Weesmeisje met breiwerk

In het Amsterdamse Burgerweeshuis konden kinderen van Amsterdamse poorters (burgers met rechten om in de stad te wonen) terecht, die geen ouders of een moeilijke thuissituatie hadden. Weesjongens en –meisjes leefden in het weeshuis veelal een gescheiden bestaan. Ze hadden aparte gebouwen met slaapzalen en zelfs aparte binnenplaatsen om te zitten en spelen. Terwijl de oudere jongens overdag buiten de deur een ambacht leerden, bleven de grote meisjes binnen, waar ze opgeleid werden tot nette huisvrouw. Ze leerden breien en naaien, en moesten tussen hun zestiende en achttiende jaar helpen in de huishouding. Daarna keerden ze terug naar het naaiatelier, waar ze soms opdrachten ontvingen van deftige Amsterdamse dames. Kunstschilder Nicolaas van der Waay (1855-1936) had de Burgerweesmeisjes vaker door de stad zien lopen en een grote fascinatie opgevat voor de meisjes in de traditionele rood-zwarte uniformen. Van de regenten van het Burgerweeshuis kreeg hij echter geen toestemming om in het gebouw te schilderen. Wel kreeg hij van hen een meisjeskostuum geschonken, dat hem in staat stelde in zijn atelier en op verschillende locaties in de stad situaties met modellen in scène te zetten. Zijn schilderijen en tekeningen zijn daarom meer op te vatten als voorstellingen uit zijn fantasie, dan weergaves van hoe het leven in het weeshuis er daadwerkelijk aan toeging.