stuk voor stuk, als puzzelstukjes, rond de kern aangebracht. Hij is weer uitgepakt. Kant en klaar voor de toekomst. De kolom is nu écht terug.</p> <p> </p> <p> </p> <p> </p> <p><strong>Bronnen</strong></p> <p>Vereniging Vrienden van de Amsterdamse binnenstad: <a rel="noopener noreferrer" href="http://www.amsterdamsebinnenstad.nl/" target="_blank">http://www.amsterdamsebinnenstad.nl/</a><br />Jaarboek Monumentenzorg 1995</p> https://hart.amsterdam/rsc/54439 2018-03-15T16:47:17+01:00 2018-03-15T12:00:00+01:00 Suzette van &#39;t Hof https://hart.amsterdam/rsc/2980 De hostie die niet wilde branden We schrijven het jaar des Heren 1345. In Amsterdam balanceert een zieke man op het randje van leven en dood. Ondanks zijn deplorabele staat weet hij geschiedenis te schrijven. Amsterdam zal nooit meer hetzelfde zijn. <p><!-- z-media 54447 {"align":"block","size":"middle","crop":false,"link":false} --><strong>Een noodoproep</strong></p> <p>Het is een koude winternacht op de grens van 15 en 16 maart. Door de smalle, dichtbebouwde en niet zo welriekende straatjes van middeleeuws Amsterdam haasten zich de vlugge voeten van de pastoor van de Sint-Nicolaaskerk. Aan de overkant van de Amstel wordt met smart op hem gewacht. Hij is niet alleen; in zijn bagage draagt hij het Lichaam van Christus. Dat lijkt een wel al te zware belasting voor een kleine herder van een nog ontluikende parochie, maar niets is minder waar. </p> <p><strong>Lichaam en bloed</strong></p> <p>In het Nieuwe Testament wordt beschreven hoe Christus tijdens het Laatste Avondmaal het Sacrament van de Eucharistie instelt. Hij doet dit door in aanwezigheid van de apostelen het brood te breken en een kelk met wijn te nemen met de woorden; ‘Neem en eet dit is mijn lichaam’ en ‘Drink er allen uit, want dit is mijn bloed’ (Matteüs 26:26-28). Hij vraagt zijn leerlingen deze handeling te blijven herhalen tot zijn gedachtenis. Tijdens het 4de Concilie van Lateranen in 1215 wordt de ‘<a title="Transsubstantiatieleer" href="https://nl.wikipedia.org/wiki/Transsubstantiatie">Transsubstantiatieleer</a>’ aangenomen: in de Heilige Mis is Christus na het uitspreken van de woorden die hij tijdens het Laatste Avondmaal gegeven heeft, in vlees en bloed aanwezig in de hoedanigheid van brood en wijn. Deze leer is nog altijd van kracht.</p> <p><!-- z-media 54441 {"align":"block","size":"middle","crop":false,"link":false} --></p> <p><strong>Een wonder geschiedt</strong></p> <p>Terug naar 1345, naar die koude winternacht van 15 op 16 maart. In een huis in Die Lane – de huidige Kalverstraat – ligt een man ziek te bed. Bevreesd te zullen sterven, ontbiedt hij een geestelijke. Juist op tijd komt de pastoor van de Sint-Nicolaaskerk – de huidige <a title="Oude Kerk" href="https://nl.wikipedia.org/wiki/Oude_Kerk_(Amsterdam)">Oude Kerk</a> – aangesneld. De man wordt op zijn wenken bediend; de pastoor verleent hem het Sacrament der Zieken. Later die avond braakt de man, door ziekte overmand, de hostie weer uit. Het braaksel wordt opgevangen in een schaal en in het haardvuur gegooid; het vuur wordt opgepord voor de nacht. Wanneer de verzorgster van de zieke man zich de volgende ochtend wil warmen aan het haardvuur treft ze tot haar grote verbazing een nog ongeschonden, stralend witte hostie tussen de vlammen aan. Onverschrokken grijpt zij in het vuur en zonder zich te branden neemt ze het onverteerde en onverbrande ´Lichaam van Christus´ in haar hand. Ze legt het Heilig Sacrament op een kussen en sluit het weg in een linnenkist. De gealarmeerde pastoor komt poolshoogte nemen. Hij hevelt het over in een hostiedoosje en neemt het in het geheim mee naar de Oude Kerk. De volgende ochtend blijkt de hostie op miraculeuze wijze teruggekeerd te zijn in de Kalverstraat. De verbouwereerde pastoor neemt de hostie nogmaals mee. Het mag niet baten. Telkens weer ligt de hostie te stralen in de kist. De boodschap van God wordt de derde keer wél verstaan; God wil dat het mirakel geopenbaard wordt. De hostie wordt op gepaste wijze, in een processie van alle opgetrommelde geestelijken in Amsterdam opgehaald en met grote eer en waardigheid naar de Oude Kerk gebracht. De wonderdadige hostie vindt er eindelijk rust.</p> <p><strong>Waargebeurd?</strong></p> <p>Het nieuws van de hostie die niet wilde branden verspreidt zich als een lopend vuurtje door de stad. Binnen enkele dagen gonst het van de geruchten. Baljuw Floris van Boechorst stelt een onderzoek in. Twee weken na het wonderbaarlijke voorval, op 31 maart 1345 vaardigt hij namens de graaf van Holland, schout, schepenen en burgemeesters van Amsterdam, een met het  ‘geheime segel van de Stadt van Amsterdam’ bekrachtigde oorkonde uit waarin hij het wonder erkent. Een jaar later voegt <a title="Jan van Arkel" href="https://nl.wikipedia.org/wiki/Jan_van_Arkel_(bisschop)">Jan van Arkel</a>, bisschop van Utrecht, hieraan toe ‘dat alle die mirak’len ter Heyliger Stede ge­schiet, en die hier naemaels mochten geschieden, eenighsins Godt tot den autheur hebbende, voor yegelick openlick afgekundight souden worden.’ De bisschop verleent op 19 oktober 1346 een <a title="aflaat" href="Jan van Arkel">aflaat</a> van veertig dagen aan allen, die de heilige plaats of de wonderhaard bezoeken. Als tegenprestatie vraagt Van Arkel de gelovige een weinig aan het onderhoud van de Kapel ter Heilige Stede bij te dragen, die op de heilige plek gebouwd is. De thuishaven van de wonderhostie.</p> <p><!-- z-media 54442 {"align":"block","size":"middle","crop":false,"link":false} --></p> <p><strong>Voortzetting van de verering</strong></p> <p>Heilig of niet, ook een Sacrament van Mirakel heeft niet het eeuwige leven. Ruim een half jaar nadat het de spijsvertering van de zieke man en het haardvuur doorstaan heeft, vertoont de hostie tekenen van bederf. Op 30 november 1346 geeft de bisschop toestemming om nieuwe exemplaren te wijden om daarmee de voortzetting van de verering zeker te stellen. Pelgrims kunnen met een gerust hart naar de stad komen om de mirakelhostie te vereren én dat doen ze. Amsterdam groeit uit tot een bedevaartsoord van respectabele omvang. En hoe het de zieke man is vergaan… dát laat de geschiedenis aan onze verbeelding over.</p> <p> </p> <p> </p> <p>Deze tekst is eerder verschenen als onderdeel van &quot;Mirakelstad, Het Mirakel en de Heilige Stede in de zestiende eeuw&quot; in: <em>Amsterdam in Vogelvlucht, stad op de drempel van de Gouden Eeuw</em>, Amsterdam 2014 en in: <em>Jacob Cornelisz van Oostsanen. De Renaissance in Amsterdam en Alkmaar</em>, Amsterdam/Alkmaar 2014.</p> https://hart.amsterdam/rsc/472123 2020-06-16T20:24:46+02:00 2018-01-18T17:25:00+01:00 Suzette van &#39;t Hof https://hart.amsterdam/rsc/2980 Het Amsterdamse Oudemannen- en Vrouwenhuis De Oudemanhuispoort aan de Oudezijds Achterburgwal, het onderkomen van de Universiteit van Amsterdam, is al enkele eeuwen één van de beeldbepalende gebouwen in de stad. Oude mannen en vrouwen, patiënten en de witte jassen van het Binnengasthuis, studenten en professoren en niet te vergeten talrijke bibliofielen, de poort heeft ze allemaal onder zich door zien trekken. Vier eeuwen lang! Toch vindt het Oudemannenhuis zijn oorsprong niet aan de Oude maar juist aan de Nieuwe Zijde. In de Kalverstraat. En nog verrassender, het Oudemannenhuis wordt aanvankelijk niet bevolkt door oude mannen maar uitsluitend door oude vrouwen. <p><strong><!-- z-media 472131 {"align":"block","size":"middle","crop":false,"link":false,"link_url":""} --></strong></p> <p><strong>Zorg voor ouderen </strong></p> <p>Wie rond 1500 hulpbehoevend en oud van dagen is en niet in de warme schoot van de familie kan worden opgenomen is niet aan willekeur overgeleverd. Hij heeft een aantal mogelijkheden om zich te verzekeren van een goede oude dag. Diverse instellingen houden zich, ook in Amsterdam, met de zorg voor ouderen bezig. Hoewel de gemiddelde leeftijd anders doet vermoeden ligt dit aantal hoog. In een tijd van grote kindersterfte hebben de sterken, die de kinderziekten weten te overwinnen, een gerede kans om oud te worden, zo oud zelfs dat zij zelf niet meer in hun eigen levensonderhoud kunnen voorzien.</p> <p>De gasthuizen bieden uitkomst. In eerste instantie zijn zij verbonden aan de kloosters en bieden zij onderdak aan gasten in de stad, zoals handelsreizigers en pelgrims uit alle windstreken maar ook aan muzikanten of bedelaars en anderen die tijdelijk onderdak behoeven. In dertiende eeuw komen daar de gasthuizen van de kerken en de stadsbesturen bij.  Deze tehuizen nemen na verloop van tijd de zorg voor zieken en zwakkeren op zich. De rijke bovenlaag springt financieel bij. Niet alleen uit mededogen; met deze blijk van naastenliefde stellen zij hun zielenheil in het hiernamaals veilig. Hulpbehoevende ouderen kunnen nu bij deze instellingen terecht. Daar staat, zo mogelijk, wel wat tegenover.</p> <p>Vanaf de dertiende eeuw verstrekken stadsbesturen rentebrieven tegen een jaarlijkse rente. Ouderen met een spaarpotje of inkomsten uit dergelijke brieven kunnen zich inkopen in een gasthuis. In ruil daarvoor ontvangen zij voor de rest van hun leven een dak boven hun hoofd.</p> <p><!-- z-media 472132 {"align":"block","size":"middle","crop":false,"link":false,"link_url":""} --></p> <p>Zo biedt het Sint Pietersgasthuis in de vijftiende eeuw zijn oudere gasten, tegen de betaling van 300 daglonen van een geschoolde arbeider,  een bed of bedstede op de ziekenzaal en een bescheiden maaltijd aan. De kostganger is contractueel verplicht zijn dagen op of rond deze slaapplaats te slijten, ‘onder de lampe gelijc een sieck’. ‘Aan bed gekluisterd’  krijgt zo een heel nieuwe betekenis.  De commensaal krijgt niet alleen weinig comfort maar ook weinig vrijheden. De regels van het huis moeten strikt nageleefd worden. Wie hiertegen zondigt wordt  letterlijk en figuurlijk aan de dijk gezet, net buiten de ommuurde stad.</p> <p>De goede middenklasse die iets meer te besteden heeft  kan zich inkopen als provenier. In hetzelfde Sint Pietersgasthuis aan het Rokin kan dat voor 600 daglonen. Een luxere positie waarbij de eigenaar van dit contract over een eigen kamer of een huisje op het erf beschikt. Voor de Amsterdammer die hiervoor geen of onvoldoende liquide middelen heeft, staan er andere betalingsmogelijkheden open. Goederen, inboedels, oude huizen, rentebrieven andere bezittingen zijn eveneens welkom. In de meest gevallen gaat het om van alles wat. De gasthuizen verwerven zodoende flink wat grond en onroerend goed. En voor wie van al deze middelen verstoken is maar nog wel in staat is om te werken; ook arbeid wordt als ‘betaalmiddel&#39;  geaccepteerd.</p> <p>Dan blijven er nog altijd ouderen over die buiten de boot vallen, de allerarmsten in de stad. Zij kunnen zich tot de kerkelijke en stedelijke armenbesturen wenden voor hulp of zich verlaten op de goedgeefsheid van de gegoede burgerij. In het allerergste geval rest hen alleen nog de bedelstaf.</p> <p><!-- z-media 472133 {"align":"block","size":"middle","crop":false,"link":false,"link_url":""} --></p> <p><strong>Het Oude Mannen- en Vrouwenhuis</strong></p> <p>In Amsterdam wordt rond 1545 het Oudemannenhuis gesticht. Het ligt achter de huizen aan de westzijde van de Kalverstraat en grenst aan de Begijnsloot. Dit seniorenhuis komt voort uit het Heilig Sacramentsgasthuis dat in 1422 door burgemeester Dirk Holland met toestemming van Hertog Jan van Beieren is gebouwd. Dat ligt op het erf tegenover de Heilige Stede, ter hoogte van de huidige Kalverstraat 102. De vier regenten of kapelmeesters van de kapel voeren er bewind. Hier bevindt zich ook de ingang, door de poort die in een latere fase de Oude-mannen-poort wordt genoemd. De eerste Oudemanhuispoort van Amsterdam.</p> <p>Achter dit huis en achter Kalverstraat 94 - wordt kort daarna een dwarsvleugel gebouwd. De tijd en de plaats zijn niet precies bekend. Mogelijk is dit een eerste uitbreiding van het tehuis. De vleugel wordt na de oprichting van een nieuw gebouw in drie huurwoningen opgesplitst.</p> <p>In het voorjaar van 1545 wordt in de stadsrekeningen een schenking van een raam verantwoord. Het is bestemd voor  “’t Oudemannenhuys achter der Heyliger Stede”. Een gebruikelijk geschenk bij de voltooiing van een nieuw gebouw. Deze nieuwbouw wordt door Haesje Claesdr wonend “Int Paradijs” in de Warmoesstraat, gefinancierd. Het Oudemannenhuis, zo blijkt uit een akte die op 3 augustus 1548 door priester Jan Berenz. wordt opgesteld, biedt de eerste jaren onderdak aan twaalf vrouwen: “de goede affectie die wijlen Haes Claesdr de huysvrouwe van Claes Jacobszoon int paradijs s.g. in voortyden heeft gehadt omme te doen maaken een huys neffens den capelle van der heyligen stede wesende t sacramentsgasthuys. Dair toe de voors. Haeze een merckliike somme van penningen gemaect ofte gegeven heeft gehadt omme inden voorsz huyse zekere oude scamele persoonen van mannen ende vrouwen onderhouden te werden ende dat desen achtervolgende ter plaetse voors. een schoon nyeuw huys es ghemaect zonder dat daer inne alnoch eenige mans persoonen gestelt zijn.” (Meischke, 1975, p. 121).</p> <p><!-- z-media 472134 {"align":"block","size":"middle","crop":false,"link":false,"link_url":""} --></p> <p>Kort na 1550 maakt een schenking van eerwaarde  Berenz. de opname van twaalf mannen mogelijk. In datzelfde jaar wordt door hem een ‘ordonnantie’ opgesteld waarin onder andere wordt bepaald dat alleen personen die meer dan 50 jaar én poorter of poorteres zijn, in het huis mogen worden ondergebracht. Het aantal dient tot 24 gasten beperkt te blijven. Of  de keuze van twaalf mannen ook door religieuze overwegingen is ingegeven is niet bekend. Wel is inzet van de mannen op Palmpasen vastgelegd. Elk jaar op de zondag voor Pasen, trekken de Jeruzalemvaarders met een houten Christus op een houten ezel op wielen door de stad om daarmee Christus’ Intocht in Jeruzalem te herdenken. De twaalf oude mannen zijn dan voor één dag Petrus, Jacobus of Johannes of een van de andere twaalf apostelen en lopen met palmtakken zwaaiend achter de ezel aan. De priester woont in de nabijheid van het huis. Waarschijnlijk heeft hij de eerste jaren in het oude gasthuis doorgebracht. Later verhuist hij naar het buurhuis in de Kalverstraat, nummer 100.</p> <p>De regenten kopen in 1454 een huis met erf, dat aan de zuidzijde aan de Oudemanspoort grenst en aan de noordzijde aan het Sacramentsgasthuis. In het register van landen en huizen van het gasthuis uit 1582 wordt vervolgens nóg een, in 1572 aangekocht huis ‘de Builkist’ vermeld, dat ten zuiden van het Oudemannenhuis ligt. Op het erf dat doorloopt tot de Begijnsloot staan ten noorden van de Oudemanspoort en achter het bleekveld nog enkele huisjes die voor een deel verhuurd worden door het Oudemannenhuis en voor een deel voor eigen gebruik worden aangewend. Zij zijn tussen 1559 en 1562 gebouwd en doen dienst als bakhuis, zomerkeuken en pesthuis. De ingang van het tehuis kan nu verplaatst worden naar de doorgang ter hoogte van de Kalverstraat 104.</p> <p><strong>Het nieuwe Oudemannen- en Vrouwengasthuis</strong></p> <p>Het huis is groot voor een verhoudingsgewijs kleine groep inwoners. In 1597 wordt het aantal van  ‘vier en twintig oude luiden’ tot ‘vijf en veertig’ verhoogd omdat eveneens ‘het getal der oude, arme, impotente Luyden, geen middel hebbende om te leven, ende nochtans onderhouden moeten worden, daghelijcks meer ende meer vermeerdert’. Het wordt dringen in het Oudemannenhuis. Een uitbreiding is al snel noodzakelijk.  De regenten krijgen in 1600 toestemming van het Wethouderschap om  ‘eener Loterye’ te houde. En met succes! Op het toneel dat voor het Koorenmeetershuisje aan de Nieuwezijds Kolk is opgericht wordt veel geld opgehaald, zoveel dat niet alleen een uitbreiding mogelijk is maar ook de aankoop van een groter pand. En dat nieuwe Oudemannen- en Vrouwengasthuis komt er, in 1601, op het erf van het voormalige Oude Nonnenklooster aan de Oudezijds Achterburgwal.  Het neemt 100 oude en arme mannen en vrouwen, waarvan er 45 uit de Kalverstraat komen, onder zijn hoede. Korte tijd later wordt dat aantal nog eens vermeerderd met 30 personen.  De loterij wordt afgebeeld op een schilderij dat voor de eetzaal van de vrouwen bestemd is. Met enige trots vermeldt het onderschrift:</p> <p>Deez onze Lotery<br /> Met hulp der Burgery<br /> Voedt honderd dertig gryzen<br /> In dit huis nieuw gebouwd<br /> Daar ’t ander twintig oud<br /> En vier maar plagt te spyzen</p> <p>Het werk is jammerlijk verloren gegaan. Het ‘ander’ wordt in 1601 in zijn geheel verhuurd. Vermoedelijk aan Jan van Straaten, een vermogend financier. De erven van Jan worden in 1631 gesommeerd het pand te verlaten. Het Burgerweeshuis heeft uitbreidingsplannen en heeft een oogje op het onderkomen van de buurman laten vallen. De regenten van het Oudemannenhuis worden verzocht het huis aan het weeshuis ter beschikking te stellen. Aldus geschiedde en alhoewel de oude mannen in 1601 het al verhuisd zijn en het huis nu tot de nok toe gevuld is met de jongemannen van het Burgerweeshuis, blijft het jongenshuis tot het midden van de zeventiende eeuw de naam ‘het Oudemannenhuis’ dragen.</p> <p> </p> https://hart.amsterdam/rsc/47287 2018-09-30T14:25:59+02:00 2018-01-18T17:25:00+01:00 Suzette van &#39;t Hof https://hart.amsterdam/rsc/2980 Het Sint Luciënklooster ‘Coptgin Ysebrandtsz geven over aan Brechten Jan van Dymensdr. der baghinen ende horen medezusteren den baghinen dair zy een bewairster af is ende nu te samen in enen huze woenen, het eigendom van een erf, gelegen naast het Begijnhof op voorwaarde dat zij ‘in gheesteliken state’ dit voirscr. erve zulle gebruiken ende oirbaren ter eren Goids hair leven lanc ende alzoe voert na hairre doot alle ander baghinen die te samen in den voirs. huse woenen zullen in gheesteliken staten ende ter eren Goids ende dit erve niet te vercoepen, tenzy bi consent de Rade van der stede voirn. ende bi den meerren stemmen van den baghinen voirscr.’ <p><!-- z-media 472113 {"align":"block","size":"middle","crop":false,"link":false,"link_url":""} -->Zo beschrijft Pieter Lambertsz, voorlaatste pater van het klooster dat hier nog in wording is, de eerste stappen op het kloosterpad van de ‘susteren’ van Sint Lucia.</p> <p>In het Cartularium van het klooster dat door hem tussen 1557 en 1574 wordt bijgehouden, pent hij als schenkingsdatum ’15 mei 1414’ neer, zo’n 600 jaar geleden. Het door Coptgin Ysebrandtsz geschonken ‘erf’ ligt in de Bindwijk, tegen het Begijnhof aan, tussen de Nieuwezijds Voorburgwal en de Begijnensloot in. Het wordt stevige grond onder de voeten van het twaalfde klooster in een rij van eenentwintig en het eerste van drie kloosters die aan de Nieuwe Zijde gerealiseerd worden.</p> <p><!-- z-media 472120 {"align":"block","size":"middle","crop":false,"link":false,"link_url":""} --></p> <p>Aan de schenking is een aantal voorwaarden verbonden. De begunstigden, onder de bezielende leiding van Brechten Jan van Dymensdr, moeten <em>in gheesteliken state</em> leven. Maar dát doen ze al. Zij hebben elkaar eerder al gevonden in het geloof en wonen bij elkaar als ‘Zusters van het Gemene Leven’. Lambertsz noemt hen <em>baghinen</em>, maar anders dan begijnen wonen de zusters niet in afzonderlijke huizen maar in één zusterhuis dat kort voor 15 mei 1414 gesticht wordt. Dat geestelijk leven willen zij voortzetten. Zij willen God eren, <em>hair leven lanc</em> onder de paraplu van de heilige Lucia en nemen daartoe in 1416 een kloosterregel aan. Het wordt de Derde Regel van Franciscus, een lekenorde waarbij zij niet verplicht zijn een eeuwige gelofte af te leggen. Het <em>huse</em> wordt omgedoopt tot Sint Luciënklooster, de <em>baghinen</em> worden kloosterzusters en Brecht is <em>bewairster</em> af en wordt de eerste mater. Het klooster sluit zich aan bij het Kapittel van Utrecht. Op 6 september 1433 verleent het Kapittel van Sint Marie op den Hof in Den Haag de kloostergemeenschap een aantal privileges. Zo krijgen de zusters het recht een priester te kiezen, die in hun eigen kapel de mis kan lezen en de sacramenten kan toedienen en zij kunnen voortaan in gewijde grond begraven worden. De zusters lopen echter op de zaken vooruit. Er wordt al getimmerd, ver voor het verkrijgen van dit privilege. De kapel en het kerkhof worden op 26 januari 1433 gewijd. Een kleine twintig jaar later, op 7 september 1454, komt er opnieuw een wijbisschop langs. Vermoedelijk heeft de kapel duchtig te lijden gehad onder de tweede grote stadsbrand in 1452 met een nieuwe of verbouwde kapel tot gevolg.</p> <p>In de schenkingsakte wordt eveneens bepaald dat het klooster geen grond mag verkopen zonder toestemming van het stadsbestuur. En <em>vercoepen</em>, dat doen ze ook niet. Integendeel. De zusters breiden hun terrein noordwaarts uit. Allereerst ontvangen zij in 1415 een tweede schenking, daarna kopen zij er nog een aantal percelen totdat ze in 1460 het hele noordelijk deel van het eiland tussen het Spui, de Voorburgwal en de Begijnensloot -alle drie ongedempt- in hun bezit hebben. In de periode 1460 – 1488 steken de zusters de Begijnsloot over. Zij verwerven enkele stukken grond die tussen de sloot en de Kalverstraat in liggen. Onduidelijk is of dit gebied als kloosterterrein gediend heeft. Cornelis Anthonisz bekleedt dit deel van de stad op zijn Vogelvluchtkaarten (1538 en 1544) met woonhuizen.</p> <p>In 1532 wordt er een weg aangelegd -de huidige Sint Luciënsteeg- die de Kalverstraat met een brug over de Voorburgwal verbindt. Daardoor wordt een punt van de kloostergrond afgesneden. Deze punt wordt door het stadsbestuur op 16 december 1536 aan huistimmerman Jacob Jansz overgedragen. De lege plek op Cornelis’ kaart uit 1538 is op zijn Vogelvluchtkaart uit 1544 met een timmerwerf en een woonhuis ingevuld.</p> <p>Het klooster is dan inmiddels uitgegroeid tot een zelfstandig opererend Amsterdams vrouwenklooster. Een koe-, hooi-, brouw- en weefhuis, een blok met een kapel, patershuis en kerkhof, kloostervleugels met eigen woonvertrekken aan de oostzijde; alle ingrediënten voor een devoot leven in afzondering en gebed zijn aanwezig. Het Sint Luciënklooster staat op eigen benen en is niet afhankelijk van priester en weldoener Gijsbert Dou, die tot aan zijn dood in 1420 zijn stempel drukt op het kloosterleven aan de andere kant van de Amstel.</p> <p><!-- z-media 38162 {"align":"block","size":"middle","crop":false,"link":false,"link_url":""} --></p> <p>Voor geestelijke bijstand kunnen de zusters terugvallen op de biechtvader van het Begijnhof. De zusters van het eerste uur verlaten zich op priester Robert Jansz, die al in 1417 overlijdt maar als één van de voormannen van de Moderne Devotie een belangrijke rol speelt in de oprichting van het klooster. Hij brengt de zusters in contact met gegoede families in de Bindwijk. Het kloosters is sterk afhankelijk van hun financiële steun. Belangrijke begunstigers zijn de Heinen en de Boelens. Vooral de familie Boelen ontwikkelt in de loop van de vijftiende eeuw een bijzondere band met het klooster. Naast vele schenkingen stichten zij memoriediensten in de kapel van het klooster en drie meisjes Boelen, Agnes, Geerte en Duifje, treden in. Hun moeder Margriet Claas Heijnenznsdr, echtgenote van Dirk Boel Hendricxzn, wordt bij hoge uitzondering op het alleen voor de zusters bestemde kerkhof begraven. Dat tekent de band.</p> <p>Naast inkomsten uit schenkingen en fundaties verdienen de zusters geld met weven en spinnen. Ook een handjevol proveniers en de verhuur van huizen en renten uit grondbezit binnen en buiten de stad brengen geld in het laatje.</p> <p>Zo kabbelt het kloosterleven voort. Totdat halverwege de vijftiende eeuw de eerste haarscheurtjes in het tot dan toe zo stevige fundament verschijnen. Amsterdam is dan zestien kloosters rijk. In de halve eeuw die volgt worden er nog vijf nieuwe kloosters oogluikend toegelaten. In 1513 sluit het Clarissenklooster de rij.</p> <p>Langzaam aan maakt welwillendheid plaats voor vijandigheid. Amsterdam wordt aan het einde van de vijftiende eeuw ommuurd. Spoedig daarna barst de stad door het sterk toegenomen aantal inwoners werkelijk uit al haar voegen. Het is uiterst wrang dat in een stad waar rond de eeuwwisseling zo’n nijpend gebrek aan ruimte ontstaat, een klein aantal kloosterlingen zoveel kostbare grond van de buitenwereld afgeschermd kan houden. Maar dat niet alleen, middeleeuwse religieuze instellingen zijn gevrijwaard van accijnzen en stedelijke belastingen. En ook van door de landsheer opgelegde belastingen blijven zij verschoond. Bovendien vormen de klooster stevige concurrentie voor het gildewezen. Het overschot aan bier en brood dat zij voor eigen gebruik brouwen en bakken, wordt vaak onder de gildeprijs verkocht en meeste kloostervrouwen zijn vaardige weefsters. De dames van het Sint Luciënklooster niet uitgezonderd.</p> <p>Vanaf het einde van de vijftiende eeuw gaan er tal van keuren uit. Het stadsbestuur bepaalt dat de kloosters bier en brood nu enkel en alleen nog voor zichzelf mogen produceren en bovendien worden er nu accijnzen op deze producten geheven; daarnaast wordt de lakenhandel aan banden gelegd. De zusters mogen niet langer winst maken en de markt vertroebelen met hun producten. De lasten worden verzwaard en de inkomsten lopen terug. In 1480 verbiedt de landsheer de kloosters schenkingen en nalatenschappen, die geld, land of onroerend goed bevatten, aan te nemen. Het aantal intredes neemt af, waardoor de kloosters minder geld uit lijf- en losrenten en medegaven van intredende kloosterlingen ontvangen. De kloosters vervallen tot de bedelstaf. Het is bittere armoede wat de klok slaat. Met kunst- en vliegwerk worden de gaten in de begroting gedicht en de nood geledigd. De Amsterdamse kloosters stevenen zo nietsvermoedend op hun ‘Dag des Oordeels’ af.</p> <p>Op 26 mei 1578 vindt de Alteratie plaats. Amsterdam sluit zich aan bij de Opstand. Het katholieke stadsbestuur wordt afgezet en vervangen door een protestants. Als gevolg daarvan worden de kloosters één voor één opgeheven. De gebouwen krijgen een nieuwe bestemming en de boedel wordt onder de liefdadigheidsinstellingen in de stad verdeeld. De ontheemde broeders en zusters waaieren uit.</p> <p><!-- z-media 472121 {"align":"block","size":"middle","crop":false,"link":false,"link_url":""} --></p> <p>Op 31 maart 1579 wordt het Sint Luciënklooster met al haar bezittingen overgedragen aan de regenten van het Burgerweeshuis. De overdracht wordt op 1 juni door de Prins van Oranje met een oorkonde bekrachtigd. De akte wordt getekend in het bijzijn van de vier burgemeesters, de regenten van het weeshuis en de zusters, waarvan er elf -hoe toepasselijk bijna - met een kruisje tekenen. De overgebleven zusters verhuizen naar de zes huisjes in de Sint Luciënsteeg, die in het bezit van het klooster zijn en die zij mogen behouden. Zij ontvangen voor de rest van hun leven een alimentatie van de stad Amsterdam. Op het moment van opheffing verblijven er nog zestien zusters in het klooster in de leeftijd van 31 tot 67 jaar. De laatste wisselt in 1635 het tijdelijke voor het eeuwige.</p> <p>In 1580 nemen de wezen, die tot dan toe iets verderop in de Kalverstraat nabij de Heilige Stede gewoond hebben, het klooster als nieuwe thuishaven in gebruik. Het weeshuis, in allerlei stadia, houdt tot 1960 stand in de binnenstad. Dan gaat complex over in handen van het Amsterdams Historisch Museum, waarna het door diverse architecten grondig verbouwd wordt. Boven de grond worden er geen restanten meer van het klooster aangetroffen. Slechts enkele delen van de fundering en de grafresten van een klein aantal zusters worden door de verbouwing prijsgegeven. Een handjevol objecten in stedelijke collecties en een straatnaam zijn de stille getuigen van het religieuze leven dat hier geleefd werd. En één blog, die ontstaan is op dezelfde plek als het klooster, iets meer dan 600 jaar na dato.</p> <p> </p> <p> </p> https://hart.amsterdam/rsc/43080 2018-06-08T14:36:19+02:00 2018-01-03T12:54:00+01:00 Suzette van &#39;t Hof https://hart.amsterdam/rsc/2980 Het Begijnhof De oudste instelling in Amsterdam is ongetwijfeld het Begijnhof; eens de thuisbasis van tientallen vrome vrouwen. De exacte stichtingsdatum van het hof is niet bekend. <p><!-- z-media 55061 {"align":"block","size":"middle","crop":false,"link":false,"link_url":""} --></p> <p>In 1307 wordt in een baljuwrekening voor het eerst over &#39;der Beghinen lande&#39; gesproken. Waar deze plek zich bevindt blijft een mysterie. In 1346, één jaar nadat het Mirakel van Amsterdam plaatsvindt, wordt in een charter melding gemaakt van een &#39;Beghynhuys&#39;. In een privilege uit 24 april 1389 wordt uiteindelijk het Begijnhof met naam en toenaam genoemd. Een dag later wordt bij acte bepaald dat begijnen een huis op het hof kunnen kopen. In 1393 bevestigt graaf Albrecht van Beieren, de statuten van het Begijnhof. Albrecht werpt zich als beschermheer van de bewoonsters op en reikt hen een aantal leefregels aan. Hij bepaalt dat de begijnen in spe anderhalf jaar op het hof moeten wonen voordat zij de status van begijn mogen aannemen en in de gemeenschap kunnen worden opgenomen.</p> <p>Aan het begin van de vijftiende eeuw breidt het hof zich uit in de richting van het Spui en krijgt zo haar huidige vorm. Het bestaat nu een uit een groot en een klein hof. Het oudste huis is het in 1888 zwaar gerestaureerde &#39;Houten Huys&#39;. Dit huis en dat aan de Zeedijk op nummer 1, zijn de enige overgebleven houten huizen in Amsterdam. &#39;Begijnhof 34&#39; is bovendien het oudste houten huis dat Nederland rijk is. Het dateert uit 1470. De grote stadsbranden hebben de oorspronkelijke bebouwing weggevaagd.</p> <p>Wat een Begijnhof anders maakt dan een vrouwenklooster, is dat de bewoonsters, allen ongehuwde vrouwen of weduwen, wel een religieuze gemeenschap vormen maar niet onder een orderegel leven. Begijnen wonen in huizen, die zij persoonlijk bezitten, zij vallen onder een bestuur, onderwerpen zich aan statuten, gehoorzamen aan een overste en beloven vrijwillig arm en ongehuwd te blijven. Het staat hen op elk moment vrij om terug te keren in de bewoonde wereld. De dames beoefenen de liefdadigheid. Een rector behartigt hun geestelijke belangen.</p> <p>Vanaf het prille begin is er ongetwijfeld een plaats waar de begijnen gezamenlijk kerken. Waar dat is zal vrijwel de gehele veertiende eeuw onduidelijk blijven. In 1397 is er sprake van een kleine aan Maria gewijde kapel. Door de toename van het aantal begijnen behoeft dit kapelletje enkele malen uitbreiding. In 1419 wordt de houten kapel vervangen door een stenen exemplaar. De inwijding van de nieuwe kapel, die naast Maria nu ook aan Johannes de Doper en de evangelist Matteüs opgedragen is, vindt op 17 oktober 1419 plaats. Helaas loopt dit gebedshuisje bij de helse stadsbranden in 1421 en 1452 grote schade op. Na de tweede brand wordt de kapel in allerijl herbouwd. In hetzelfde jaar nog wordt het kerkje gewijd en opgedragen aan de Heilige Ursula en Johannes de Evangelist.</p> <p><!-- z-media 55060 {"align":"block","size":"middle","crop":false,"link":false,"link_url":""} --></p> <p>Het hof wordt aan alle kanten omgeven door water. De voorgevels staan met hun voeten in het water van de Begijnsloot, aan de zijkant loopt het Spui en aan achterkant kabbelt het water van een nog ongedempte Nieuwezijds Voorburgwal. Samen met het Sint Luciaklooster en het Oudemannenhuis vormt het Begijnhof bijna letterlijk een eiland in de drukke en dichtbevolkte oceaan van de Windmolenzijde. Boven een gebeeldhouwd poortje dat, via een eenvoudige houten brug over de Begijnsloot, vanaf 1574 toegang tot het hof geeft, is een sluitsteen aangebracht waarop de Heilige Ursula is afgebeeld. De dochter van de Koning van Brittannië, die in de vijfde eeuw na Christus met elfduizend maagden in elf boten naar Rome pelgrimeert en op de terugweg in Keulen samen met haar maagden jammerlijk door de Hunnen wordt omgebracht. Ursula slaat haar mantel in een beschermend gebaar om haar maagden heen. Iets wat de begijnen ongetwijfeld heeft aangesproken. Zij plaatsen zich onder de bescherming van de koningsdochter.</p> <p>De Alteratie in 1578 betekent ook voor het Begijnhof een ommezwaai maar niét het einde. De Begijnen begijnen in alle stilte door. De enige katholieke instelling in de stad kan blijven bestaan omdat de huizen particulier bezit zijn. De hofdames zijn echter wel genoodzaakt om hun kapel af te staan voor meer wereldse zaken. Vanaf 1607 behoort de kleine kerk Schotse en Engelse kooplieden toe. Al op 5 februari van datzelfde jaar schalt de eerste preek vanaf een gloednieuwe protestantse preekstoel, die een dag van de tevoren door de Presbyterianen het hof is binnengedragen.</p> <p><!-- z-media 43079 {"align":"block","size":"middle","crop":false,"link":false,"link_url":""} --></p> <p>De begijnen zijn nu van een kapel verstoken. De eerste jaren kerken zij bij elkaar in huis totdat in 1671, twee woonhuizen tegenover de oude kapel, tot een schuilkerk omgebouwd worden. De oorspronkelijke beschermheiligen verhuizen mee. In 1682 krijgt de Joannes- en Ursulakerk haar huidige vorm.</p> <p>Een kleine uitbouw aan de hofzijde, verleent sinds 1888 toegang tot de kapel. Op de bovenlijst is een oudtestamentische spreuk in Latijn aangebracht. Boven de deuren staat een Middelnederlandse vertaling van deze tekst opgetekend: &#39;Teekenen ende wonderlijcke Dinghen heeft by my ghedaen die hooghe Godt&#39; (Daniel III:99). De tekst heeft betrekking op het Mirakel dat zich in 1345 in Amsterdam heeft voltrokken. Dezelfde Latijnse tekst stond in steen in de gevel van de Heilige Stede gebeiteld. Het Begijnhof neemt na de Alteratie de verering van het Mirakel over. Sinds 1917 is de kapel het onderkomen van het Gezelschap van de Stille Omgang. De wanden zijn rijkelijk gedecoreerd met werken, die momenten uit de Mirakelgeschiedenis verbeelden. De gebrandschilderde ramen aan de hofkant en in de zijkapel refereren eveneens aan het Mirakel en de Heilige Stede. De Begijnhofkapel wordt dan ook niet voor niets de nieuwe Heilige Stede genoemd. In de beslotenheid van het hof wordt de herinnering aan het roemrijke verleden in alle stilte levend gehouden. Vele duizenden toeristen zijn daar jaarlijks de iets minder stille getuigen van.</p> https://hart.amsterdam/rsc/206473 2017-03-15T17:03:23+01:00 2017-03-15T10:26:00+01:00 Suzette van &#39;t Hof https://hart.amsterdam/rsc/2980 Miracle City It is 1345, a cold wintery night between 15 and 16 March. Rushing through the dense, narrow and less than fragrant streets of mediaeval Amsterdam, the priest from St Nicolas’s church is in a hurry. Across the River Amstel his services are urgently required. He is not alone; in his bag he carries the Body of Christ. It may seem a heavy burden for a minor shepherd of a burgeoning flock, but nothing could be further from the truth. <p><!-- z-media 54440 {"align":"block","size":"middle","crop":"","link":""} --></p> <p>The New Testament tells how Jesus instituted the sacrament of the Eucharist at the Last Supper. He broke bread with his disciples and took the chalice of wine saying: ‘Take, eat; this is my body’ and ‘Drink all of you of it, for this is my blood’ (Matthew 26:26-28). He commanded his followers to continue this ritual in his memory. At the Lateran Council of 1215, the Christian Church adopted the principle of transubstantiation, which remains part of the Catholic doctrine: Christ is present in flesh and blood in the sacrament of the holy mass as he stated at the Last Supper, in the bread and wine.</p> <p><!-- z-media 54441 {"align":"block","size":"middle","crop":"","link":""} --></p> <p><strong>The Miracle of Amsterdam</strong></p> <p>Back to 1345, and that cold wintery night of 15 and 16 March. In a house on Die Lane – today’s Kalverstraat - a man is lying in bed, at death’s door. Fearing the worst, he calls for a priest. Making no delay, the clergyman arrives from St Nicolas’s church, now Oude Kerk. The man’s wish is honoured: the priest administers the last rites. Later that night, the man vomits and spews up the wafer. His housekeeper throws the vomit in the fire, stirring the peat to keep the flames burning through the night. When she returns the next morning and tends the fire she is amazed to find the pristine wafer unscathed by the flames. Bravely she reaches into the fire to retrieve the consecrated body of Christ, without burning her fingers. She places the wafer on a cushion in the linen chest. Hearing the news, the priest returns to investigate. He puts the wafer in a pyx and secretly takes the sacred object across town to Oude Kerk. The next morning, the wafer is found once more at Kalverstraat: it has miraculously returned. The astonished priest takes the wafer a second time. To no avail. Again the wafer reappears in the chest the next day. On the third day, the divine message is clear: obviously it is God’s will that the miracle be made public. The wafer is brought with pomp and ceremony in a procession of all of Amsterdam’s clergy to Oude Kerk.</p> <p><strong><!-- z-media 4236 {"align":"block","size":"middle","crop":"","link":""} --></strong></p> <p><strong>The veracity of the miracle</strong></p> <p>News of the wafer that refused to burn spread like wildfire through the town. Within days, rumours were rife. Bailiff Floris van Boechorst set up an official inquiry. Two weeks after the marvel occurred, on 31 March 1345, he issued a statement on behalf of the count of Holland, the sheriff, magistrates and burgomasters of Amsterdam, authenticated with the ‘privy seal of the City of Amsterdam’, recognising the miracle as genuine. A year later, Jan van Arkel, bishop of Utrecht, added ‘that all shall publicly proclaim the veracity of the miracles that occurred at the holy place and any which may occur hereafter as being the work of God.’ On 19 October 1346, the bishop declared a forty-day indulgence for all those who visited the site of the miracle. In return, Van Arkel asked pilgrims to contribute what they could to the maintenance of the chapel.</p> <p><strong>Continuation</strong></p> <p>Holy or not, even a miraculous wafer suffers the ravages of time. Some six months after it had survived the dying man’s stomach and his fireplace, the wafer started to show signs of decay. On 30 November 1346, the bishop sanctioned the consecration of new wafers to ensure that the celebration would continue. Pilgrims would be able to visit Amsterdam in the knowledge that they would see the miraculous wafer. And so they did... in huge numbers!</p> <p>Translation by Sam Herman. This article is also written in <a rel="noopener noreferrer" href="https://hart.amsterdam/nl/page/54439" target="_blank">Dutch</a>.</p> https://hart.amsterdam/rsc/56489 2022-03-03T13:13:46+01:00 2016-07-22T09:00:00+02:00 Suzette van &#39;t Hof https://hart.amsterdam/rsc/2980 #020today: hoer of heilige Is zij hoer of heilige, rijk en mooi of eenvoudig en boetvaardig? Wellicht de zondares uit Magdala, die berouwvol Christus&#39; voeten zalft of één van zijn leerlingen, die haar eigen evangelie schrijft? Vinden we haar tussen de drie Maria&#39;s bij het lege graf of is zij Maria, de zus van Martha en Lazarus uit Bethaniën? En voor de stoutmoedigen onder ons misschien wel de echtgenote van Christus en de moeder van zijn kinderen? Of van alles een beetje, naarmate de tijd verstrijkt? In de loop der eeuwen zijn er heel wat versies van haar levensverhaal aan papyrus, perkament en papier toevertrouwd. Hoe het ook zij, haar wankele reputatie heeft haar veel patronaten opgeleverd. Vandaag, 22 juli, op haar feestdag, lichten we er één uit: die van naamgeefster of beschermvrouwe van het klooster Sinte Maria Magdalena in Bethaniën. <p><strong><!-- z-media 56493 {"align":"block","size":"middle","crop":false,"link":false} --></strong></p> <p><strong>Amsterdamse kloosters in de late middeleeuwen</strong></p> <p>Rond het midden van de vijftiende eeuw telt Amsterdam zo&#39;n 10.000 inwoners. Zij delen hun stad met zestien kloosters, waarvan zich er veertien binnen de stadsgrenzen genesteld hebben. Het stadsbestuur realiseert zich dat het er wel érg veel zijn, té veel zelfs. Door verwerving van grond zijn zij uitgegroeid van kleine zustergemeenschappen in doorsnee Amsterdamse woonhuizen tot omvangrijke kloostercomplexen met alles erop en eraan. De kloosters rijgen zich aaneen als kralen aan een gebedssnoer. Er wordt kostbare grond opgeslokt waardoor de stad zich genoodzaakt ziet paal en perk aan de uitbreiding van bestaande kloosters en de oprichting van nieuwe te stellen. In de tweede helft van de vijftiende eeuw worden er nog vijf oogluikend toegelaten. Deze nieuwkomers danken hun bestaan aan krachtige pleitbezorgers en aan het feit dat zij de stad mogelijkheden te bieden hebben, die andere niet kunnen bieden. De stichting is aan strenge regels gebonden.</p> <p><strong>Het Sinte Maria Magdalena in Bethaniënklooster</strong></p> <p>Eén van de laatkomers is het &#39;Convents der Bekeerde Susteren, genaempt de Bethaniën&#39; dat in 1462 in de vierhoek tussen de Oudezijds Achterburgwal, de Kloveniersburgwal, de Barndesteeg en de Bethaniënstraat gesticht wordt en aan Maria Magdalena gewijd is. Het ontfermt zich over de &#39;gevallen meisjes&#39; van de stad die boete willen doen voor hun losbandige leven. Het klooster heeft echter al spoedig een grote aantrekkingskracht op vrome en &#39;onbeschreven blaadjes&#39; uit de hoogste kringen. Rond 1500 zijn de rijke en aanzienlijke dames in de meerderheid; voor de &#39;bekeerde susteren&#39; is er niet langer plaats. Het convent behoort dan tot één van de rijkste in de stad. De nonnen voorzien niet alleen met spinnen en weven in hun onderhoud maar ook met het vetmesten van ossen, die aan de handboogschutters voorgeschoteld worden tijdens de schuttersmaaltijden.</p> <p><!-- z-media 56497 {"align":"block","size":"middle","crop":false,"link":false} --></p> <p><strong>Verlies aan populariteit              </strong></p> <p>In de zestiende eeuw verliest het klooster snel aan populariteit. Het raakt in verval. De in geldnood verkerende nonnen worden gedwongen een deel van hun terrein af te staan. In 1505 wordt aan de zuidkant van het terrein de huidige Bethaniënstraat aangelegd, die de Kloveniersburgwal en de Oudezijds Achterburgwal met elkaar verbindt en in 1551 wordt het pad dat langs de noordkant loopt, opengesteld voor publiek en in Koestraat omgedoopt. Op het afgesneden stuk grond tussen de Koestraat en de Barndestraat worden huizen gebouwd. Kleine stukjes grond worden langzaam teruggewonnen op de kloosterwereld maar als het aan het stadsbestuur gelegen had, had het héle Bethaniënklooster plaatsgemaakt voor één groot gasthuis.</p> <p><!-- z-media 56494 {"align":"block","size":"middle","crop":false,"link":false} --></p> <p><strong>De Alteratie</strong></p> <p>Op 26 mei 1578 valt het doek. In Amsterdam vindt een <a href="https://nl.wikipedia.org/wiki/Alteratie_(Amsterdam)">omwenteling</a> plaats. De stad sluit zich aan bij de opstand tegen de Spaanse overheersing. Het voornamelijk katholieke stadsbestuur wordt in een vreedzame revolutie door protestanten aan de dijk gezet. Letterlijk en figuurlijk. Als gevolg daarvan worden alle religieuze instellingen één voor één opgeheven. De vrijgekomen gebouwen krijgen een nieuwe bestemming en de boedel wordt onder de liefdadigheidsinstellingen in de stad verdeeld.</p> <p>In 1585 sluit het Maria Magdalenaklooster haar poorten. Negen overgebleven zusters waaieren uit. Zij vinden hun weg naar het Begijnhof of naar kleine huizen achter het voormalige Clarissenklooster aan de Kalverstraat. In 1609 overlijdt de laatste &#39;suster&#39;. Het einde van een tijdperk. Voor beschermvrouwe Maria Magdalena zit het werk in Amsterdam erop.</p> https://hart.amsterdam/rsc/55611 2016-06-09T21:15:26+02:00 2016-06-08T11:12:00+02:00 Suzette van &#39;t Hof https://hart.amsterdam/rsc/2980 #020today: Bij ons in de Jordaan Vandaag gaat de vlag uit voor de Westerkerk. Het is precies 385 jaar geleden dat deze sterk tot de verbeelding sprekende kerk haar deuren opende. We stappen er even binnen. <p><strong>Amsterdam groeit uit haar voegen</strong></p> <p>Vanaf het einde van de middeleeuwen groeit Amsterdam gestaag. Vier grote stadsuitbreidingen -van 1585 tot 1665- zijn het gevolg. Tussen 1613 en 1625 wordt de Derde Uitleg gerealiseerd. Aanvankelijk bestaat het plan om een volledige ring rond de westkant van de stad te leggen, tot aan de Amstel. Dit is echter een ietwat té ambitieus plan. Uiteindelijk wordt de Herengracht verbreed en worden de Keizersgracht en de Prinsengracht uitgegraven. Scheidslijn is de Brouwersgracht aan de ene kant en de Leidsegracht aan de andere. Ook in de Jordaan wordt er flink getimmerd en gebouwd.</p> <p><strong>Vraag naar nieuwe godshuizen</strong></p> <p>Deze nieuwe uitleg vraagt  naast allerlei andere voorzieningen ook om nieuwe kerken. In 1620 klopt het stadsbestuur van Amsterdam bij bouwmeester Hendrik de Keyser aan.  Er vloeien plannen voor de Westerkerk en de Noorderkerk uit zijn pen. Met de bouw van de grote Westerkerk is enige tijd gemoeid; de kleinere Noorderkerk is na drie jaar gereed.</p> <p><strong>De Westerkerk</strong></p> <p>Op 9 september 1620 vangt de bouw van de Westerkerk aan. Een jaar later overlijdt Hendrick; zijn zoon Pieter volgt hem op als stadsbouwmeester. Het zal nog tien jaar duren voordat, tijdens de Pinksterdienst op 8 juni 1631, de kerk in gebruik kan worden genomen. Het resultaat is een driebeukige kerk met een verhoogd middenschip met lichtbeuk en twee bijna even hoge dwarsschepen. Wie de Westerkerk binnenstapt wordt verrast door de ruimtewerking en een strenge geometrische opbouw, die naadloos aansluit bij de calvinistische soberheid. De hoge transepten en de middenbeuk worden door houten tongewelven overkapt; op de snijpunten ontstaan kruisgewelven. De zware Dorische zuilen, trekken het oog en geven het interieur een renaissance karakter. De preekstoel en de gesneden binnenportalen dateren uit 1630. Het orgel volgt enige tijd later in 1686. Met het groeien van de jaren doorstaat dit orgel de nodige wijzigingen maar de door Gerard de Lairesse beschilderde orgelluiken zijn nog altijd aanwezig. De oorspronkelijke koperen kaarsenkronen worden in 1830 verkocht zodat de bezoeker zich nu met niet minder fraaie replica´s tevreden moet stellen. Op de kroonluchters is het wapen van Amsterdam aangebracht. Datzelfde wapen prijkt ook boven de hoofdingang waar twee putti het aan de kerkgangers presenteren.</p> <p><!-- z-media 55612 {"align":"block","size":"middle","crop":"","link":""} --></p> <p><strong>Rembrandt van Rijn</strong></p> <p>Volgens de een ´begraefenisinschrijvinge´ wordt het ontzielde lichaam van  Rembrandt van Rijn als ´minvermogende´ op 8 oktober 1669 in de Westerkerk in een verzamelgraf, een zogenaamde ´grafkerk´ bijgezet. Op Rembrandts driehonderdste geboortedag in 1906, wordt in een van de pilasters in de kerk een gedenksteen voor Rembrandt onthuld. Bij de laatste restauratie, die van 1987 tot 1990 duurt, worden de zerken tijdelijk gelicht, zodat er vloerverwarming aangebracht kan worden. De graven worden daarbij niet verstoord.  <strong><br /></strong></p> <p><strong>De oude Wester</strong></p> <p>Tot slot is er de veel bezongen oude Wester, aan de voet waarvan Willy Alberti droomt van <a href="https://www.youtube.com/watch?v=49vmTOkGP-A">die mooie, die fijne Jordaan</a>. Ook de Westertoren is iets anders uitgewerkt dat Hendrick oorspronkelijk gepland had. In het begin van 1620 ontstaat er enige discussie over de plaatsing van de toren. Op 6 mei besluit men de toren niet aan de kant van de Keizersgracht maar aan de Prinsengracht te plaatsen. De 85 meter hoge, over de Jordaan uitkijkende toren wordt in 1638 voltooid. Door de zachte, inklinkende bodem van Amsterdam is het niet mogelijk om een complete stenen toren voor de kerk te plaatsen. De bouwmeesters vinden een oplossing; het onderste gedeelte van de toren bestaat uit baksteen, de eerste geleding daarboven uit zandsteen en de twee topgeledingen uit hout. Om dit laatste te verdoezelen wordt de houten top bekleed met lood, dat een leisteengrijze verflaag krijgt.</p> <p><strong>Vader versus zoon</strong></p> <p>Hendrik gaf de voorkeur aan een achthoekige toren. Pieter wijzigt het plan van zijn vader. Hij geeft een vierhoekige toren een classicistisch uiterlijk. Ook de uitwerking van de balustraden, de vazen en de bollen, die de toren sieren, dragen aan het strengere karakter bij. Boven op de toren straalt de keizerskroon van Maximiliaan van Oostenrijk.</p> <p><strong>De nieuwe tijd </strong></p> <p>Het is deze statige kerk waar in 1966 het huwelijk van Prinses Beatrix en Prins Claus wordt ingezegend. De kerk verwerft nationale bekendheid. Vele huwelijken, begrafenissen en andere kerkelijke plechtigheden volgen; de Westerkerk is na vier eeuwen nog altijd &#39;springlevend&#39; en volop &#39;in bedrijf&#39;.</p> https://hart.amsterdam/rsc/55058 2020-07-15T22:13:10+02:00 2016-04-24T10:27:00+02:00 Suzette van &#39;t Hof https://hart.amsterdam/rsc/2980 #020today: Het Begijnhof De oudste instelling in Amsterdam is ongetwijfeld het Begijnhof; eens de thuisbasis van tientallen vrome vrouwen. De exacte stichtingsdatum van het hof is niet bekend. <p><!-- z-media 55059 {"align":"block","size":"middle","crop":false,"link":false} --></p> <p><strong>In den beginne</strong></p> <p>In 1307 wordt in een baljuwrekening voor het eerst over ´der Beghinen lande´ gesproken. Waar deze plek zich bevindt blijft een mysterie. In 1346, één jaar nadat het Mirakel van Amsterdam plaatsvindt, wordt in een charter melding gemaakt van een ´Beghynhuys´. In een privilege uit 24 april 1389 wordt uiteindelijk het Begijnhof met naam en toenaam genoemd. Een dag later wordt bij acte bepaald dat begijnen een huis op het hof kunnen kopen. In 1393 bevestigt graaf Albrecht van Beieren, de statuten van het Begijnhof. Albrecht werpt zich als beschermheer van de bewoonsters op en reikt hen een aantal leefregels aan. Hij bepaalt dat de begijnen in spe anderhalf jaar op het hof moeten wonen voordat zij de status van begijn mogen aannemen en in de gemeenschap kunnen worden opgenomen.</p> <p><strong>Werk in uitvoering</strong></p> <p>Aan het begin van de vijftiende eeuw breidt het hof zich uit in de richting van het Spui en krijgt zo haar huidige vorm. Het bestaat nu uit een groot en een klein hof. Het oudste huis is het in 1888 zwaar gerestaureerde ´Houten Huys´. Dit huis en dat aan de Zeedijk op nummer 1, zijn de enige overgebleven houten huizen in Amsterdam. ´Begijnhof 34´ is bovendien het oudste, dat Nederland rijk is. Het dateert uit 1470. Stadsbranden hebben een groot deel van de oorspronkelijke bebouwing weggevaagd. De overige houten huizen zijn door de tand des tijds weggeknaagd. Ze hebben plaats gemaakt voor huizen van degelijker makelij.</p> <p><strong>Thuishaven voor begijnen</strong></p> <p>Wat een Begijnhof anders maakt dan een vrouwenklooster, is dat de bewoonsters, allen ongehuwde vrouwen of weduwen, wel een religieuze gemeenschap vormen maar niet onder een orderegel leven. Begijnen wonen in huizen, die zij persoonlijk bezitten, zij vallen onder een bestuur, onderwerpen zich aan statuten, gehoorzamen aan een overste en beloven vrijwillig arm en ongehuwd te blijven. Het staat hen op elk moment vrij om terug te keren in de bewoonde wereld. De dames beoefenen de liefdadigheid. Een rector behartigt hun geestelijke belangen.</p> <p><!-- z-media 55060 {"align":"block","size":"middle","crop":false,"link":false} --></p> <p><strong>Ter kerke gaan</strong></p> <p>Vanaf het prille begin is er ongetwijfeld een plaats waar de begijnen gezamenlijk kerken. Waar dat is zal vrijwel de gehele veertiende eeuw onduidelijk blijven. In 1397 is er sprake van een kleine aan Maria gewijde kapel. Door de toename van het aantal begijnen behoeft dit kerkje enkele malen uitbreiding. In 1419 wordt de houten kapel vervangen door een stenen exemplaar. De inwijding van de nieuwe kapel, die naast Maria nu ook aan Johannes de Doper en de evangelist Matteüs opgedragen is, vindt op 17 oktober 1419 plaats. Helaas loopt dit gebedshuisje bij de helse stadsbranden in 1421 en 1452 grote schade op. Na de tweede brand wordt de kapel in allerijl herbouwd. In hetzelfde jaar nog wordt het kerkje gewijd en opgedragen aan de Heilige Ursula en Johannes de Evangelist.</p> <p><!-- z-media 55061 {"align":"block","size":"middle","crop":false,"link":false} --></p> <p><strong>Het terrein</strong></p> <p>Het hof wordt aan alle kanten omgeven door water. De voorgevels staan met hun voeten in het water van de Begijnsloot, aan de zijkant loopt het Spui en aan de achterkant kabbelt het water van een nog ongedempte Nieuwezijds Voorburgwal. Samen met het Sint Luciaklooster en het Oudemannenhuis vormt het Begijnhof letterlijk een eiland in de drukke en dichtbevolkte oceaan van de Windmolenzijde. Boven een gebeeldhouwd poortje dat, via een eenvoudige houten brug over de Begijnsloot, vanaf 1574 toegang tot het hof geeft, is een sluitsteen aangebracht waarop de Heilige Ursula is afgebeeld. De dochter van de Koning van Brittannië, die in de vijfde eeuw na Christus met elfduizend maagden naar Rome pelgrimeert en op de terugweg in Keulen samen met haar maagden jammerlijk door de Hunnen wordt omgebracht. Ursula slaat haar mantel in een beschermend gebaar om haar maagden heen. Iets wat de begijnen ongetwijfeld heeft aangesproken. Zij plaatsen zich onder de bescherming van de koningsdochter.</p> <p><strong>De Alteratie</strong></p> <p>De Alteratie in 1578 betekent ook voor het Begijnhof een ommezwaai maar niét het einde. De begijnen begijnen in alle stilte door. De enige katholieke instelling in de stad kan blijven bestaan omdat de huizen particulier bezit zijn. De hofdames zijn daarentegen wel genoodzaakt hun kapel af te staan voor meer wereldse zaken. Tot 1607. Vanaf dat moment behoort de kleine kerk Schotse en Engelse kooplieden toe. Op 5 februari van datzelfde jaar schalt de eerste preek vanaf een gloednieuwe protestantse preekstoel, die een dag van de tevoren door de Presbyterianen het hof is binnengedragen.</p> <p><!-- z-media 55062 {"align":"block","size":"middle","crop":false,"link":false} --></p> <p><strong>Schuilkerk </strong></p> <p>De begijnen zijn nu van een kapel verstoken. De eerste jaren kerken zij bij elkaar in huis totdat in 1671, twee woonhuizen tegenover de oude kapel, tot een schuilkerk omgebouwd worden. De oorspronkelijke beschermheiligen verhuizen mee. In 1682 krijgt de Joannes- en Ursulakerk haar huidige vorm. Als aan het einde van de achttiende eeuw (1795) de vrijheid van godsdienst terugkeert, wordt de schuilkerk een openlijk katholiek kerkje.</p> <p><strong>Een heilige stede</strong></p> <p>Een kleine uitbouw aan de hofzijde, verleent sinds 1888 toegang tot de kapel. Op de bovenlijst is een oudtestamentische spreuk in Latijn aangebracht. Boven de deuren staat een Middelnederlandse vertaling van deze tekst opgetekend: ´Teekenen ende wonderlijcke Dinghen heeft by my ghedaen die hooghe Godt´ (Daniel III:99). De tekst heeft betrekking op het Mirakel dat zich in 1345 in Amsterdam heeft voltrokken. Dezelfde Latijnse tekst stond in steen in de gevel van de Heilige Stede gebeiteld. Het Begijnhof neemt na de Alteratie de verering van het Mirakel over. Sinds 1917 is de kapel het onderkomen van het Gezelschap van de Stille Omgang. De wanden zijn rijk gedecoreerd met kunstwerken, die momenten uit de Mirakelgeschiedenis verbeelden. De gebrandschilderde ramen aan de hofkant en in de zijkapel refereren eveneens aan het Mirakel en de Heilige Stede. De Begijnhofkapel wordt dan ook niet voor niets de nieuwe Heilige Stede genoemd. In de beslotenheid van het hof wordt de herinnering aan het roemrijke verleden in alle stilte levend gehouden. Vele tientallen duizenden toeristen zijn daar jaarlijks de iets minder stille getuigen van.</p> https://hart.amsterdam/rsc/54555 2017-09-29T13:19:04+02:00 2016-03-23T11:21:00+01:00 Suzette van &#39;t Hof https://hart.amsterdam/rsc/2980 #020Today: Witte Donderdag - Het Laatse Avondmaal Op Witte Donderdag herdenkt de Katholieke Kerk het Laatste Avondmaal, het paasmaal dat Christus aan de vooravond van zijn kruisiging met zijn leerlingen deelt. Tijdens dit samenzijn kondigt hij aan dat één van hen hem zal verraden. <p><!-- z-media 54556 {"align":"block","size":"middle","crop":false,"link":false} --></p> <p><strong>Het Laatste Avondmaal</strong></p> <p>Christus is met zijn leerlingen in Jeruzalem om <a href="https://nl.wikipedia.org/wiki/Pesach">Pesach</a>, het joodse Paasfeest, te vieren. Dit is het feest van de vrijheid, waarmee de uittocht van de Israëlieten uit Egypte wordt herdacht. Hij zit aan het hoofd van de tafel, zijn twaalf apostelen om zich heen geschaard. Hij deelt het brood en de wijn met hen en zegent het. Daarbij geeft hij aan dat dit zijn lichaam en bloed zijn. Hij vraagt zijn leerlingen deze handeling te blijven herhalen tot zijn gedachtenis. Dit verzoek leidt tot de instelling van de <a href="https://nl.wikipedia.org/wiki/Eucharistie">Eucharistie</a>, het belangrijkste ritueel van de Katholieke Kerk.</p> <p><strong>Wie is wie</strong></p> <p>Enkelen van de discipelen maken zich los uit de groep. Petrus, de eerste onder de leerlingen, zit meestal naast Christus. Hij heeft kort krullend haar dat als een kransje om zijn kalende hoofd ligt. Op zijn voorhoofd prijkt een plukje grijs haar. Zijn baard is kort en kroezig. Aan de andere zijde zit Johannes, de leerling die Christus liefheeft. Hij is jong. Zonder baard en met zijn lange lokken maakt hij een vrouwelijke indruk. Soms rust zijn hoofd tegen de borst van zijn meester. Dikwijls geheel onopgemerkt zit er eveneens een evenbeeld van Christus aan tafel. Twee druppeltjes water. Het is <a href="https://nl.wikipedia.org/wiki/Jakobus_de_Rechtvaardige">Jacobus de Mindere</a>, die door Paulus de broeder des Heren wordt genoemd.</p> <p> </p> <p><!-- z-media 54559 {"align":"block","size":"middle","crop":false,"link":false} --></p> <p><strong>Judas, de verrader</strong></p> <p>De tegenspeler van Christus zit aan de overzijde van de tafel. Het is Judas Iskariot. Hij verraadt, zoals Christus tijdens het Laatste Avondmaal al voorzien had, zijn meester aan de joodse hogepriesters. In retour ontvangt hij dertig zilverlingen. Na het paasmaal trekt Christus zich terug in de Hof van Olijve waar hij zijn Vader in gebed vraagt om de beker van het lijden aan hem voorbij te laten gaan. Dit moment is in het schilderij eveneens weergegeven, rechts in de achtergrond. Christus zit geknield aan de voet van de berg; de kelk balanceert op het randje bovenop diezelfde berg. Judas arriveert in het bijzijn van de hogepriesters en soldaten met speren en hellebaarden. Zij dragen fakkels en lantaarns. Judas geeft zijn meester een kus; een stilzwijgend teken. Christus wordt daarna gearresteerd, afgevoerd en aan zijn rechters voorgeleid. De volgende dag wordt hij gekruisigd.</p> <p><strong>Judas, de slechterik</strong></p> <p>Hoe onderscheidt Judas zich als slechterik van zijn tafelgenoten? Hij wordt afgebeeld als een volwassen man met donker haar, een donkere baard en soms een donker of sluw gelaat. Hij heeft hier vurig rood haar, de kleur van het hellevuur. In zijn knuisten klemt Judas zijn belangrijkste attribuut; de zak met zilverlingen, zijn verradersloon. Er kan een duiveltje op zijn schouder zitten dat hem het kwaad influistert. Een andere keer zweeft een pikzwart wezentje zijn geopende mond binnen.</p> <p><strong>Judas, de berouwvolle</strong></p> <p>Judas is overigens niet alleen maar in en in slecht. Hij krijgt wroeging en brengt de zilverlingen terug naar de hogepriesters. De munten worden geweigerd en Judas wordt weggehoond. Uit schaamte verhangt hij zich aan een boom. De leegte die hij achterlaat wordt later ingevuld door Matthias. En zo is het twaalftal weer compleet.</p> <p> </p> https://hart.amsterdam/rsc/53162 2015-12-13T21:51:02+01:00 2015-12-13T12:11:00+01:00 Suzette van &#39;t Hof https://hart.amsterdam/rsc/2980 Het ganzenbord Iedereen heeft wel eens in de put gezeten of er iemand uitgehaald. Niet alleen in het dagelijks leven maar ook in koude wintermaanden, &#39;s avonds, bij de kachel, onder de lamp met een kopje thee en een speculaasje. Oudhollandser kan het bijna niet, het ganzenbord. Maar wie dat denkt komt bedrogen uit. <p><!-- z-media 53163 {"align":"block","size":"middle","crop":"","link":""} --></p> <p><strong>De oorsprong</strong></p> <p>Hoewel daarvoor geen bronnen bestaan, laten sommige historici de oude Grieken al ganzenborden. Aannemelijker is dat het spel der spellen in het laatste kwart van de zestiende eeuw, in Italië ontstaat. Het is Francesco, telg uit het roem- en rijke De’ Medici-geslacht die Philips II, Koning van Spanje een ganzenborden schenkt. De eerste officiële vermelding dateert uit 1597, het jaar waarin het bordspel in een Londens register ingeschreven wordt ‘als the most pleasant game of the Goose’.</p> <p><strong>Het spel der spellen</strong></p> <p>Het spel wordt op een bord met een aantal in spiraalvorm aaneengesloten vakjes gespeeld. Het lot van de spelers wordt bepaald door dobbelstenen. Wie het eerst over de eindstreep komt wint. Onderweg kunnen de put en de gevangenis maar het best worden vermeden om vertraging te voorkomen. Het ganzenbord is ook niet verschoond gebleven van symboliek. In vroegere tijden bracht de gans geluk. De weg die dit beestje op het bord aflegt staat symbool voor de levensweg van de mens. Zijn naam dankt het vermoedelijk aan één van de oudst overgeleverde borden uit Italië. Op  het middenveld zit een ouderpaar met hun driekoppig kroost aan tafel aan het avondmaal. Er prijkt ganzengebraad op het menu. Weer anderen beweren dat de spelers na afloop met het bij elkaar gespeelde geld een vette gans kochten op de lokale markt. </p> <p> </p> <p><!-- z-media 53165 {"align":"block","size":"small","crop":"","link":""} --><strong>Ter leering ende vermaeck</strong></p> <p>Hoe dan ook, één bord, 63 vakjes, een handvol pionnen en twee dobbelstenen, dat leidt tot tevreden spelers. Héél tevreden, want het brave ganzenbord gooit hoge ogen als verkapt dobbelspel. Voornamelijk in adellijke kringen, uiteraard onder volwassenen. Het duurt tot de achttiende eeuw voordat het spel de kinderkamers van de welgestelden bereikt. Het krijgt dan een educatieve lading. Er ontstaan allerlei variaties op de klassieke uitvoering. In de basis blijft het gelijk. Door voortschrijdende druktechnieken is ganzenbordspel in de negentiende eeuw voor iedereen beschikbaar. Aan de ene kant blijft het een gezelschapsspel, aan de andere kant wordt het ook nu als leermiddel gebruikt. Eind negentiende, begin twintigste eeuw zien fabrikanten hun kans schoon om het populaire bordspel in te zetten als reclamedrager voor hun producten. De symbolische betekenis verhuist naar de achtergrond.</p> <p><strong>Het Hollandse ganzenbord</strong></p> <p>Het oudste Hollandse ganzenbord dateert, op grond van stijlmerken, uit de tweede helft van de zeventiende eeuw. Het spel is gegraveerd in koper. Uit boedelbeschrijvingen in het Amsterdamse Stadsarchief blijkt dat het al snel aan populariteit wint onder de gegoede burgerij in de stad. Dat nodigt twee achttiende eeuwse Amsterdamse kopergraveurs tevens uitgevers uit om de oude koperplaten te hergebruiken. De overige speelborden uit deze eeuw zijn evenals die in de zeventiende vrijwel allemaal uit hout gesneden. In het Prentenkabinet van het Rijksmuseum bevindt zich een aantal negentiende eeuwse exemplaren.</p> <p> <!-- z-media 53167 {"align":"block","size":"middle","crop":"","link":""} --><strong>Een broertje van Flipje uit Tiel</strong></p> <p>Het zal niemand verbazen dat ook het Amsterdam Museum als schatbewaarder van de stad Amsterdam, een aantal ganzenborden in zijn bezit heeft. Daartoe behoort het prachtig uitgevoerde bord dat rond 1920 ontworpen is door de Amsterdamse illustrator en striptekenaar Daan Hoeksema (1879-1935), geestelijk vader van de Betuwe’s Flipje uit Tiel. Het oogt nog even fris en vrolijk rood als in de begindagen en spreekt daardoor zeer tot de verbeelding.</p> <p><strong>Een potje nostalgie</strong></p> <p>Inmiddels is de 21<sup>ste</sup> eeuw aangebroken. Het tijdperk waarin spellen games geworden zijn. Maar het ganzenbordspel laat zich niet kisten!  Nog steeds gaat het in vele varianten over de al dan niet virtuele toonbank. Hopelijk zal dat nog lang zo blijven want plezier in een potje ganzenborden, dat is eenieder van ganser harte gegund!</p> <p><em>Verschenen in &#39;De Gans&#39;, <a title="Thema Tijdschrift" href="http://www.thematijdschriften.nl/">ThemaTijdschriften</a>, Amsterdam, 11 december 2015.</em><br /><!-- z-media 53164 {"align":"block","size":"middle","crop":"","link":""} --><br /><br /></p> https://hart.amsterdam/rsc/370 2019-02-22T12:46:51+01:00 2015-07-28T18:26:00+02:00 Suzette van &#39;t Hof https://hart.amsterdam/rsc/2980 Lourdes boven de rivieren Heilig of niet, beelden vergaren stof. Tijdens een schoonmaakronde bleef de stofdoek van een van onze collectie-medewerksters achter een bijzondere vondst in de armplooi van een Mariabeeld haken. Zij ontdekte het resultaat van een onderonsje dat één van onze bezoekers met de moeder van God in onze IJzeren Eeuw-tentoonstelling had. <p><strong>Heiligenverering in de Middeleeuwen</strong></p> <p>Nooit eerder is de verering van heiligen zó intens beleefd als in de late Middeleeuwen.<br /> Een verering die gelijk opgaat met de noden die de late middeleeuwer treft. Natuurrampen, mislukte oogsten, de pest, persoonlijk leed, in álles – goed en kwaad - ziet hij de hand van God. Maar je rechtstreeks tot de Schepper richten om zijn bescherming te vragen, dát gaat te ver. De geplaagde zoekt zijn heil bij diegenen die voorbeeldig geleefd hebben en daarom geacht worden naast God te zitten. De kracht die van deze heiligen uitgaat wordt het sterkst gevoeld daar waar hun aardse resten in kostbare reliekschijnen verpakt liggen, verspreid over talrijke kerken en kapellen. Elke heilige heeft daarin zijn eigen specialiteit toegewezen gekregen. Deze overblijfselen brengen menig late middeleeuwer op de been.</p> <p>De heilige Maria is, naast haar Zoon, veruit favoriet. Zij heeft Christus gedragen en ter wereld gebracht. Dichter bij God kun je niet komen. Maria wordt middelares tussen hemel en aarde. Er is echter nauwelijks iets tastbaars van Maria op aarde achtergebleven. Zij is immers door Christus ten hemel gedragen. Wonderdadige Mariabeelden bieden uitkomst. Aan het einde van de middeleeuwen is Noordwest Europa een lappendeken van bedevaartsoorden waaronder tal van Maria-oorden. Het krioelt er van de goed-gelovige pelgrims.</p> <p><strong>Het protestantisme</strong></p> <p>Maar er is ook kritiek. In 1517 spijkert Maarten Luther 95 stellingen tegen de aflaatverkoop aan de deur van de Slotkapel in Wittenberg. Zijn pogingen om de misstanden binnen de kerk aan de kaak te stellen monden uit in een breuk met de Katholieke Kerk. Het protestantisme is geboren. Als een deel van de Lage Landen aan het einde van de 16de eeuw stelling kiest tegen de overheersing van de Spaanse landheer, de katholieke Filips II en zich achter de protestantse Willem van Oranje schaart, heeft dat grote gevolgen voor andersgelovigen. De Noordelijke Nederlanden – de Nederlandse Republiek- nemen het Calvinisme aan. Er is geen plaats voor de Roomse tak van het christendom. Zij worden nog slechts getolereerd en beleven hun geloof voortaan in schuilkerken, zonder enig uiterlijk vertoon. De kerken worden gestript en van heiligenbeelden en altaarstukken ontdaan. De nieuwe stroming richt zich op Christus (solus Christus) en op het woord van God, de Heilige Schrift (sola Scriptura). De preekstoel staat voortaan centraal. Voor Maria, voor wie er nauwelijks plaats is in de Bijbel, is er ook geen plaats meer in de kerk. Zij verdwijnt samen met de katholieken naar de achtergrond.</p> <p><strong>De 19de eeuw</strong></p> <p>Pas in de 19de eeuw komt daar verandering in. Eerder, in 1796, wordt in de Bataafse Republiek de scheiding van kerk en staat afgekondigd. De Katholieke Kerk in Nederland staat nu op gelijke voet met de Protestantse. In 1853 wordt door het Vaticaan in de persoon van Paus Pius IX de Bisschoppelijke Hiërarchie in Nederland hersteld. Vijf bisdommen telt de Nederlandse Katholieke Kerk nu. De katholieken komen uit hun schuilkerken en mogen hun geloof openlijk belijden en dát doen ze. Er volgt een ware inhaalslag; de draad wordt opgepakt daar waar hij eeuwen geleden aan het einde van de Middeleeuwen is blijven liggen. De neogotiek is geboren. Er worden nieuwe kerken gebouwd, gevuld met nieuwe devoties en nieuwe heiligenbeelden. Niet uit het fijnste hout gesneden maar in gips gegoten. Ook de Mariaverering veert weer op, niet in de laatste plaats dankzij een aantal Maria-verschijningen.</p> <p><strong>Bernadette de Soubirous</strong></p> <p>Het is 11 februari 1858. In de Franse Pyreneeën dwaalt Bernadette Soubirous, een eenvoudige molenaarsdochter van amper 14 jaren, met haar zus en een vriendinnetje langs de Gave om hout te sprokkelen. Door haar zwakke gezondheid kan Bernadette de meisjes niet bijhouden. Als ze bij een beek blijft staan en haar kousen uittrekt om het water te doorwaden steekt er een zachte bries op. Ze kijkt in de richting van de grot van Massabielle en ziet als in een visioen een wonderschone gedaante in een wit kleed met witte sluier, blauwe gordel, een gebedssnoer en op elke voet een gele roos. Samen bidden ze de rozenkrans. De dame in het wit zal nog een flink aantal keren voor een steeds grotere groep nieuwsgierigen verschijnen. Alleen Bernadette neemt haar waar. Ze draagt het jonge meisje op om naar de pastoor te gaan en hem om een processie en de bouw van een kapel te vragen. Maar, mijnheer Pastoor wil eerst de naam van ‘dat mens’, zoals Bernadette haar noemt, weten. Na een tiental verschijningen komt het antwoord. Met gevouwen handen, de ogen ten hemel gericht, zegt zij ‘Que soy era immaculada councepciou’. Voor het eenvoudige meisje is dit abracadabra; het antwoord klinkt de pastoor echter als muziek in de oren. Slechts vier jaar nadat Paus Pius IX na eeuwen van gesteggel, de leer van Maria’s Onbevlekte Ontvangenis als leerstuk van de kerk heeft aangenomen (1854), verschijnt ‘Maria Immaculata’ in zijn parochie. Als blijkt dat uit de bron die Bernadette bij de grot heeft geslagen geneeskrachtig water sijpelt worden de verschijningen officieel door de bisschop erkend.</p> <p><strong>Lourdes als bedevaartsoord</strong></p> <p>Vanaf dat moment in 1862 neemt de verering van Maria een hoge vlucht. De processie komt er, de kapel wordt gebouwd, een tweede volgt. Lourdes zal uitgroeien tot één van de grootste bedevaartsoorden ter wereld met jaarlijks zo’n vijf miljoen bezoekers. De nieuwe Maria’s worden naar het Franse voorbeeld gemodelleerd.</p> <p><!-- z-media 49923 {"align":"block","size":"middle","crop":false,"link":false} --></p> <p><strong>Lourdes boven de rivieren</strong></p> <p>Dat de Lourdes Maria nog altijd niet aan kracht heeft ingeboet blijkt ook uit de verering van een Mariabeeld in een ongewone, museale, omgeving. Eén van onze bezoekers, mogelijk een vrouw, zag haar kans schoon om de Maagd Maria voor een aantal van haar kinderen of kleinkinderen bescherming tegen het kwaad te vragen. Op twee piepkleine tot een pakketje samengevouwen papiertjes zijn de namen van haar vermoedelijke kroost genoteerd. Het pakketje is in de gekromde arm van het beeld gelegd waar één van onze collectie-medewerksters het vond. In deze ‘kathedraal voor de kunst’ is het branden van wierook en kaarsen niet toegestaan, stilletjes bidden wel… en briefjes? Voor deze ene keer!</p> <p>Maria gaat binnenkort weer terug naar haar bruikleengever en de briefjes zijn inmiddels bij de pastoor van het Begijnhof in goede handen. Zo krijgt het kille koude staal van de IJzeren Eeuw een hartverwarmend gouden randje.</p> https://hart.amsterdam/rsc/45798 2018-02-15T13:23:20+01:00 2015-03-12T15:34:00+01:00 Suzette van &#39;t Hof https://hart.amsterdam/rsc/2980 #020today: Pelgrimsinsigne met Spiegel <p>Binnenkort, op 21 maart, vindt de <a href="http://www.stille-omgang.nl/">Stille Omgang</a> plaats. Deze ommegang gaat terug op de Mirakelprocessies, die in de Middeleeuwen door de oude binnenstad van Amsterdam trokken. Een hostie die niet wilde branden trok jaarlijks talloos veel pelgrims naar de Heilige Stede. Zij kochten daar kleine tinloden plaatjes als aandenken aan hun vaak lange en zware reis. En soms lieten zij ook wat achter. Een pelgrimsinsigne dat in 1988 bij opgravingen aan het Rokin uit de Amstelbedding is opgediept, is daar een stille getuige van. Het brengt ons naar Aken.</p> https://hart.amsterdam/rsc/43842 2021-03-15T09:37:02+01:00 2014-06-25T13:07:00+02:00 Suzette van &#39;t Hof https://hart.amsterdam/rsc/2980 De Mirakelkist <p>Op 26 mei 1578 vindt in Amsterdam de Alteratie plaats. Het katholieke stadsbestuur wordt in een vreedzame revolutie door protestanten aan de dijk gezet. Drie dagen later wordt de Heilige Stede belaagd. Alles wat aan het door de protestanten zo vermaledijde <a href="http://http://hart.amsterdammuseum.nl/ca/id/16431">Mirakel</a> herinnert, wordt vernietigd. Wat er nog uit de inboedel gered kan worden, wordt over de diverse instellingen in de stad verdeeld. Ook een ‘viercante groene kist’ uit de sacristie van de kapel wisselt van eigenaar en verhuist naar het Burgerweeshuis aan de overkant van de Kalverstraat.</p> https://hart.amsterdam/rsc/43565 2014-06-18T16:06:57+02:00 2014-06-18T14:01:44+02:00 Suzette van &#39;t Hof https://hart.amsterdam/rsc/2980 Spiegelinsigne uit Aken Een spiegelinsigne dat in 1988 bij opgravingen aan het Rokin uit de Amstelbedding is opgediept, brengt ons naar Aken. <p>Daar weet de diep religieuze Karel de Grote de hand te leggen op een aantal uitzonderlijke relieken, zoals het kraamkleed van Maria, de lendendoek van Christus, de onthoofdingsdoek van Johannes de Doper en de uit de kousen van Jozef vervaardigde windselen waarin het pasgeboren Christuskindje werd gewikkeld. De relieken worden ondergebracht in de kapel van de paleisburcht. In 809 worden de heilige voorwerpen in het bijzijn van Keizer Karel aan het opgetrommelde volk getoond. De toning is een groot succes en wordt een jaarlijks terugkerend ritueel. </p> <p>Na de dood van Karel en het uiteenvallen van het Karolingische Rijk verdwijnen de relieken om halverwege de Middeleeuwen weer op te duiken. In 1165 wordt Karel heilig verklaard, waarna zijn resten in het kostbare ‘Karlschein’ worden overgeheveld en naar de Dom worden overgebracht. In 1238 volgen de ‘Vier groβen Heiligtümmer’. Zij worden in het ‘Marienschrein’ naast Karel geplaatst. Voeg daar nog een wonderdadig Mariabeeld aan toe en het wordt dringen geblazen in de kleine kapel. Grote stromen pelgrims buitelen over elkaar heen om een glimp van al dat heiligs op te kunnen vangen. Op hoogtijdagen wordt niet alleen gevreesd voor het welzijn van deze reizigers in naam voor God, maar ook voor die van de geestelijken én van de talrijke, in uiterst kostbare schrijnen verpakte relieken. De uit de hand gelopen situatie noopt tot ingrijpen. De toningen worden verplaatst naar de dwerggalerij, hoog boven het op de binnenplaats samengepakte volk. De relieken hebben nu een groter bereik. En de pelgrims hebben een probleem. Zij zijn niet langer in staat om de relieken met hun pelgrimsinsignes aan te strijken en deze zodoende met de kracht die van van de relieken uitgaat te laden.</p> <p>In Aken wordt in de eerste helft van de vijftiende eeuw een oplossing gevonden; het spiegelinsigne wordt geïntroduceerd. De pelgrim verlaat zich hiermee op heidense gebruiken. Door de in insignes verwerkte spiegeltjes op de getoonde relieken te richten, wordt de heilige kracht alsnog gevangen en mee naar huis genomen. Eenmaal thuis worden de spiegelende plaatjes op bijvoorbeeld een stukje brood gericht waardoor de ingesloten kracht weer losgelaten en overgedragen wordt. Het aldus geladen brood kan vervolgens aan zieken en behoeftigen te eten gegeven worden. Dit gebruik van spiegelinsignes wordt overgenomen door andere bedevaartsoorden, die eveneens met grote stromen pelgrims te maken hebben en daarom tot openbare toningen overgaan.<br /> Sinds 1349 worden in Aken de relieken nog slecht één keer in de zeven jaar uitgepakt en aan het publiek getoond. <a href="http://nl.heiligtumsfahrt2014.de/">Ook nu nog</a>.</p> <p>Het spiegelinsigne dat in de Amstel ter hoogte van het Rokin gevonden is, is mogelijk door een bedevaartganger, die in het Sint Pietersgasthuis verbleef meebracht. Het toont de tunica - het hemd van Maria- en het wonderdadige Mariabeeld. Het spiegeltje dat in het middenregister heeft gezeten is verdwenen. De gekleurde plaatjes die aan de achterzijde zijn aangebracht om het insigne op te fleuren zijn vergaan, maar wat overgebleven is, is een zeldzaam gaaf insigne. Met recht een museumexemplaar, maar ook een topstuk binnen de collectie. En och die arme en vermoeide pelgrim, als hij toch eens wist hoe het, het door hem gekoesterde kleinood is vergaan.</p> https://hart.amsterdam/rsc/43538 2014-06-27T13:47:32+02:00 2014-06-17T13:44:21+02:00 Suzette van &#39;t Hof https://hart.amsterdam/rsc/2980 Drinkhoorn Sint Sebastiaansgilde De rijk bewerkte zilveren voet van de drinkhoorn die tijdens de schuttersfeesten van het Amsterdamse handbooggilde van hand tot hand ging wordt ‘gesierd’ met een martelscène. Een ongewone combinatie. Of toch niet? <p>De aan de boom gebonden en met pijlen doorzeefde jongeman is Sint Sebastianus van Rome, de naamgever en beschermheilige van het Amsterdamse handbooggilde. Over het leven van de heilige is weinig bekend. Sebastiaan is het product van rijke middeleeuwse verbeeldingskracht. Er is nauwelijks historische grond voor zijn bestaan. Toch staat hij hoog genoteerd op de ranglijst van universeel vereerde heiligen.</p> <p>Naar verluidt is Sebastiaan geboren in Narbonne. Volgens een vroege levensbeschrijving uit de vijfde eeuw, dient hij als officier in het leger onder Keizer Diocletianus. De jonge officier is een vroom man. Ten tijde van de christenvervolgingen vragen de moeders van Marcus en Marcellianus hem om hulp voor hun ter dood veroordeelde zonen. Sebastiaan sterkt beide mannen in hun geloof. Zij sterven als christenen. De vertrouweling van de keizer wordt daarop door zijn heer ter verantwoording geroepen en aangeklaagd. Zijn terechtstelling vindt plaats in Rome. Hij wordt vastgebonden, met pijlen doorzeefd en meer dood dan levend door zijn beulen achtergelaten. Onder de verzorgende handen van de Heilige Irene knapt hij zienderogen op. Als hij tijdens een van zijn wandelingen de keizer tegenkomt verwijt hij hem zijn wreedheid. De maat is vol. Sebastiaan wordt in de kladden gegrepen en doodgeknuppeld. Hij sterft in het jaar 288. Zijn lijk wordt in de Cloaca Maxima geworpen om zo te voorkomen dat hij als martelaar vereerd wordt. Het pakt anders uit. Sebastiaan verschijnt aan Sint Luciana Anicia in haar dromen en geeft aan waar hij begraven wil worden. Zij vist hem uit het grootste riool van Rome en begraaft hem in de catacomben aan de Via Appia, waar in de vierde eeuw een aan hem gewijde basiliek verrijst. Vanaf dat moment gaat zijn verering van start. </p> <p>Sebastiaans naam wordt verbonden aan allerlei patronaten. Hij is beschermer van atleten en behangers tot brandweerlieden en ijzerhandelaars maar ook van de schutters en hun gilden en dan vooral de handbooggilden. Daarnaast wordt hij aangeroepen tegen tal van voornamelijk besmettelijke ziekten waaronder de pest.</p> <p>Vanaf de vijftiende eeuw wordt Sebastiaan vrijwel naakt aan een boom of paal gebonden afgebeeld, zijn armen achter zijn rug samengebonden, zijn lichaam vol pijlen. Italiaanse schilders en beeldhouwers zien in Sebastiaan een dankbaar studieobject voor de weergave van het mannelijk naakt. Daarnaast is hij vooral bij vrouwelijke religieuzen zeer geliefd. De halfnaakte jongeman, recht van lijf en leden deed, in tegenstelling tot de uitgemergelde Christus, in de eenzaamheid van de kloostercel menig laatmiddeleeuws nonnenhartje sneller kloppen. Nu is Sebastiaan onder andere de beschermheilige van homoseksuelen. Zijn portefeuille met patronaten is vele eeuwen later nog altijd goed gevuld.</p> https://hart.amsterdam/rsc/43530 2014-08-08T18:17:18+02:00 2014-06-17T13:31:54+02:00 Suzette van &#39;t Hof https://hart.amsterdam/rsc/2980 vrouwenoproer van 1531 In 1531 wil het stadsbestuur een wolpakhuis bouwen op het terrein van de Heilige Stede. Het gaat immers niet om gewijde grond. De dames van het Sacramentsgilde denken daar echter héél anders over. <p>Op woensdagavond 31 mei trekken driehonderd vrouwen in het donker met een spade erop uit om de reeds gegraven sleuven voor de fundering van het pakhuis te dichten, zeer tegen de wil van de burgemeesters in. De vier ´overwiven´ van het gilde, vier dames uit vooraanstaande Amsterdamse families, worden aansprakelijk gesteld voor deze rebelse daad. Op 13 juni worden zij in het openbaar veroordeeld en voor vier jaar verbannen. Zij kunnen deze banvloek afkopen voor een bedrag van 50 guldens. Een fikse boete! De overwiven zijn echter niet voor één gat te vangen. Dezelfde dag nog reizen zij met een woordvoerder naar Brussel om zich bij Keizer Karel V te beklagen over de stad Amsterdam. Karel, die in Amsterdam een belangrijke handelsstad ziet maar bovendien ook het Sacramentsgilde een warm hart toedraagt, zit tussen twee vuren in en laat zijn kanselier rechtspreken. Enigszins teleurgesteld verlaat het viertal de keizer om van de kanselier te horen, dat hij de eerder opgelegde straf handhaaft. Op 28 juli ondernemen de overwiven de terugtocht. Onderweg verzinnen zij een list. In Amsterdam aangekomen gedragen zij zich alsof ze een overwinning behaald hebben. Zij worden doorzien en prompt weer buiten de stad gezet. In een herberg buiten de stad wachten zij geduldig op de aflossing van hun boete. De overwiven betalen en de magistraten bouwen: ´Ende daer na, opten sevenden dach van Augusto, soe worde dat fondament weder opgegraven ende daer worde een huys gemaeckt om den wolle daer op te slaen, ende te waerdieren, gelijck als die Heren van den stat dat voergenomen hadden. Het wolpakhuis verrijst op ‘heilige grond’. Volksvroomheid maakt plaats voor koopmansgeest. In Amsterdam is een nieuwe ‘religie’ opgestaan.</p> https://hart.amsterdam/rsc/43078 2017-07-21T19:49:27+02:00 2014-06-03T12:40:00+02:00 Suzette van &#39;t Hof https://hart.amsterdam/rsc/2980 Het grafje in de goot Het Amsterdamse Begijnhof is een oase van rust in een roerige binnenstad. Begijnen zijn er inmiddels niet meer. In 1971 sluit zuster Antonia -84 jaar oud- de rijen. Een van haar illustere voorgangsters is Cornelia Arens, dochter van steenrijke ouders. Zij wordt in 1621 geprofest en schopt het in 1645 tot meesteres van het hof. <p>Kort vóór haar overlijden op 14 oktober 1654 laat Cornelia weten, dat zij niet in de Presbyteriaanse kerk –de oude kapel die nog tot 1815 als begraafplaats dienst doet– begraven wil worden. Duizend maal liever dan in de ‘ontheiligde kapel’ wil zij het ´breje kerkpad bij de geut´ te ruste worden gelegd. Volgens de legende wordt Cornelia tegen haar nadrukkelijke wens in, toch in het Engelse kerkje bijgezet.</p> <p>Wonder boven wonder staat haar kist de volgende dag in de goot naast de kapel. Cornelia wordt naar haar openstaande graf teruggebracht. Deze wonderbaarlijke gebeurtenis herhaalt zich twee keer waarna Cornelia op de door haar bij leven en bij dood aangegeven plek begraven wordt. In het Grafboek van het Begijnhof staat daarentegen genoteerd dat zij op 22 oktober 1654 in graf nummer 26 te ruste is gelegd.</p> <p>In 1727 wordt bij werkzaamheden op het hof daadwerkelijk een klein houten kistje met menselijke resten gevonden. Het ligt aan de voet van het grasveld, in de ´geut´. Op 19 november 1986 wordt er boven het gebroken grafsteentje een gedenkplaat in de tuinmuur gemetseld met de tekst ´Op haar verzoek is hier Begijn Cornelia Aren<em>t</em>s in de goot begraven, 2 mei 1654´; inclusief schrijffout. Hoewel dit ruim vijf maanden voor haar in het begraafboek genoteerde sterfdag is, wordt Cornelia´s graf toch elk jaar op 2 mei versierd met een kruis van paarse en witte viooltjes. Dit monumentje voor de diep religieuze Cornelia vertelt, evenals de vele reisgidsen, hoe haar trouw beloond wordt. God verhoorde haar gebed.</p> https://hart.amsterdam/rsc/43076 2019-12-14T15:34:01+01:00 2014-06-03T12:31:00+02:00 Suzette van &#39;t Hof https://hart.amsterdam/rsc/2980 Aanbidding der Koningen Van de vier evangelisten, beschrijft alleen Matteüs het kraambezoek dat de kleine Jezus en zijn ouders in Bethlehem ontvangen. Een onbenoemd aantal magiërs of wijzen uit het Oosten, volgt een ster, die hen de weg naar de pasgeboren Koning der Joden wijst. Een paar verzen slechts, die enorm tot de verbeelding spreken. Ook tot die van Jacob. Drie zwaar met symboliek beladen koningen zijn het eindresultaat. Ze krijgen in de dertiende eeuwse Legende Aurea hun definitieve vorm. <p>Het drietal verbeeldt de tot dan toe bekende werelddelen en de levensfasen van de mens.<br />Met zijn zestig jaren is Melchior de oudste en de meest wijze van het stel. De Europeaan, een oude man, met lange witte haren en lange baard, schenkt goud aan de pasgeborene. Hij wordt gevolgd door Balthasar die, veertig jaren tellend, bruin van teint en vol van baard, Azië vertegenwoordigt. Hij biedt mirre aan. De rij wordt gesloten door Caspar, een jonge, atletisch gebouwde Moor. Donker, baardloos en amper twintig jaren, huldigt de Afrikaan Gods Zoon met wierook. Deze geschenken zijn niet zonder reden gekozen. Ook zij zijn met betekenis geladen. Goud is een eerbetoon aan Christus&#39; koningschap; wierook aan zijn goddelijke majesteit en mirre, een balsemvloeistof, aan zijn sterfelijkheid. Middeleeuwse theologen verklaren dat de drie koningen met goud de koning, met wierook de priester en met mirre de profeet in Christus huldigen. De Franse abt Bernardus van Clairvaux (1090-1153) is praktischer ingesteld. Hij is van mening dat het goud de armoede ledigt; de mirre het ongedierte ver van het tere kindje in de kribbe houdt en de wierook de stank in de stal verdrijft.</p> <p>Op de terugweg, verkondigen de koningen de komst van de verlosser. Naar verluidt worden zij door de apostel Thomas tot bisschoppen gewijd waarna zij als missionarissen door India reizen. De koningen sterven kort na elkaar de marteldood en worden, steeds een beetje inschikkend, zij aan zij in één tombe begraven in de kerk van de Heilige Drievuldigheid in Saba.</p> <p>Zodra de koningen hun ogen sluiten, barst de verering los. Talrijke wonderen zetten een grote stroom pelgrims in gang. Als graf en stad veelvuldig belaagd worden, worden de koningen gescheiden naar hun thuisland teruggestuurd. Daar blijven zij doorwonderen en een nieuwe schare pelgrims aantrekken. In de vierde eeuw brengt Keizerin Helena de verspreide resten weer bij elkaar. Zoonlief Constantijn geeft de relieken door aan Milaan. Eeuwen later worden de inmiddels vergeten en bij toeval teruggevonden overblijfselen door keizer Frederik Barbarossa als dank voor bewezen diensten aan zijn kanselier Reinald von Dassel geschonken. De aartsbisschop haalt de koningen naar Keulen en herbergt het drietal in de Domkerk. Nadat de koningen in 1214 vanuit een bescheiden houten kist in het rijkelijk gedecoreerde &#39;Driekönigenschrein&#39; overgeheveld zijn, leeft de verering in alle hevigheid weer op. De reeds in de stad gekoesterde relieken van de heilige Ursula en haar elfduizend maagden ondervinden dan ook geduchte concurrentie van de drie mannen, die in status ver boven de meisjes uitreiken.</p> <p>‘Deze aanbidding van de koningen’ beperkt zich niet alleen tot de middeleeuwen. Keulen is nog altijd een belangrijk bedevaartsoord. Velen brengen jaarlijks een bezoek aan de Dom om de koningen te vereren. De rollen zijn duidelijk omgekeerd.</p> https://hart.amsterdam/rsc/42747 2018-06-08T17:30:09+02:00 2014-05-26T14:22:00+02:00 Suzette van &#39;t Hof https://hart.amsterdam/rsc/2980 Wonderjaar 1566 In januari 1566 doet zich een merkwaardig verschijnsel voor. De altijd zo keurige en in het gareel lopende weesjes van het oude Burgerweeshuis lijken volslagen gek geworden te zijn. <p>Ze vloeken en tieren dat het een lieve lust is, vallen schuimbekkend op de grond en wentelen zich in het stof. Ze klimmen als spinnetjes tegen de muren op en braken vreemde en scherpe voorwerpen uit, zoals spelden en naalden, potscherven, vingerhoedjes en wollen lappen. Ze kramen wartaal uit en lijken dingen te kunnen horen en zien die zich kilometers verderop afspelen. De weesjes zwerven door de stad alsof ze ´ment den boosen geest beswaert wierden´.</p> <p>Op een dag klimmen de kinderen tegen de toren van de Oude Kerk op. Boven aangekomen schreeuwen ze dat ze daar niet vandaan zullen gaan, voordat Bametje in het vuur zal staan.<br /> Bametje is een godvruchtige vrouw, die haar dagen in extase in de Heilige Stede doorbrengt. Ze is zó vroom dat de mensen denken dat haar vroomheid een mantel is waarmee ze een heksachtige natuur bedekt. Dat gevoel wordt alleen maar versterkt als de kinderen verklaren dat Bametje hen betoverd heeft. De arme vrouw heeft het zwaar te verduren. Een weesjongen dringt zelfs haar huis binnen en dreigt de haar in elkaar te slaan ware het niet dat de ´Grote Man´ (God) het hem verboden heeft..Een andere jongetje breekt uit en komt bij beeldhouwer Joost Janszoon Bilhamer in de Kalverstraat terecht. Deze heeft net de laatste hand aan een Laatste Oordeel gelegd. De kleine raddraaier slaat het werk in duizend stukjes.</p> <p>Dokters komen van heinde en verre naar Amsterdam om de weeskinderen te onderzoeken maar zij kunnen geen oorzaak voor het zonderlinge gedrag vinden. Het kan niet anders of bovennatuurlijke krachten hebben hen in hun greep. De huidige medische stand zou echter wel raad weten met de wilde weesjes. De winter van 1565 – 1566 is zwaar, er heerst hongersnood en de kleintjes krijgen gedurende de wintermaanden een eenzijdig maal voorgezet. Vermoedelijk lijden ze aan moederkorenvergiftiging, een ziekte die veroorzaakt wordt door het eten van beschimmelde rogge. Maar er staan ook hennepkoeken op het menu, erg veel hennepkoeken zelfs. Misschien zijn de altijd zo brave weesjes simpelweg ´stoned´?</p> <p>De kleintjes genezen als vanzelf. Als Bametje gevangen genomen wordt keert de rust weder. Hoe het haar daarna vergaan is, is niet bekend. De brandstapel is haar gelukkig bespaard gebleven. En de Amsterdammers? Die zien in de vreemde gebeurtenissen een teken; een voorbode van alles wat nog komen gaat. Het jaar 1566 wordt uitgeroepen tot Wonderjaar.</p> https://hart.amsterdam/rsc/42632 2014-05-30T23:46:22+02:00 2014-05-23T13:15:26+02:00 Suzette van &#39;t Hof https://hart.amsterdam/rsc/2980 De JERUZALEMKAPEL Aan het begin van de Zeedijk liggen aan het einde van de 15de eeuw twee kapellen, gebroedelijk zij aan zij. De grootste van de twee is de ‘Sint Oloffscapelle’ met ‘noch een ander daer neffens gemaekt nae de Capelle van Jherusalem met onze L. Heeren graff. <p>De Jeruzalemkapel is gesticht door het Illustere Broederschap van den Heiligen Lande waarvan de leden ook wel Jeruzalemheren of Jeruzalemvaarders genoemd worden. Het is een veelhoekig kapelletje met een doorsnee van twaalf meter waarbinnen een kopie van het Heilige Graf is gebouwd. Als voorbeeld heeft de herhaaldelijk verwoeste en weer opgebouwde Heilige Grafkerk uit de twaalfde eeuw gediend, die de eerste christelijke keizer Constantijn in de vierde eeuw boven het graf van Christus heeft laten bouwen. Het broederschap bestaat uit een select gezelschap van aanzienlijke heren, die de pelgrimstocht naar Jeruzalem met goed gevolg hebben afgelegd en in Jeruzalem tot Ridder van de Orde van het Heilige Graf zijn geslagen. Dit ridderschap verleent hen het recht een uit Jeruzalem meegebrachte palmtak –de Jeruzalemveer- te voeren.</p> <p>Een keur uit 1498 beschrijft de wederwaardigheden van de heren. Elk jaar op Palmzondag lopen de Jeruzalemvaarders in processie door de stad. Zij trekken daarbij een houten Christus op een houten ezel op wieltjes met zich mee. De rivaliteit tussen de Oude en de Nieuwe Kerk gebiedt dat de stoet met ‘ons heere god upten ezel’, de ene keer vanuit de Jeruzalemkapel naar de Oude Kerk en de andere keer vanuit de Heilige Stede naar de Nieuwe Kerk trekt. Twaalf met palmtakken zwaaiende mannen vergezellen de palmezel. Zij symboliseren de twaalf apostelen en spelen zo ‘Christus’ Intocht in Jeruzalem’ na.</p> <p>De Jeruzalemkapel is geen lang leven beschoren. In de zeventiende eeuw verlaat het broederschap Amsterdam. De kapel verslonst en vervalt. Uiteindelijk wordt het bedroevende beetje dat nog van de Jerzalemkapel rest, in 1644 gesloopt om ruim baan te maken voor de almaar uitdijende Sint Olofskapel. Het Heilige Land ligt niet langer aan de Zeedijk.</p> https://hart.amsterdam/rsc/42554 2014-06-01T12:49:11+02:00 2014-05-21T12:13:43+02:00 Suzette van &#39;t Hof https://hart.amsterdam/rsc/2980 De Sint Olofskapel Aan de Zeedijk, op de kop van een in 1425 gedempte stadsgracht ligt een klein kapelletje tegen ‘de poirthuyse up ’t eynde van de Kercstrate’ aangevlijd. Wanneer het tot stand is gekomen en wanneer het gewijd is, is niet precies bekend. Het wordt voor het eerst in 1451 genoemd. <p>Zowel het kerkje als de poort, zijn opgedragen aan Sint Olof. Maar welke ‘Olof’? Twee heilige heren komen in aanmerking voor deze eer. Allereerst is er Olav, de Noorse koning die zich tot het christendom bekeert. Als Olav in 1030 op heldhaftige wijze sneuvelt, wordt hij heilig verklaard en door schippers en zeelieden als patroonheilige aangenomen. In 1443 ontvangt Amsterdam uit handen van de Deense koning het recht om op Noorwegen handel te drijven. Dat maakt de kandidatuur van de eerste Noorse Christenkoning erg aannemelijk. Het kerkje zou een geschenk aan de Noren kunnen zijn. zodat zij ook hier hun geloof kunnen belijden. De ingang ligt mogelijk niet voor niets naar het havenfront gekeerd. Het zou echter ook zo maar kunnen zijn dat de Brabantse Sint Odulphus, beschermheilige van de dijken, de Zeedijk onder zijn hoede heeft gekregen. Hij deed beslist niet onder voor Olav.</p> <p>Aan het einde van de vijftiende eeuw staat het kerkje tot drie keer toe in de steigers; tijdens de eerste verbouwing in 1490 wordt het verlengd tot aan de Nieuwebrugsteeg; kort daarna komt er een eerste zijkapel bij; de Jeruzalemkapel. Rond 1500 volgt een tweede. </p> <p>Na de Alteratie staat het pand enige tijd leeg. In 1586 krijgen kooplieden, die aanvankelijk de kop van de Warmoesstraat en later de Nieuwe Brug als hun werkterrein beschouwen, toestemming om bij regen en kou de Sint Olofskapel en de Oude Kerk als beurs te gebruiken. Daar waar Jezus kort na zijn intocht in Jeruzalem de geldwisselaars de tempel uitdrijft, jaagt oer-Hollands weer ze vele eeuwen later de kerk weer in.</p> <p>In 1602 komt het bedehuis in handen van de gereformeerden. Zij delen hun kerk met de schuilende handelaren. Tot 1608, dan is de Beurs van Hendrick de Keyser aan het Rokin klaar en behoort de kapel alleen de gereformeerden nog toe. De Olofskapel wordt omgedoopt tot Oudezijdskapel als tegenhanger van de Nieuwezijdskapel, de voormalige Heilige Stede aan de overkant van de Amstel.</p> <p>Het pand ondergaat een aantal verbouwingen. De laatste grote ingreep vindt rond 1644 plaats. In dat jaar wordt de Jeruzalemkapel afgebroken. De Oudezijdskapel heeft nu de ruimte om uit te kunnen breiden. In 1644 komt er een toegangspoort aan de Zeedijk tot stand. Een boven de ingang aangebracht skelet omringd door doodshoofden, houdt de voorbijganger de vergankelijkheid en de hoop op een beter leven voor. ‘Spes altera vitae’ zo luidt het onderschrift.<br /> <br /> In 1912 wordt de laatste hervormde dienst in de Oudezijdskapel gehouden. Daarna krijgt de kapel een aantal uiteenlopende bestemmingen. Eén ervan is kaasbeurs. Na zeer succesvolle vijftiger jaren, verlaten de laatste Edammertjes op 24 juli 1961 het noodlijdende pand. De leegstaande kerk wordt in 1964 wegen instortingsgevaar gesloten. Twee jaar later breekt er een alles verwoestende brand uit. De Vereniging Hendrick de Keyser ontfermt zich over de schamele resten. Restauratie blijft uit hetgeen de stadsarcheologen de gelegenheid geeft om een deel van het terrein te verkennen. </p> <p>De redding komt in 1991 als de geruïneerde kapel voor het symbolische bedrag van één gulden verkocht wordt aan de Stichting Restauratie Monumenten, die in het Barbizon Hotel een toekomst voor de kapel ziet. Weer is er gelegenheid voor de archeologen om onderzoek te doen. Zij diepen een nog geheel intacte fundering van de verwoeste kapel op. Daarna vindt de ‘wederopbouw’ plaats. Op 8 april 1993 opent het conferentiecentrum van het hotel haar deuren. Het centrum lijkt als twee druppels water op de Sint Olofskapel; de kapel is niet oud maar wel vertrouwd.</p> https://hart.amsterdam/rsc/42325 2018-02-15T13:21:56+01:00 2014-05-15T17:57:00+02:00 Suzette van &#39;t Hof https://hart.amsterdam/rsc/2980 #020today: klooster op plek museum Dat het Amsterdam Museum gevestigd is in de gebouwen van het voormalige Burgerweeshuis, is algemeen bekend. Veel minder bekend is dat de vier eeuwen weeshuisgeschiedenis werd voorafgegaan door ruim anderhalve eeuw kloostergeschiedenis. Op 15 mei 2014 is het precies 600 jaar geleden dat dit klooster in wording voor het eerst in een document staat vermeld. Het gaat om het Sint-Luciënklooster, een naam die nu nog is terug te vinden in de naam van de aangrenzende Sint-Luciënsteeg. <p>15 mei 1414: die datum staat in het kriebelig handschrift van pater Pieter Lambertsz, een van de laatste paters van het klooster, voordat dit in 1578 zou worden opgeheven. In het document wordt ingegaan op de eerste stappen op het kloosterpad van de ‘susteren’ van Sint Lucia. De genoemde datum is de schenkingsdatum van een perceel door Coptgin Ysebrandtsz.</p> <p>Het geschonken ‘erf’ ligt in de Bindwijk, tegen het Begijnhof aan, tussen de Nieuwezijds Voorburgwal en de Begijnensloot in. Op het ‘Gezicht op Amsterdam’ van Cornelis Anthonisz. uit 1538 (op afbeelding detail) is het Begijnhof goed herkenbaar aan het open middenterrein (op kaart bovenaan); het Sint-Luciënklooster ligt schuin rechts hieronder rond een kleinere binnenplaats.</p> <p>Aan de schenking is een aantal voorwaarden verbonden. Zo moeten de begunstigden, onder de bezielende leiding van Brechten Jan van Dymensdr, ‘in gheesteliken state’ leven. Maar dat doen ze al. Zij hebben elkaar eerder al gevonden in het geloof en wonen bij elkaar als ‘Zusters van het Gemene Leven’. Lambertsz noemt hen ‘baghinen’, maar anders dan begijnen wonen de zusters niet in afzonderlijke huizen maar in één zusterhuis dat kort voor 15 mei 1414 gesticht wordt.</p> <p>Dat geestelijk leven willen zij voortzetten. Zij willen God eren, ‘hair leven lanc’ onder de paraplu van de heilige Lucia en nemen daartoe in 1416 een kloosterregel aan. Het wordt de Derde Regel van Franciscus, een lekenorde waarbij zij niet verplicht zijn een eeuwige gelofte af te leggen. Het zusterhuis wordt omgedoopt tot Sint Luciënklooster, de ‘baghinen’ worden kloosterzusters en Brechten wordt hun eerste mater. Het klooster sluit zich aan bij het Kapittel van Utrecht.</p> <p><!-- z-media 42326 {"align":"block","size":"middle","crop":false,"link":false} --></p> <p>Het Sint-Luciënklooster is in 1414 het twaalfde klooster van de eenentwintig die Amsterdam in de late middeleeuwen zal gaan tellen. Het overgrote deel hiervan bevindt zich aan de ‘Oude Zijde’; het Sint-Luciënklooster is het eerste van de drie kloosters die aan de ‘Nieuwe Zijde’ worden gerealiseerd.</p> <p>In deze beknopte blog beperken we ons tot het prilste begin van het Sint-Luciënklooster; voor een uitgebreide blog over dit klooster kan worden doorgeklikt op deze <a href="http://http://hart.amsterdammuseum.nl/ca/id/9182">link</a>.</p> https://hart.amsterdam/rsc/28115 2014-05-28T12:56:11+02:00 2014-05-15T17:04:06+02:00 Suzette van &#39;t Hof https://hart.amsterdam/rsc/2980 600 jaar Sint Luciënklooster ‘Coptgin Ysebrandtsz geven over aan Brechten Jan van Dymensdr. der baghinen ende horen medezusteren den baghinen dair zy een bewairster af is ende nu te samen in enen huze woenen, het eigendom van een erf, gelegen naast het Begijnhof op voorwaarde dat zij ‘in gheesteliken state’ dit voirscr. erve zulle gebruiken ende oirbaren ter eren Goids hair leven lanc ende alzoe voert na hairre doot alle ander baghinen die te samen in den voirs. huse woenen zullen in gheesteliken staten ende ter eren Goids ende dit erve niet te vercoepen, tenzy bi consent de Rade van der stede voirn. ende bi den meerren stemmen van den baghinen voirscr.’ <p>Zo beschrijft pater Pieter Lambertsz, voorlaatste pater van het klooster dat hier nog in wording is, de eerste stappen op het kloosterpad van de ‘susteren’ van Sint Lucia. </p> <p>In het Cartularium van het klooster dat door hem tussen 1557 en 1574 wordt bijgehouden, pent hij in een kriebelig middeleeuws handschrift als schenkingsdatum ’15 mei 1414’ neer, vandaag precies 600 jaar geleden!</p> <p>Het door Coptgin Ysebrandtsz geschonken ‘erf’ ligt in de Bindwijk, tegen het Begijnhof aan, tussen de Nieuwezijds Voorburgwal en de Begijnensloot in. Het wordt stevige grond onder de voeten van het twaalfde klooster in een rij van eenentwintig en het eerste van drie kloosters die aan de nieuwe zijde gerealiseerd worden.</p> <p>Aan de schenking is een aantal voorwaarden verbonden. </p> <p>De begunstigden, onder de bezielende leiding van Brechten Jan van Dymensdr, moeten in ‘in gheesteliken state’ leven. Maar dát doen ze al. Zij hebben elkaar eerder al gevonden in het geloof en wonen bij elkaar als ‘Zusters van het Gemene Leven’. Lambertsz noemt hen ‘baghinen’, maar anders dan begijnen wonen de zusters niet in afzonderlijke huizen maar in één zusterhuis dat kort voor 15 mei 1414 gesticht wordt. Dat geestelijk leven willen zij voortzetten. Zij willen God eren, ‘hair leven lanc’ onder de paraplu van de heilige Lucia en nemen daartoe in 1416 een kloosterregel aan. Het wordt de Derde Regel van Franciscus, een lekenorde waarbij zij niet verplicht zijn een eeuwige gelofte af te leggen. Het ‘huse’ wordt omgedoopt tot Sint Luciënklooster, de ‘baghinen’ worden kloosterzusters en Brecht is ‘bewairster’ af en wordt de eerste mater. Het klooster sluit zich aan bij het Kapittel van Utrecht. Op 6 september 1433 verleent het Kapittel van Sint Marie op den Hof in Den Haag de kloostergemeenschap een aantal privileges. Zo krijgen de zusters het recht een priester te kiezen, die in hun eigen kapel de mis kan lezen en de sacramenten kan toedienen en zij kunnen voortaan in gewijde grond begraven worden. De zusters lopen echter op de zaken vooruit. Er wordt al getimmerd, ver voor het verkrijgen van het privilege. De kapel en het kerkhof worden op 26 januari 1433 gewijd. Een kleine twintig jaar later, op 7 september 1454, komt er opnieuw een wijbisschop langs. Vermoedelijk heeft de kapel duchtig te lijden gehad onder de tweede grote stadsbrand die in 1452 woedt met een nieuwe of verbouwde kapel tot gevolg.</p> <p>In de schenkingsakte wordt eveneens bepaald dat het klooster geen grond mag verkopen zonder toestemming van het stadsbestuur. En ‘vercoepen’, dat doen ze ook niet. Integendeel. De zusters breiden hun terrein noordwaarts uit. Allereerst ontvangen zij in 1415 een tweede schenking, daarna kopen zij er nog een aantal percelen totdat ze in 1460 het hele noordelijk deel van het eiland tussen het Spui, de Voorburgwal en de Begijnensloot -alle drie ongedempt- in hun bezit hebben. In de periode 1460 – 1488 steken de zusters de Begijnsloot over. Zij verwerven enkele stukken grond tussen de sloot en de Kalverstraat in. Onduidelijk is of dit gebied als kloosterterrein gediend heeft. Cornelis Anthonisz bekleedt dit deel van de stad op zijn Vogelvluchtkaarten (1538 en 1544) met woonhuizen.<br /> In 1532 wordt er een weg aangelegd -de huidige Sint Luciënsteeg- die de Kalverstraat met een brug over de Voorburgwal verbindt. Daardoor wordt een punt van de kloostergrond afgesneden. Deze punt wordt door het stadsbestuur op 16 december 1536 aan huistimmerman Jacob Jansz overgedragen. De lege plek op Cornelis’ kaart uit 1538 is op zijn Vogelvluchtkaart uit 1544 met een timmerwerf en een woonhuis ingevuld.</p> <p>Het klooster is dan inmiddels uitgegroeid tot een zelfstandig opererend Amsterdams vrouwenklooster. Een koe-, hooi-, brouw- en weefhuis, een blok met een kapel, patershuis en kerkhof, kloostervleugels met eigen woonvertrekken aan de oostzijde; alle ingrediënten voor een devoot leven in afzondering en gebed zijn aanwezig. Het Sint Luciënklooster staat op eigen benen en is niet afhankelijk van priester en weldoener Gijsbert Dou, die tot aan zijn dood in 1420 zijn stempel drukt op het kloosterleven aan de andere kant van de Amstel.</p> <p>Voor geestelijke bijstand kunnen de zusters terugvallen op de biechtvader van het Begijnhof. De zusters van het eerste uur verlaten zich op priester Robert Jansz, die al in 1417 overlijdt maar als een van de voormannen van de Moderne Devotie een belangrijke rol speelt in de oprichting van het klooster. Hij brengt de zusters in contact met gegoede families in de Bindwijk. Het kloosters is sterk afhankelijk van hun financiële steun. Belangrijke begunstigers zijn de Heinen en Boelens. Vooral de familie Boelen ontwikkelt in de loop van de vijftiende eeuw een bijzondere band met het klooster. Naast vele schenkingen stichten zij memoriediensten in de kapel van het klooster en drie meisjes Boelen, Agnes, Geerte en Duifje, treden in. Hun moeder Margriet, een Heinen gehuwd met een Boelen, wordt bij hoge uitzondering op het alleen voor de zusters bestemde kerkhof begraven. Dat tekent de band.</p> <p>Naast inkomsten uit schenkingen en fundaties verdienen de zusters geld met weven en spinnen. Ook een handjevol proveniers en de verhuur van huizen en renten uit grondbezit binnen en buiten de stad brengen geld in het laatje.</p> <p>Zo kabbelt het kloosterleven voort. Totdat halverwege de vijftiende eeuw de eerste haarscheurtjes in het tot dan toe zo stevige fundament verschijnen. Amsterdam is dan zestien kloosters rijk. In de halve eeuw die volgt worden er nog vijf nieuwe kloosters oogluikend toegelaten. Het Clarissenklooster sluit de rij in 1513.<br /> Langzaam aan maakt welwillendheid plaats voor vijandigheid. Amsterdam wordt aan het einde van de vijftiende eeuw ommuurd. Spoedig daarna barst de stad door het sterk toegenomen aantal inwoners werkelijk uit al haar voegen. Het is uiterst wrang dat in een stad waar rond de eeuwwisseling zo’n nijpend gebrek aan ruimte ontstaat, een klein aantal kloosterlingen zoveel kostbare grond van de buitenwereld afgeschermd kan houden.</p> <p>Maar dat niet alleen, middeleeuwse religieuze instelligen zijn gevrijwaard van accijnzen en stedelijke belastingen. En ook van door de landsheer opgelegde belastingen blijven zij verschoond. Bovendien vormen de klooster stevige concurrentie voor het gildewezen. Het overschot aan bier en brood dat zij voor eigen gebruik brouwen en bakken, wordt vaak onder de gildeprijs verkocht en en meeste kloostervrouwen zijn vaardige weefsters. De dames van het Sint Luciënklooster niet uitgezonderd.<br /> Vanaf het einde van de 15de eeuw gaan er tal van keuren uit. Het stadsbestuur bepaalt dat de kloosters bier en brood nu enkel en alleen nog voor zichzelf mogen produceren en bovendien worden er nu accijnzen op deze producten geheven; daarnaast wordt de lakenhandel aan banden gelegd. De zusters mogen niet langer winst maken en de markt vertroebelen met hun producten. </p> <p>De lasten worden verzwaard en de inkomsten lopen terug. In 1480 verbiedt de landsheer de kloosters schenkingen en nalatenschappen, die geld, land of onroerend goed bevatten, aan te nemen. Het aantal intredes neemt af, waardoor de kloosters minder geld uit lijf- en losrenten en medegaven van intredende kloosterlingen ontvangen.</p> <p>De kloosters vervallen tot de bedelstaf. Het is bittere armoede wat de klok slaat. Met kunst- en vliegwerk worden de gaten in de begroting gedicht en de nood geledigd. De Amsterdamse kloosters stevenen zo nietsvermoedend op hun ‘Dag des Oordeels’ af. </p> <p>Op 26 mei 1578 vindt de Alteratie plaats. Amsterdam sluit zich aan bij de Opstand. Het katholieke stadsbestuur wordt afgezet en vervangen door een protestants bestuur. Als gevolg daarvan worden de kloosters één voor één opgeheven. De gebouwen krijgen een nieuwe bestemming en de boedel wordt onder de liefdadigheidsinstellingen in de stad verdeeld. De ontheemde broeders en zusters waaieren uit. </p> <p>Op 31 maart 1579 wordt het klooster met al haar bezittingen overgedragen aan de regenten van het Burgerweeshuis.De overdracht wordt op 1 juni door de Prins van Oranje met een oorkonde bekrachtigd. De akte wordt getekend in het bijzijn van de vier burgemeesters, de regenten van het weeshuis en de zusters, waarvan er elf -hoe toepasselijk bijna - met een kruisje tekenen. De overgebleven zusters verhuizen naar de zes huisjes in de Sint Luciënsteeg, die in het bezit van het klooster zijn en die zij mogen behouden. Zij ontvangen voor de rest van hun leven een alimentatie van de stad Amsterdam. Op het moment van opheffing verbleven er nog zestien zusters in het klooster in de leeftijd van 31 tot 67 jaar. De laatste wisselt in 1635 het tijdelijke voor het eeuwige.</p> <p>In 1580 nemen de wezen, die tot dan toe iets verderop in de Kalverstraat nabij de Heilige Stede gewoond hebben, het klooster als nieuwe thuishaven in gebruik. Het weeshuis houdt tot 1960 stand in de binnenstad. Dan gaat complex over in handen van het Amsterdams Historisch Museum, waarna het door diverse architechten grondig verbouwd wordt. Boven de grond worden er geen restanten meer van het klooster aangetroffen. Slechts enkele delen van de fundering en de grafresten van een klein aantal zusters worden door de verbouwing prijsgegeven. Een handjevol objecten in stedelijke collecties en een straatnaam zijn de stille getuigen van het religieuze leven dat hier geleefd werd. En één blog, die ontstaan is op dezelfde plek als het klooster, exact 600 jaar na dato.</p> https://hart.amsterdam/rsc/42274 2021-04-23T16:13:40+02:00 2014-05-14T15:59:00+02:00 Suzette van &#39;t Hof https://hart.amsterdam/rsc/2980 Een bijzonder familiekransje In Friday Favourites vertelt wekelijks iemand over zijn of haar favoriete werk uit het oeuvre van Jacob Cornelisz van Oostsanen. Vandaag de beurt aan Suzette van ‘t Hof, onderzoeker bij het Amsterdam Museum. Zij raakte onder de indruk van een werk uit Jacobs oeuvre en deelt haar enthousiasme graag met ons. <p>Er is een klein werkje uit het oeuvre van Jacob dat mij heel nieuwsgierig maakt. Helaas zal ik nog even nieuwsgierig moeten blijven; het is niet tentoongesteld maar het krijgt wel alle aandacht in de catalogus. Het is een klein paneeltje – voorheen onderdeel van een drieluik – met de weergave van de Heilige Anna, de Maagd Maria en het Christuskind. Een zogenaamde Anna-te-Drieën. Het draagt een diepere betekenis in zich.</p> <p>Rond 1500 is de Heilige Anna, de moeder van Maria, bijzonder populair. In de laatmiddeleeuwse maatschappij is er een steeds groter wordende rol voor het gezin en het individu weggelegd. Anna spreekt daarom zeer tot de verbeelding. Ze is een sterke vrouw met een groot nageslacht.</p> <p>Aanvankelijk wil het niet zo vlotten met de kinderen. Door goddelijke ingeving worden Anna en haar man Joachim pas op hoge leeftijd gezegend met een dochter. Maar daar blijft het niet bij. Er volgen nog twee huwelijken. Uit alle drie de verbintenissen wordt een Maria geboren. Anna’s kindskinderen groeien uit tot een deel van de twaalf apostelen. Verreweg het beroemdste kleinkind, uit haar eerste huwelijk, is Christus.</p> <p>Anna wordt veelal uitgebeeld aan het hoofd van haar omvangrijke familie; de zogenaamde ‘Heilige Maagschap’. Daarnaast wordt zij, eerst staand en later zittend, voorgesteld met een jeugdige Maria op de arm, die op haar beurt het Christuskind op schoot heeft.</p> <p>Dit familiekransje heeft een diepere betekenis. Het draagt een leerstuk van de Katholieke kerk uit dat pas in 1854 door Paus Pius IX officieel erkend zal worden; de Onbevlekte Ontvangenis. Maria moest onbezoedeld zijn omdat zij uitverkoren was om Christus’ menswording te bewerkstelligen. Als enige is zij vrij van de erfzonde.</p> <p>Ik houd van de, al dan niet verborgen, symboliek in laatmiddeleeuwse religieuze voorstellingen en ben geboeid geraakt door de verhalen die zonder woorden verteld worden. Een beeldtaal die iedereen verstond maar die nu grotendeels verloren is gegaan.</p> <p>Hoewel ik mijn hart op kan halen aan de vaak drukbevolkte en rijk geïllustreerde werken van eveneens drie generaties Van Oostsanen, spreekt dit werkje mij vooral aan door zijn eenvoud, door de rust die ervan uitgaat. En door de kracht. Anna als een eeuwenoude eik, stevig geworteld in de aarde met als haar jonge loten een allerliefst Mariaatje en een schattig klein Christuskindje. Het zit wel goed met Christus’ stamboom langs de vrouwelijke lijn.</p> <p>En wie raakt er nu niet vertederd door de aanblik van dit heilige drietal? Ik in ieder geval wel.</p> <p>___</p> <p>De ‘Heilige Anna-te-drieën’ is helaas niet te zien op de tentoonstelling. Wil je toch meer weten? In de <a title="catalogus" href="http://hart.amsterdammuseum.nl/nl/id/37453">catalogus</a> wordt uitgebreid aandacht besteed aan het werk.</p> https://hart.amsterdam/rsc/41971 2016-05-12T11:35:21+02:00 2014-05-07T17:20:00+02:00 Suzette van &#39;t Hof https://hart.amsterdam/rsc/2980 Maximiliaan van Oostenrijk Dankzij het Mirakel is het in het laatmiddeleeuwse Amsterdam een komen en gaan van vogels van diverse pluimage. Onder hen bevinden zich personen van hoog aanzien. <p>In 1482 wordt Aartshertog Maximiliaan van Oostenrijk onwel tijdens een bezoek aan Den Haag; zó onwel, dat de artsen vrezen voor zijn leven. Een door ‘seer zwaere koortse’ geplaagde Maximiliaan vraagt God om hem te sparen. Hij belooft zijn Heilige Vader plechtig de Heilige Stede met een bezoek te zullen vereren als zijn gebed verhoord wordt. En God is hem genadig. Twee jaar later, in 1484 lost de aartshertog zijn gelofte in. Maximiliaan pelgrimeert naar Amsterdam. Uit grote dankbaarheid verrijkt hij de kapel met een gouden kelk, kostbare misgewaden en een grote waskaars en, naar verluidt, een glas-in-loodraam waarop de familie knielend in gebed is afgebeeld.</p> <p>Het gebrandschilderde raam kan echter onmogelijk voor Maximiliaans bezoek vervaardigd zijn. Immers zijn eerste echtgenote Maria van Bourgondië (1457-1482) én zijn tweede Blanca Maria Sforza (1472-1511), met wie hij in 1494 huwt, delen het linker raam met hem. Aan de rechterzijde wordt hij vergezeld door zijn zoon Filips de Schone, zijn schoondochter Johanna van Arragon en hun bloedjes van kinderen, waaronder de jongste, de in 1506 geboren Catharina. Het glas is naar alle waarschijnlijkheid door Karel V tijdens zijn intocht in Amsterdam, op 13 juli 1540, ter nagedachtenis aan zijn grootvader aan de Heilige Stede geschonken</p> <p>Enkele jaren later doet het hardnekkige verhaal de ronde dat de inmiddels tot Koning van het Heilige Roomse Rijk gekroonde Maximiliaan nog altijd zo dankbaar is voor zijn genezing, dat hij de stad Amsterdam het recht verleent zijn kroon boven het stadwapen te voeren. Het ligt iets anders dan het vrome volksgeloof wil. In 1488 wordt Maximiliaan door om autonomie strijdende Brugse stedelingen gevangen genomen. Amsterdam brengt een grote processie in stelling om de vrijlating van Maximiliaan te bespoedigen. Als Maximiliaan zijn vrijheid terugkrijgt, wordt dit gevierd met weer een ommegang. De betoonde trouw aan de koning wordt beloond. Bij acte van 11 februari 1489 bekleedt Maximiliaan het Wapen van Amsterdam &#39;Metter Crone van onsen Rycke&#39;. Als dank voor deze koninklijke geste, schenkt Amsterdam Maximiliaan -voor wat hoort wat- een paar roodfluwelen mouwen! Als Maximiliaan zichzelf in 1493 keizer mag noemen vervangt Amsterdam, heel eigengereid, de koningskroon door een keizerskroon. De kroon die nu fier op de toren van de Westerkerk prijkt.</p> https://hart.amsterdam/rsc/41591 2016-07-05T17:12:18+02:00 2014-04-29T12:56:00+02:00 Suzette van &#39;t Hof https://hart.amsterdam/rsc/2980 wonderbloed van Alkmaar Amsterdam en Alkmaar delen niet alleen hún Jacob, ze zijn allebei een eucharistisch wonder rijk. <p>Op 1 mei 1429 draagt de jonge priester Folkert in de Laurentiuskerk in Alkmaar zijn eerste plechtige mis op. Enkele jaren voor zijn roeping heeft hij tijdens de Hoekse en Kabeljauwse Twisten een aantal burgers uit Hoorn gedood. Hij verzwijgt zijn ´oorlogsverleden´en ontvangt zijn priesterwijding zonder vergeving gevraagd te hebben voor zijn zonden. Een zenuwachtige Folkert laat op zijn eerste werkdag een deel van de geconsacreerde witte wijn op zijn kazuifel vallen. De witte wijn kleurt bloedrood; het bloed van Christus. Na de mis snijdt een beschaamde Folkert het bebloede stukje uit zijn bovenkleed en verbrandt het. Als men het gewaad wil herstellen, komen er bij de uitgesneden plek pardoes nog drie druppeltjes op. Ook dit stukje wordt uitgesneden maar anders dan het eerste fragmentje, wordt het kostbare bloed veilig weggeborgen. </p> <p>In 1430 raakt een schip bij Vlissingen door ijsgang in nood. Er verschijnt een engel, die de schipper het bewaarde fragmentje van het kazuifel toont. De vaart kan alleen dan behouden zijn als de schipper en zijn matrozen het Heilig Bloed van Alkmaar de nodige eer bewijzen. De schipper wordt bovendien gevraagd de geestelijkheid van Alkmaar in kennis te stellen van het kostbare lapje. Een aanbod waar dankbaar gehoor aan wordt gegeven. </p> <p>De bisschop van Utrecht wordt verwittigd. Hij staat de vrome Alkmaarders een jaarlijkse ‘opten meyendach’ te houden processie toe. Vrijwel direct dienen de eerste pelgrims zich aan. Het Heilig Bloedreliek wordt geborgen in een houten, met zilver overtrokken reliekhouder in de vorm van de reddende engel en vormt het middelpunt van de devotie. </p> <p>De stroom pelgrims trekt verder aan. In 1501 gaan de deuren van de kerk open. De processie die tot dan toe binnen de muren van de kerk werd gehouden, verandert in een jaarlijkse ommegang door de stad. De processie wordt naar alle waarschijnlijkheid in mei van het jaar 1572 voor het laatst gelopen; kort daarna valt Alkmaar in protestantse handen. </p> <p>Het blijft lang stil in kerkelijk Alkmaar. Als de katholieken in het midden van de 19de eeuw hun geloof weer openlijk mogen belijden leeft de verering opnieuw op. Elk jaar rond 1 mei wordt het Allerheiligst Miraculeus Bloed weer als vanouds door de straten van Alkmaar gedragen.</p> <p>----------------------</p> <p>Zondag 4 mei a.s. vertrekt de processie om 11.30 uur vanaf de Grote Kerk naar de Laurentiuskerk. Voor meer informatie: www.matthiaslaurentius.nl.</p> https://hart.amsterdam/rsc/41345 2014-04-23T14:53:32+02:00 2014-04-22T16:59:06+02:00 Suzette van &#39;t Hof https://hart.amsterdam/rsc/2980 Schutspatroon Sint Joris Op een kostbare zilveren drinkhoorn van het Sint Joris- of Voetbooggilde (1566) redt een heldhaftige jongeman een koningsdochter uit de klauwen van de draak. Een verhaal dat aan het sprookjesachtige grenst; maar de held leeft niet lang en gelukkig. <p>Georgius de Grote, beter bekend als Joris, wordt in de derde eeuw in Cappadocië geboren. Zijn levensverhaal berust grotendeels op legendevorming. Hij dient in het leger van Diocletianus en bereikt er de hoge rang van officier. Als de keizer een decreet uitvaardigt waarin de vervolging van christenen wordt bevolen, verscheurt de jonge officier dit bevelschrift in het openbaar. Hij maakt zich als christen bekend. Het antwoord van de keizer laat zich gemakkelijk raden; Joris wordt gemarteld. Hij krijgt de gifbeker gepresenteerd, wordt aan een rad met twee snijdende zwaarden gebonden en in een ketel met kokende olie gedompeld; beproefde methoden die bij een heilige-in-spe doorgaans geen zoden aan de dijk zetten. Uiteindelijk wordt hij onthoofd. Rond 300 sterft Joris vermoedelijk in Lydda in Palestina, voor het openlijk belijden van zijn geloof. Het feest van zijn overlijden –het wisselen van het aardse voor het eeuwige- wordt op 23 april gevierd. De eerste levensverhalen verschijnen in de vijfde eeuw. In de dertiende eeuw breekt Joris pas echt goed door via de Gulden Legenden waarin zijn gevecht tegen de draak wordt beschreven. </p> <p>De stad Silene wordt geteisterd door een draak, die in de moerassen buiten de stad leeft. Om de giftige dampen uitstotende draak tevreden te stellen geven de bewoners van de stad hem steevast twee schapen te eten. Als de veestapel uitgeput raakt besluiten de Sileners de draak voortaan één schaap en één kind voor te schotelen. Dat kind wordt door het lot aangewezen. Op een dag valt het dochtertje van de koning de twijfelachtige eer te beurt om als maaltijd voor het monster te dienen. De koning aarzelt maar laat uiteindelijk de kleine prinses alleen achter aan de rand van het moeras. Dan rijdt de met lans en zwaard getooide Joris voorbij. Hij hoort het snikkende prinsesje en gaat op zoek naar de draak. Hij vindt en vangt het beest en weet hem aan te lijnen aan de gordel van het koningskind. Het vurige beest wordt terstond zo mak als een lammetje en laat zich als een schoot¬hondje de stad invoeren waar velen het drietal gadeslaan. Joris belooft de getemde draak te doden als de inwoners van Silene zich door hem laten bekeren. De koning en zijn onderdanen stemmen toe. Voor de ogen van de aanstaande dopelingen doodt Joris de draak met één stoot van zijn lans. </p> <p>In een christelijke context is de strijd tussen Joris en de draak er een tussen goed en kwaad. De draak verbeeldt het heidendom. Het vuurspuwende beest krijgt meer en meer het karakter van het kwaad; de duivel in het bijzonder. Als de christelijke Joris de draak verslaat, verslaat hij dat kwaad. Het goede overwint. De maagdelijke koningsdochter staat symbool voor de bekeerde stad. </p> <p>Bij het uitgaan van de Middeleeuwen is de onverschrokken Joris razend populair. Een van de redenen waarom menig schuttergilde hem als schutspatroon adopteert. Het Voetbooggilde van Amsterdam niet uitgezonderd.</p> https://hart.amsterdam/rsc/41158 2018-03-29T08:52:13+02:00 2014-04-17T15:02:00+02:00 Suzette van &#39;t Hof https://hart.amsterdam/rsc/2980 het Laatste Avondmaal Op Witte Donderdag herdenkt de katholieke kerk het Laatste Avondmaal, het paasmaal dat Christus aan de vooravond van zijn kruisiging met zijn leerlingen deelt. Tijdens dit samenzijn kondigt hij aan dat één van hen hem zal verraden. <p>Christus is met zijn leerlingen in Jeruzalem om Pesach, het joodse Paasfeest, te vieren. Dit is het feest van de vrijheid, waarmee de uittocht van de Israëlieten uit Egypte wordt herdacht. Hij zit aan het hoofd van de tafel, zijn twaalf apostelen om zich heen geschaard. Hij deelt het brood en de wijn met hen en zegent het. Daarbij geeft hij aan dat dit zijn lichaam en bloed is. Hij vraagt zijn leerlingen deze handeling te blijven herhalen tot zijn gedachtenis. Dit verzoek leidt tot de instelling van de Eucharistie, het belangrijkste ritueel van de Katholieke Kerk.<br /> <br /> Enkelen van de discipelen maken zich los uit de groep. Petrus, de eerste onder de leerlingen, zit naast Christus. Hij heeft kort krullend haar dat als een kransje om zijn kalende hoofd ligt. Op zijn voorhoofd prijkt een plukje grijs haar. Zijn baard is kort en kroezig. Aan de andere zijde zit Johannes, de leerling die Christus lief heeft. Hij is jong. Zonder baard en met zijn lange lokken maakt hij een vrouwelijke indruk. Soms rust zijn hoofd tegen de borst van zijn meester. En wie goed kijkt vindt al snel een evenbeeld van Christus aan tafel. Het is Jacobus (de Mindere), die door Paulus de broeder des Heren wordt genoemd.</p> <p>De &#39;tegenspeler&#39; van Christus zit aan de overzijde van de tafel. Het is Judas Iskariot. Hij verraadt, zoals Christus tijdens het Laatste Avondmaal al voorzien had, zijn meester aan de joodse hogepriesters. In retour ontvangt hij dertig zilverlingen. Na het paasmaal vertrekt Christus naar de Hof van Olijve waar hij zijn Vader in gebed vraagt om de beker van het aanstaande lijden aan hem voorbij te laten gaan. Judas arriveert in het bijzijn van de hogepriesters en soldaten met speren en hellebaarden. Zij dragen fakkels en lantaarns. Judas geeft zijn meester een kus, een stilzwijgend teken. Christus wordt gearresteerd, afgevoerd en aan zijn rechters voorgeleid. De volgende dag wordt hij gekruisigd.</p> <p>Hoe onderscheidt Judas zich als slechterik van zijn tafelgenoten? Hij wordt afgebeeld als een volwassen man met donker haar, een donkere baard en soms een donker of sluw gelaat. Een enkele keer is hij roodharig, de kleur van het hellevuur. In zijn knuisten klemt Judas zijn belangrijkste attribuut; de zak met zilverlingen, zijn verradersloon. Er kan een duiveltje op zijn schouder zitten dat hem het kwaad influistert. Een andere keer zweeft een pikzwart wezentje zijn geopende mond binnen.</p> <p>Judas is overigens niet alleen maar in en in slecht. Hij krijgt wroeging en brengt de zilverlingen terug naar de hogepriesters. De munten worden geweigerd en Judas wordt weggehoond. Uit schaamte verhangt hij zich aan een boom. De leegte die hij achterlaat wordt ingevuld door Matthias. Zo is het twaalftal weer compleet.</p> https://hart.amsterdam/rsc/41109 2014-04-16T17:20:13+02:00 2014-04-16T16:54:42+02:00 Suzette van &#39;t Hof https://hart.amsterdam/rsc/2980 Brand! in Amsterdam In middeleeuws Amsterdam staan houten huizen als lucifers in een doosje op elkaar gepakt in een wirwar van straatjes. Het is ´spelen met vuur´ en dat vuur is overal; in huis, in de vele werkplaatsen en tijdens de processies die door de straten kronkelen. Ongelukken kunnen nauwelijks uitblijven. Nu en dan gaat het mis en twee keer gaat het zelfs heel erg mis. Twee grote stadsbranden verwoesten grote delen van de stad. <p>Op 13 april 1421 verandert de Windmolenzijde –de Nieuwe Zijde- in een rokend hoopje puin. Vlammen likken aan de Heilige Stede. De kroniekschrijver Johannes de Beke doet verslag:<br /> ´Op enen sonnendach den xiiiten dach in der maent van april ende was doe iii weken na paesschen, gesciede een groot brant binnen der stede van Aemsterdam, dattet derdendeel van der stede doe wel verbernde van sijns selfs vuer. Daer verbernde doe mede die nye kerc, die heilige stede dair dat heilige sacrament van mirakel te rusten plach, dat gasthuys, dat raethuys bernde doe mede, alsodat alte groten scade dair doe geschiede´. Hoezeer de kapel eraan toe was wordt niet vermeld.</p> <p>In 1452 op Sint Urbanusdag (25 mei) is het opnieuw raak. Deze keer worden de Nieuwe én de Oude Zijde in een alles verzengend vuur meegenomen. De herbouwde Heilige Stede staat wederom in vuur en vlam. Midden in deze haard van vuur bevindt zich het Heilig Sacrament. Gealarmeerde slotenmakers en smeden snellen toe om het tabernakel open te breken en de monstrans met het ´Alderheyligste´ in veiligheid te brengen. Het lijkt of de hand van God hen tegenhoudt: breekijzers knappen als twijgjes, tangen vallen uiteen, alle verwoede pogingen om het Heilig Sacrament te redden lopen op niets uit en de redders in nood keren met ´haer voeten ofte schoenen eenichsins verbrant´ huiswaarts. Als de rook opgetrokken is, wordt een stralend witte hostie in een ongeschonden monstrans teruggevonden tussen de zwartgeblakerde resten van de kapel. God is even terug in Amsterdam. </p> <p>Opnieuw zet Amsterdam de schouders eronder. Niet alleen het Heilig Sacrament maar ook de kapel herrijst als een fenix uit de as. De derde editie van dit heilige huis wordt in 1547 gewijd. Nu is nog slechts de tand des tijds een vijand van de kapel. In 1908 wordt een sterk verwaarloosd en vervallen, na de Alteratie tot Nieuwezijdskapel omgedoopt bedehuis, door de protestanten figuurlijk afgebrand en vervolgens letterlijk afgebroken. Hevig katholiek verzet mag niet meer baten. Het doekt valt voor de Heilige Stede.</p> https://hart.amsterdam/rsc/40467 2014-03-31T22:38:15+02:00 2014-03-31T22:35:56+02:00 Suzette van &#39;t Hof https://hart.amsterdam/rsc/2980 Pelgrimsinsignes uit Amsterdam <p>In het Amsterdam Museum wordt tijdens <em>Van Oostsanen - de eerste Hollandse meester</em> een aantal pelgrimsinsignes getoond. Stille getuigen van vaak lange en zware voettochten. Welke weg hebben deze insignes afgelegd?</p> https://hart.amsterdam/rsc/40088 2014-06-03T12:21:15+02:00 2014-03-24T16:01:26+01:00 Suzette van &#39;t Hof https://hart.amsterdam/rsc/2980 Mannen van Smarten Twee Mannen van Smarten telt de tentoonstelling Jacob van Oostsanen, de eerste Hollandse meester. En er zullen er ongetwijfeld meer geweest zijn van zijn hand. Wat trok zijn clientèle zo in deze droevige voorstellingen aan? <p>Volgens een vijftiende-eeuwse legende treft Paus Gregorius de Grote (540-604) tijdens een door hem opgedragen Eucharistieviering in de Santa Croce in Rome een ongelovige misdienaar tussen zijn kerkelijk personeel aan. Hij vraagt om een teken van God om de afvallige te overtuigen van Christus aanwezigheid in de Eucharistie om zo de arme ziel te redden voor het christendom. Zijn gebed wordt direct verhoord. In een visioen verschijnt de gekruisigde Christus boven het altaar. Hij wordt omringd door zijn lijdenswerktuigen: de arma christi. Deze legende sluit aan bij een kerkelijke leer, die in 1215 in Lateranen bekrachtigd wordt: Christus is in het misoffer van brood en wijn na de consecratie zélf aanwezig op het altaar; in lichaam en in bloed. </p> <p>Bij het uitgaan van de Middeleeuwen ontstaat de behoefte om dieper op een voorstelling in te zoomen. Alles wat van de essentie afleidt wordt weggelaten. Zo maakt zich uit de voorstelling van de Gregoriusmis de Man van Smarten los. In de Santa Croce wordt een icoon van de overleden Christus vereerd die hierbij aansluit. Christus staat met gebogen hoofd, de handen over elkaar geslagen, voorzien van kruiswonden, voor het kruis. De gewoonte om hem met de arma christi te omringen gaat eveneens op een verering in de Santa Croce terug; in deze kerk worden de passiewerktuigen bewaard.</p> <p>Dit icoon dient als inspiratiebron voor afbeeldingen van de Man van Smarten en mondt uit in twee typen. Christus wordt in volle lengte afgebeeld, toont zijn vijf kruiswonden en is met de werktuigen van het kwaad omgeven. Hij staat voor of in een graftombe, die voor het kruis geplaatst is; een enkele keer zit hij op de rand van zijn laatste rustplaats. Naast de kruiswonden draagt Christus slechts een lendendoek en een doornenkroon of een nimbus. In het laatste geval verhuist de doornenkroon naar de arma christi in de achtergrond. Hij kan zijn armen gekruist voor zijn borst houden; soms zijn armen gespreid zodat zijn met kruisnagels doorboorde handen duidelijk zichtbaar zijn. In sommige gevallen toont hij de gapende wond in zijn rechterzijde. Het bloed dat uit de wonde vloeit of spuit kan opgevangen worden in een miskelk, als verwijzing naar de Eucharistie. Een tweede type toont Christus in ‘driekwartsmaat’. Er zijn dan ‘slechts’ drie wonden zichtbaar. Voor dit type heeft Jacob van Oostsanen gekozen.</p> <p>In de compassionele middeleeuwen belandt Christus in de armen van zijn moeder. Soms wordt hij niet alleen door Maria maar ook door Johannes de Evangelist betreurd. Zodra Christus ondersteund wordt, wordt hij afgebeeld als een dode man met gesloten ogen. In uitzonderlijke gevallen piept God tussen de wolken door.</p> <p>De Man van Smarten is een dankbaar motief voor privédevotie. Het is dan ook niet verwonderlijk dat Jacob Van Oostsanen talrijke opdrachten gekregen heeft om deze lijdende Christus vast te leggen. Het effect van een dergelijke voorstelling moet in de goed gelovige tijd waarin Jacob Van Oostsanen leefde enorm geweest zijn. Precies zoals zijn invoelende en meelijdende opdrachtgevers het zich wensten.</p> https://hart.amsterdam/rsc/40086 2014-05-07T15:31:27+02:00 2014-03-24T15:56:42+01:00 Suzette van &#39;t Hof https://hart.amsterdam/rsc/2980 De processie in de tijd van Jacob Afgelopen zaterdag, 22 maart, vond de Stille Omgang plaats. Elk jaar schuifelen zo’n 10.000 gelovigen uit alle windstreken langs de oude processieroute. In het holst van de nacht, in stilte hun gebeden prevelend, zonder enige vorm van uiterlijk vertoon. De stille voetstappen echoën nog na in de schreeuwerig drukke binnenstad. Hoe anders was het vijf eeuwen geleden, in de tijd van Jacob. <p>De middeleeuwse processie wordt geopend door de ambachtsgilden; het jongste gilde voorop. Zij voeren gildetekens, bont beschilderde beelden van patroonheiligen en brandende toortsen met zich mee. Dan volgen jonge meisjes, die de Heilige Maagd en andere heilige vrouwen uitbeelden en een Sint Joris te paard die een draak op wieltjes achterna zit. Na al deze heiligheid duikelen er engeltjes en duiveltjes door de straten. De engeltjes zijn in het wit gekleed met ´gulde vleughelen op haere schouderen´. Zij bespelen trommels en cimbalen. De Duiveltjes zien er afschrikwekkend uit in hun duivelspakjes, zij hebben een ´schricklijc Grijns voor t´aenghesicht´ en een ´Peckstoc´ in de hand. Ze lopen heen en weer om ruim baan te maken voor de processie en om de kinderen angst aan te jagen, die het op een huilen zetten zodra ze deze pikzwarte wezentjes aan zien komen. </p> <p>Vervolgens verschijnen de drie schutterijen ten tonele, ´int Harnasch ende Gheweer´. In hun midden de koning van het jaarlijkse papegaai-schieten met de gewonnen ´silveren papegay´ in de hand. Er wordt wijn geschonken en de rotgezellen drinken met de koning mee, ´ende het Buycksken wert altemet vol´ nog voor de processie afgelopen was. Achter de schutters lopen uit volle borst zingende koorknapen, gevolgd door priesters, die zilveren beelden dragen. Witte damasten vanen wapperen achter hen aan. De leidsman van de minderbroeders draagt een crucifix op een hoge standaard. </p> <p>Het Sacrament nadert. Onzichtbaar in het wit gestoken mannen en vrouwen lopen bij wijze van boetedoening voor het Sacrament uit. De vier burgemeesters torsen een met ´Gouwe Laecken overtoghen´ baldakijn mee waaronder de pastoor met de monstrans voortschrijdt. Het Sacrament wordt ´vergheselschapt met Pijpen, Schalmeyen ende andere Musicale Instrumenten´, waarop de stadsspeellieden zeer lieflijke en fraai spelen. De stoet wordt afgesloten door de overige leden van het stadsbestuur en ´t´gehemeene volck´. Onder hen bevinden zich ongetwijfeld ook van heinde en verre toegestroomde pelgrims.</p> <p>Zo staat de processie op het netvlies van Walich Syvaertsz (1546-1606) gebrand. De Amsterdamse apotheker en vurig calvinist tekent de processie in 1604 op in zijn &#39;Roomsche Mysteriën&#39;. Zijn pennenvrucht is een aanklacht tegen de dwalingen van het pausdom; zijn beschrijving van de processie waarschijnlijk puur jeugdsentiment. Dankzij zijn nostalgische bui weten we nu hoe de processie er kort voor de Alteratie in 1578 uit zal hebben gezien. Een groter contrast met de stille omgang in onze tijd is haast niet mogelijk.</p> https://hart.amsterdam/rsc/40076 2014-03-25T19:14:18+01:00 2014-03-24T15:22:04+01:00 Suzette van &#39;t Hof https://hart.amsterdam/rsc/2980 De Annunciatie van Jacob De evangelist Lucas beschrijft hoe God de engel Gabriël naar Maria zendt met de boodschap dat de Heilige Geest op haar zal neerdalen en dat zij moeder zal worden van zijn Zoon (Lucas 1:26-38). De Annunciatie of Verkondiging van de boodschap aan Maria, kortweg Verkondiging, spreekt tot het gemoed; menig hart wordt beroerd en menig kunstenaarshand wordt door dit gegeven geleid. Ook die van Jacob. <p>Lucas beschrijft hoe de engel het huis van Maria binnengaat. Reden voor laatmiddeleeuwse kunstenaars om de Annunciatie in een gesloten ruimte te laten plaatsvinden; soms in een gotisch kerkinterieur of een kerkportaal, soms bij de aanstaande moeder thuis. De ruimte wordt helder verlicht. Een enkele keer stroomt een klein, door lichtstralen gedragen Christuskindje, door de gesloten ramen naar binnen. De lichtval door de ruit verwijst naar Maria&#39;s maagdelijkheid. </p> <p>De engel groet de Heilige Maagd met de woorden ‘Ave gratia plena Dominus tecum’ (Wees gegroet Maria vol van genade de Heer is met u); Maria antwoordt met ‘Ecce ancilla Domini’ (ik ben de Dienstmaagd des Heren). Deze teksten worden op sierlijke tekstbanden aan beiden meegegeven. De tekst die Maria uitspreekt kan ondersteboven geschreven zijn zodat de tekst voor God leesbaar is. Maria zit of knielt voor haar bidstoel. Ze kan zich verschrikt van de engel afwenden, haar handen in een afwerend gebaar geheven. De blijde boodschapper groet Maria en stelt haar gerust. Hij knielt eveneens als hij zijn boodschap overbrengt. Vanaf de dertiende eeuw heeft Gabriël, vooral in de Italiaanse kunst, een leliescepter in de hand. Deze bloem is in eerste instantie niets anders dan een verwijzing naar het seizoen waarin de Annunciatie plaatsvindt, de lente. Later wordt de lelieblanke bloem het zinnebeeld van Maria&#39;s zuiverheid. Benoorden de Alpen wordt deze bloem steevast in een vaas tussen Gabriël en Maria geplaatst. </p> <p>Lucas spreekt over de &#39;Heilige Geest&#39;, die op Maria zal komen. Deze daalt in de gedaante van een duif, door God gezonden neer langs een schuine lichtstraal. Deze straal raakt Maria&#39;s hoofd of borst. Een enkele keer wordt God de Vader aangegeven als de bron van het licht. </p> <p>De Annunciatie vindt volgens de kerkelijke leer op 25 maart plaats. Negen maanden later wordt het Kerstfeest gevierd; de geboorte van Christus.</p> https://hart.amsterdam/rsc/39941 2017-04-25T17:03:40+02:00 2014-03-20T17:17:00+01:00 Suzette van &#39;t Hof https://hart.amsterdam/rsc/2980 De traditie van de Stille Omgang In de nacht van 22 op 23 maart vindt de jaarlijkse Stille Omgang plaats. Een traditie die eind 19de eeuw in gang werd gezet. <p>In 1880, als de neo-gotiek - een middeleeuwenrevival - hoogtij viert, komt de katholieke Joseph Lousberg in aanraking met een aantal ietwat dubieuze documenten en mondelinge overleveringen waarin de middeleeuwse Sacramentsprocessie beschreven en besproken wordt. Een jaar later loopt hij de daaruit gedestilleerde route samen met zijn vriend Carel Elsenburg na. In het holst van de nacht, in gepaste stilte om zo min mogelijk aanstoot te geven. Er sluiten zich nog twee vrienden bij hen aan. Adriaan Apol en Henri de Veer. De nachtelijke wandeling wordt een jaarlijks terugkerende traditie onder vrienden. Totdat Bernardus Klönne, mirakelvereerder bij uitstek, sinds 1883 rector van het Begijnhof, in 1886 in het rijke Begijnhofarchief op een ooggetuigeverslag stuit en zijn vondst met Lousbergh deelt. De route heeft nu een historische basis maar dat niet alleen ze blijkt nog vrijwel geheel intact te zijn. De stille ommegang overstijgt al spoedig het vriendenclubje en groeit uit tot een nationale tocht, die ook nu nog gelopen wordt in de nacht van de zaterdag op zondag na het feest van het mirakel.</p> <p>Wat kreeg de heer Lousbergh onder ogen?</p> <p>Op 16 december 1651 laat de 91-jarige Agatha Hendrix Loen haar zoon, in het bijzijn van getuigen, haar `Memorie van de Processie van ´t H. Sacrament van Mirakel uit de Heyligher Stede tot Amsterdam´ optekenen. Zij verklaart dat zij door ouderdom gekweld een beetje bleek ziet maar dat zij desondanks ´haar verstand ende memorie´ wel behouden heeft. `Godt lof´. Ze beschrijft hoe de mirakelhostie ´devotelijck en solemneel´ door de straten van Amsterdam gedragen wordt.</p> <p>Het startpunt van de processie is de Heilige Stede. De schare gelovigen begeeft zich van daaruit via de Kalverstraat in de richting van de Dam. Er wordt halt gehouden voor aanbidding van en een zegening met het Heilige Sacrament. De monstrans met de mirakelhostie wordt er op een ton in de vorm van een ‘cleijn aaltaer’ geplaatst. Via de Nieuwendijk en de Raamskooi trekt de stoet naar de Nieuwebrug. Op de Nieuwebrug worden de schepen gezegend met het Allerheiligste om bij de Allerhoogste een behouden vaart te bepleiten. Vervolgens trekt de stoet via de Warmoesstraat door de Nes en de Langebrugsteeg, over de Langebrug en door de Taksteeg weer terug, naar de Kalverstraat, waar nog drie keer om de Heilige Stede heengelopen wordt. Daarna wordt de monstrans met haar kostbare inhoud teruggeplaatst in het tabernakel. <br /> Opmerkelijk is, dat de Nieuwebrug in meer dan een opzicht een schakel tussen de oude en de nieuwe zijde vormt. Op het midden van de brug wordt het Sacrament door de pastoor van de Nieuwe Kerk overgedragen aan de pastoor van de rivaliserende Oude Kerk. <br /> <br /> Op 19 maart 1578 wordt de allerlaatste processie gelopen, kort voordat het katholieke bestuur van de stad op 26 mei van datzelfde jaar letterlijk aan de dijk gezet wordt. Agatha is dan 18 jaar en Amsterdam is protestants.</p> <p>Voor meer informatie over de Stille Omgang, verwijzen we je graag naar de website van het Gezelschap van de Stille Omgang: <a href="http://www.stille-omgang.nl/">http://www.stille-omgang.nl/</a></p> https://hart.amsterdam/rsc/39860 2016-03-08T13:26:28+01:00 2014-03-18T17:04:00+01:00 Suzette van &#39;t Hof https://hart.amsterdam/rsc/2980 Mirakel van Amsterdam We schrijven het jaar des Heren 1345. In Amsterdam balanceert een zieke man op het randje van leven en dood. Ondanks zijn deplorabele staat weet hij geschiedenis te schrijven. Amsterdam zal nooit meer hetzelfde zijn. <p>Het is een koude winternacht van 15 op 16 maart. In een huis in Die Lane – de huidige Kalverstraat – ligt de zieke man te bed. Bevreesd te zullen sterven, ontbiedt hij een geestelijke. Hij wordt op zijn wenken bediend; de in allerijl aangesnelde pastoor van de Sint-Nicolaaskerk – de huidige Oude Kerk- verleent hem het Sacrament der Zieken. Later die avond braakt de man de hostie weer uit. Het braaksel wordt opgevangen in een schaal en in het haardvuur gegooid dat opgepord wordt voor de nacht. Wanneer de verzorgster van de zieke man zich de volgende ochtend wil warmen aan het haardvuur treft ze tot haar grote schrik een nog ongeschonden, stralend witte hostie tussen de vlammen aan. Onverschrokken grijpt zij in het vuur en zonder zich te branden neemt ze het onverteerde en onverbrande ´Lichaam van Christus´ in haar hand. Ze legt het Heilig Sacrament op een kussen en sluit het weg in een linnenkist. De gealarmeerde pastoor komt poolshoogte nemen. Hij hevelt de hostie over in een hostiedoosje en neemt het Heilig Sacrament in het geheim mee naar de Oude Kerk. De volgende ochtend blijkt de hostie op wonderbaarlijke wijze teruggekeerd te zijn in de Kalverstraat. De verbouwereerde pastoor neemt de hostie nogmaals mee. Het mag niet baten. Telkens weer ligt de hostie te stralen in de kist. De boodschap van God wordt de derde keer wél verstaan; God wil dat het mirakel geopenbaard wordt. De hostie wordt op gepaste wijze, in een processie van alle opgetrommelde geestelijken in Amsterdam opgehaald en met grote eer en waardigheid naar de Oude Kerk gebracht. De hostie vindt er eindelijk rust.</p> <p>Op de plek waar het wonder geschied is, wordt een kapel gebouwd – de Heilige Stede – waar vanaf 1347 de miraculeuze hostie vereerd wordt. Amsterdam groeit uit tot een bedevaartsoord van respectabele omvang. En hoe het de zieke man vergaan is… dát laat de geschiedenis aan onze verbeelding over.</p> https://hart.amsterdam/rsc/38637 2014-03-23T16:04:26+01:00 2014-03-11T13:27:20+01:00 Suzette van &#39;t Hof https://hart.amsterdam/rsc/2980 Lees meer over vraag 3 Een spiegelinsigne dat in 1988 bij opgravingen aan het Rokin uit de Amstelbedding is opgediept, brengt ons naar Aken. <p>Daar weet de diep religieuze Karel de Grote de hand te leggen op een aantal uitzonderlijke relieken, zoals het kraamkleed van Maria, de lendendoek van Christus, de onthoofdingsdoek van Johannes de Doper en de uit de kousen van Jozef vervaardigde windselen waarin het pasgeboren Christuskindje werd gewikkeld. De relieken worden ondergebracht in de kapel van de paleisburcht. In 809 worden de heilige voorwerpen in het bijzijn van Keizer Karel aan het opgetrommelde volk getoond. De toning is een groot succes en wordt een jaarlijks terugkerend ritueel. Na de dood van Karel en het uiteenvallen van het Karolingische Rijk verdwijnen de relieken om halverwege de middeleeuwen weer op te duiken. In 1165 wordt Karel heilig verklaard, waarna zijn resten in het kostbare ‘Karlschein’ worden overgeheveld en naar de Dom worden overgebracht. In 1238 volgen de ‘Vier groβen Heiligtümmer’. Zij worden in het ‘Marienschrein’ naast ‘Karel’ geplaatst. Voeg daar nog een wonderdadig Mariabeeld aan toe en het wordt dringen geblazen in de kleine kapel. Grote stromen pelgrims buitelen over elkaar heen om een glimp van al dat heiligs op te kunnen vangen. Op hoogtijdagen wordt niet alleen gevreesd voor het welzijn van de reizigers in naam voor God, maar ook voor die van de geestelijkheid én de talrijke, in uiterst kostbare schrijnen verpakte relieken. De uit de hand gelopen situatie noopt tot ingrijpen. De toningen worden verplaatst naar de dwerggalerij, hoog boven het op de binnenplaats samengepakte volk. De relieken hebben nu een groter bereik. De pelgrims hebben een probleem. Zij zijn niet langer in staat om de relieken met hun pelgrimsinsignes aan te strijken en deze zodoende met de kracht die van van de relieken uitgaat te laden.</p> <p>In Aken wordt in de eerste helft van de vijftiende eeuw een oplossing gevonden; het spiegelinsigne wordt geïntroduceerd. De pelgrim verlaat zich hiermee op heidense gebruiken. Door de in insignes verwerkte spiegeltjes op de getoonde relieken te richten, wordt de heilige kracht alsnog gevangen en mee naar huis genomen. Eenmaal thuis worden de spiegelende plaatjes op bijvoorbeeld een stukje brood gericht waardoor de ingesloten kracht weer losgelaten en overgedragen wordt. Het aldus geladen brood kan vervolgens aan zieken en behoeftigen te eten gegeven worden. Dit gebruik van spiegelinsignes wordt overgenomen door andere bedevaartsoorden, die eveneens met grote stromen pelgrims te maken hebben en daarom tot openbare toningen overgaan.</p> <p>Het spiegelinsigne dat in de Amstel gevonden is, is door pelgrims meegebracht. Het toont de tunica - het hemd van Maria- en het wonderdadige Mariabeeld.<br /> Het spiegeltje dat in het middenregister heeft gezeten is verdwenen. De gekleurde plaatjes die aan de achterzijde werden aangebracht om het insigne op te fleuren zijn vergaan, maar wat overgebleven is, is een zeldzaam gaaf insigne. Met recht een museumexemplaar, maar ook een topstuk binnen de collectie. En och, die arme vermoeide pelgrim, als hij toch eens wist hoe het het door hem gekoesterde kleinood is vergaan.</p> https://hart.amsterdam/rsc/38636 2014-03-23T16:01:12+01:00 2014-03-11T13:26:12+01:00 Suzette van &#39;t Hof https://hart.amsterdam/rsc/2980 Lees meer over vraag 2 De evangelisten wijden slechts enkele verzen aan de kruisiging van Christus. Het feit dat de Romeinen de kruisdood -de meest schaamtevolle en meest hevige onder straffen- uitsluitend toepassen op de &#39;zwaarste jongens&#39; onder de misdadigers, kan daarbij een rol gespeeld hebben. <p>In de beeldende kunst laat de kruisiging even op zich wachten. In de eerste twee eeuwen van de nieuwe jaartelling komen beelden van Christus niet voor. Het tweede gebod dat bepaalt dat er van levende wezens geen afbeeldingen gemaakt mogen worden, wordt streng nageleefd (Exodus 20:4). De derde eeuw is er een van vervolgingen van een gestaag groeiend aantal christenen. Het Christendom wordt uitgedrukt in symbolen, die alleen door &#39;goede verstaanders&#39; begrepen worden. Aan het begin van de vierde eeuw vindt er een omslag plaats; in 313 neemt keizer Constantijn het Christendom aan. Enkele decennia later, in 381, verheft Keizer Theodosius het tot staatsgodsdienst. Kort daarna dienen de eerste voorstellingen van de kruisiging zich schoorvoetend aan. </p> <p>In de volgende eeuwen die volgen triomfeert een gekroonde Christus in goddelijke majesteit over de dood. Elk menselijk lijden is hem vreemd. Hij weet zich omgeven door zijn dierbaren. Symbolische elementen drukken de kerkelijke leer uit. <br /> De laatste voorstelling van deze niet te vermurwen, boven de mens verheven Christus wordt in de eerste helft van de dertiende eeuw ingeruild voor een menselijke Christus, die de door zijn Vader opgelegde beproevingen hevig aan den lijve ondervindt. Er hangt een uitgemergelde, deerniswekkende man aan het kruis. De doornen van zijn kroon hebben zich stevig in zijn hoofdhuid genesteld. Zijn lichaam, draagt de kleur van de dood en heeft een verwrongen houding aangenomen. Het kan de late middeleeuwer geen moment ontgaan; het offer dat Christus voor de zondige mens heeft gebracht is onnoemelijk groot. </p> <p>Christus staat in zijn doodstrijd niet helemaal alleen. Het kan een drukte van jewelste zijn onder het kruis; hij wordt omringd door een groeiend aantal intimi. De vrome beschouwer kan zich in gedachten onder hen scharen en zich inleven in de positie van de rouwenden.</p> <p>In het Evangelie van Johannes draagt Christus kort voor zijn dood de zorg voor zijn moeder aan Johannes de Evangelist over, de leerling van wie hij hield (Johannes 19:26-27). Beiden staan al vroeg -vanaf de Karolingische tijd- onder het kruis. Maria staat rechts van Christus, aan zijn goede zijde, daar waar zijn hart zit; Johannes links. Zij staan rechtop. Hun houding is ingetogen; de hoofden gebogen. Maria grijpt veelal in vertwijfeling naar haar kin, met de andere hand ondersteunt zij haar elleboog. </p> <p>In latere eeuwen, krijgen emoties de overhand. Johannes verhuist naar rechts om een flauwvallende Maria op te vangen. Maria vertrouwt de mystica Birgitta van Zweden (1303-1373) in haar visioenen toe dat zij bezwijmd ter aarde stortte bij het zien van haar gekruisigde zoon. Birgitta legt haar in haar geschriften in de troostende armen van Johannes neer.</p> <p>Van Oostsanen is bekend met deze laat-middeleeuwse iconografie en zijn klaarblijkelijke angst voor lege ruimten, resulteert in een drukbevolkte kruisiging. Dat Jacob vooral oog voor schoonheid heeft, blijkt uit de weergave van Christus, bij Jacob geen gruwelen.</p> https://hart.amsterdam/rsc/38635 2014-03-23T16:05:11+01:00 2014-03-11T13:24:30+01:00 Suzette van &#39;t Hof https://hart.amsterdam/rsc/2980 Lees meer over vraag 4 De rijk bewerkte zilveren voet van de drinkhoorn die tijdens de schuttersfeesten van het Amsterdamse handbooggilde van hand tot hand ging wordt ‘gesierd’ met een martelscène. Een ongewone combinatie, of toch niet? <p>De aan de boom gebonden en met pijlen doorzeefde jongeman is Sint Sebastianus van Rome, de naamgever en beschermheilige van het handbooggilde. Over het leven van de heilige is weinig bekend. Sebastiaan is het product van de rijke middeleeuwse verbeeldingskracht. Er is nauwelijks historische grond voor zijn bestaan. Toch staat hij hoog genoteerd op de ranglijst van vereerde heiligen.</p> <p>Naar verluidt is Sebastiaan geboren in Narbonne. Volgens een vroege levensbeschrijving uit de vijfde eeuw, dient hij als officier in het leger onder Keizer Diocletianus. De jonge officier is een vroom man. Ten tijde van de christenvervolgingen vragen de moeders van Marcus en Marcellianus hem om hulp voor hun ter dood veroordeelde zonen. Sebastiaan sterkt beide mannen in hun geloof. Zij sterven als christenen. De vertrouweling van de keizer wordt daarop door zijn heer ter verantwoording geroepen en aangeklaagd. Zijn terechtstelling vindt plaats in Rome. Hij wordt vastgebonden, met pijlen doorzeefd en meer dood dan levend door zijn beulen achtergelaten. Onder de verzorgende handen van de Heilige Irene knapt hij zienderogen op. Als hij tijdens een van zijn wandelingen de keizer tegenkomt verwijt hij hem zijn wreedheid. De maat is vol. Sebastiaan wordt in de kladden gegrepen en doodgeknuppeld. Hij sterft in het jaar 288.<br /> Zijn lijk wordt in de Cloaca Maxima geworpen om zo te voorkomen dat hij als martelaar vereerd wordt. Het pakt anders uit. Sebastiaan verschijnt aan Sint Luciana Anicia in haar dromen en geeft aan waar hij begraven wil worden. Zij vist hem uit het grootste riool van Rome en begraaft hem in de catacomben aan de Via Appia, waar in de vierde eeuw een aan hem gewijde basiliek verrijst. Vanaf dat moment gaat zijn verering van start. </p> <p>Sebastiaans naam wordt verbonden aan allerlei patronaten. Hij is beschermer van atleten en behangers tot vuurpijlmakers maar ook van de schutters en hun gilden en dan vooral de handbooggilden. Daarnaast wordt hij aangeroepen tegen tal van voornamelijk besmettelijke ziekten waaronder de pest.</p> <p>Vanaf de vijftiende eeuw wordt Sebastiaan vrijwel naakt, aan een boom of paal gebonden afgebeeld, zijn armen achter zijn rug samengebonden, zijn lichaam vol pijlen. <br /> Italiaanse schilders en beeldhouwers zien in Sebastiaan een dankbaar studieobject voor de weergave van het mannelijk naakt. Daarnaast is hij vooral bij vrouwelijke religieuzen zeer geliefd.<br /> De halfnaakte jongeman, recht van lijf en leden, deed, in tegenstelling tot de uitgemergelde Christus, in de eenzaamheid van de kloostercel menig laatmiddeleeuws nonnenhartje sneller kloppen. In onze tijd is Sebastiaan onder andere beschermheilige van homoseksuelen.</p> https://hart.amsterdam/rsc/296638 2019-02-07T15:10:27+01:00 2014-01-01T14:00:00+01:00 Laura van van Hasselt https://hart.amsterdam/rsc/3210 Jacob Cornelisz van Oostsanen (ca. 1475-1533) ~raadpleegbaar in onze bibliotheek<br /><br />Een uitvoerige presentatie van Nederlands eerste bekende Amsterdamse kunstenaar, Jacob Cornelisz van Oostsanen. Dit boek bespreekt zijn rijke oeuvre in even zo rijke illustraties die uitgebreid worden besproken. <p>Al vroeg in de zestiende eeuw was er een echte cultureel ondernemer actief in Amsterdam: Jacob Cornelisz van Oostsanen (ca. (1475-1533), geboren in Oostzaan. Hij is de eerste bij naam bekende kunstenaar die in Amsterdam werkte. Met de vestiging van zijn bedrijvige werkplaats in de Kalverstraat in 1500 begon de bloei van de schilder- en prentkunst in Amsterdam. Samen met zijn zonen, met zijn bekende leerling Jan van Scorel en andere medewerkers, maakte hij naast altaarstukken, portretten en monumentale gewelfschilderingen, ook ontwerpen voor gebrandschilderde glasruitjes en borduurwerk.</p> <p>Daarnaast was van Oostsanen een van de eerste prentmakers in Holland. Zijn houtsneden, vaak met reusachtige afmetingen, raakten al snel door heel Europa verspreid. In dit boek wordt zijn veelzijdige oeuvre, dat zich in collecties over de hele wereld bevindt, voor het eerst uitvoering en rijk geïllustreerd gepresenteerd.</p> https://hart.amsterdam/rsc/6534 2019-03-31T15:54:08+02:00 2011-11-21T17:20:00+01:00 Suzette van &#39;t Hof https://hart.amsterdam/rsc/2980 28 oktober 1751: Geboortedag WilleM Scholten van Oud-Haarlem Gisteren herdachten we de sterfdag van Abraham Vereul, vandaag staan we stil bij Willem Scholten van Oud-Haarlem. Hij wordt op 28 oktober 1751 geboren als zoon van Christiaan, heer van Aschat en Oud-Haarlem en Johanna Catharina van Wesele. Op zijn nog kleine schouders rust de Duitse adellijke titel ‘Vrijheer van Oud-Haarlem’ . <p>Evenals zijn vader studeert Willem rechten in Leiden en hij is een vlugge student: Willem promoveert in 1772, mogelijk nog geen 21 jaar oud. Het is de start van een glansrijke carrière. Hij treedt in dienst als admissieadvocaat bij het Hof van Holland en wordt al snel raadsheer van de Hoge Raad van Holland. In 1806 wordt hij benoemd tot Procureur-generaal van het Hoog Nationaal Gerechtshof. Als President van de Rechtbank van Eerste Aanleg in Amsterdam onthaalt hij Napoleon. </p> <p>Van Oud-Haarlem verliest zijn hart aan Charlotte Elisabeth von Scholten, dochter van Joost Gerhard, Ridder der Danebrogsorde en Adelheid, Baronnesse von Kleist. In 1791 wordt de liefde met een huwelijk bezegeld. Charlotte schenkt haar man twee kinderen.<br /> Willems schoonvader is Generaal der Infanterie in Deense Dienst. Willem, inmiddels Scholten van Oud-Haarlem, is enige tijd secretaris en raadsheer van de Deense Legatie; de Deense diplomatieke vertegenwoordiging in Den Haag. Hij lijkt erop dan zijn schoonvader Willems kandidatuur voor deze post bepleit heeft.</p> <p>Op 23 september 1816 overlijdt Willem. Hij leeft voort in het monumentale werk van Matthieu van Bree; de ‘Intocht van Napoleon, 9 oktober 1811’. Om de restauratie van dit op meerdere plekken geschonden werk te kunnen bekostigen roept het Amsterdam Museum de hulp in van het publiek. Via het &#39;hart&#39; kun je bijdragen aan het herstel van het immens grote doek. De restauratiewerkzaamheden zullen te zijner tijd in de Schuttersgalerij plaatsvinden. Ook voor die tijd ben je van harte welkom om <em>De Intocht van Napoleon te Amsterdam</em> te komen bekijken. De Schuttersgalerij is tijdens openingsuren van het museum vrij toegankelijk.</p> https://hart.amsterdam/rsc/6571 2012-04-27T15:33:20+02:00 2011-10-30T09:29:37+01:00 Suzette van &#39;t Hof https://hart.amsterdam/rsc/2980 30 oktober 1827: Sterfdag Joseph Pierre Adrien Louis Ridder De Stuers Vandaag precies 184 jaar geleden verwisselde Joseph Pierre Adrien Louis Ridder De Stuers het tijdelijke voor het eeuwige. Dat tijdelijke vangt op 15 september 1783 beneden de rivieren aan, in Roermond. Joseph wordt geboren uit de echtelijke verbintenis tussen Pierre Jean Joseph Bernard, Ridder de Stuers en P.J.A. de la Court. Joseph zelf schuift op 2 juni 1810 het symbool van eeuwige trouw aan de ringvinger van Sina Frederica Alexandra Saportas. Hun oudste zoon Joseph Louis Adrien wordt een jaar later geboren. In 1812 overlijdt de kleine stamhouder. In 1814 komt Adrien Lambert Napoléon ter wereld. Een derde kind volgt. <p>De kinderen De Stuers komen in een gespreid bedje terecht. Joseph was aanvankelijk auditeur bij de staatsraad van het Koninkrijk Holland maar wordt op 25 september 1809 auditeur van Koning. In deze functie vergezelt hij Lodewijk Napoleon naar Parijs. Lodewijk benoemt hem op 28 februari 1810 tot secretaris van zijn kabinet. Nadat Lodewijk gedwongen wordt om afstand te doen van de troon en Holland bij het Franse keizerrijk wordt ingelijfd, gaat De Stuers over in dienst van keizer Napoleon Bonaparte. Korte tijd later wordt hij naast zijn functie als ‘auditeur au conseil d’état’ benoemd tot secretaris-generaal van het departement der Zuiderzee en keert hij terug naar Holland; standplaats Amsterdam. In die hoedanigheid haalt hij op 9 oktober 1811 zijn broodheer in. </p> <p>In 1824 wordt De Stuers, onder Koning Willem I, in de Nederlandse adelstad verheven en met de titel ‘ridder’ bekleed. Dit predicaat gaat over op alle wettige mannelijke afstammelingen bij het recht van eerstgeboorte. In het uitzonderlijke geval van De Stuers wordt de titel doorgegeven aan Adrien Lambert Napoleon.</p> <p>De kersverse ridder Joseph de Stuers, wordt in 1826 benoemd tot ‘Nederlandsch consul-generaal’ bij de noordelijke republieken van Zuid-Amerika. Dit avontuur is echter van korte duur; een jaar later, op 30 oktober 1827, vangt het eeuwige aan. De Stuers overlijdt in Santa Fé de Bogota, te Colombia.</p> <p>De Antwerpse schilder Van Bree treft De Stuers in de bloei van zijn leven. Het doek waarop hij gevangen is verkeert in minder goede staat. Om de restauratie van &#39;De Intocht van Napoleon te Amsterdam// te kunnen bekostigen roept het Amsterdam Museum de hulp in van het publiek. Via het Hart kun je bijdragen aan het herstel van het immens grote doek. De restauratiewerkzaamheden zullen te zijner tijd in de Schuttersgalerij plaatsvinden maar ook voor die tijd ben je welkom om dit monumentale werk te komen bekijken.</p> https://hart.amsterdam/rsc/6564 2011-10-29T17:04:17+02:00 2011-10-29T16:07:15+02:00 Suzette van &#39;t Hof https://hart.amsterdam/rsc/2980 Heilig Kruis van Kranenburg In de middeleeuwse zalen van het museum bevindt zich een loodtinnen plaatje, dat een pelgrimsreis memoreert. Het op het eerste gezicht wat rommelige insigne laat zich lezen als een stripverhaal. <p>Tijdens de Paasmis, in het jaar 1280, ontvangt in het Duitse Kranenburg een schaapsherder het Heilig Sacrament. Het lukt de arme jongen niet om het gezegende stukje brood door te slikken. Na de mis trekt hij het Rijkswoud in waar hij de hostie verstopt tussen twee takken, hoog in een holle eikenboom. Terug bij zijn schaapjes, krijgt de jonge herder berouw. Hij gaat naar de kerk en biecht zijn zonde op en wijst zijn biechtvader de weg naar de schuilplaats. Deze klimt in de bewuste eikenboom. Juist als hij zijn arm uitstrekt om de hostie te bergen, schiet het Heilig Sacrament onder zijn handen verder de holle boom in. De pastoor is machteloos; de hostie onbereikbaar. Teleurgesteld keren de mannen terug naar huis. </p> <p>Zo’n 28 jaren verstrijken. De hertog van Gelre schenkt de eens zo onfortuinlijke pastoor wat brandhout. Het uit het Rijkswoud afkomstige hout wordt gekapt en gekloofd. Groot is de verbazing als er bij de eerste klap een 80 centimeter groot houten beeld uit de boom rolt. De geconsacreerde hostie is uitgegroeid tot een beeld van de gekruisigde Christus. </p> <p>Het nieuws van de wonderbaarlijke metamorfose verspreidt zich als een lopend vuurtje. Vele pelgrims vinden de weg naar Kranenburg, dat door de enorme toeloop al spoedig uitgroeit tot het grootste bedevaartsoord in het hertogdom. Het eenvoudige bedevaartskapelletje dat direct wordt gebouwd na de kostbare vondst, wordt in 1436 vervangen door een grotere bedevaartskerk. Daar kan het Christusbeeld nog altijd bewonderd of vereerd worden.</p> https://hart.amsterdam/rsc/4846 2018-06-08T17:02:15+02:00 2011-10-04T16:55:00+02:00 Hester Gersonius https://hart.amsterdam/rsc/423 Reserveer het paard van Napoleon voor Dierendag <p>**Aanstaande vrijdag opent de webshop van het Amsterdam Museum met daarin de donatie certificaten voor <em>De intocht van Napoleon te Amsterdam</em>, maar in het kader van Werelddierendag gaat het paard van Napoleon vandaag in de voorverkoop. Marengo kost €25,00 en is vijftig keer beschikbaar. Ondersteun de restauratie van het schilderij en reserveer Marengo via <a href="mailto:fundraising@amsterdammuseum.nl">fundraising [at] amsterdammuseum.nl</a>.</p>