Dat had ik niet verwacht van zo’n negentiende-eeuwse vader. Hij had de kinderen ook aan zijn vrouw en personeel kunnen overlaten, dat had niemand raar gevonden in die tijd. Nu verwacht ik niet dat Piet ooit een luier heeft verschoond, maar hij nam de kinderen wel vaak mee op een uitje. Dat weten we dankzij de jeugdherinneringen van zijn dochter Marie.
Een taartje aan boord
Marie schrijft dat haar vader hen in het weekend vaak meenam naar het Trippenhuis, de voorloper van het Rijksmuseum. Ze gingen ook soms naar Artis, waar een aap eens haar hoedje stal en zus Cecilia bang was voor de nijlpaarden. Soms mochten de kinderen mee naar de haven, wanneer een van de vrachtschepen van Van Eeghen & Co er lag aangemeerd. Dan voer Piet met hen in een klein bootje naar het grote zeilschip. Aan boord kregen de kinderen limonade en taartjes van de vrouw van de kapitein.
Droom in aanbouw
Vanaf 1864 nam Piet zijn kinderen ook mee naar het Vondelpark in wording. Daarover schrijft Marie: ‘Wij gingen dikwijls naar den aanleg, en ‘t vorderen der werkzaamheden van ‘t Vondelpark kijken, en ik herinner mij zoo goed, dat wij dan bij “Egas” den opzichter waren, en dan ‘t groote stuk weiland zagen, met daarachter in de verte de Amstelveensche weg, en dat vader dan de wensch uitsprak dat ‘t Vondelpark eens zoo groot zou worden tot aan dien weg.’
Voor Piet was het vast praktisch om zo in het weekend snel nog wat zaken door te nemen met opzichter Egas. Toch vind ik het mooi dat hij zijn parkdromen deelde met de kinderen. Er was ook steeds iets nieuws te zien. Het eerste deel van het park ging open in 1865. Daarna duurde het nog dertien jaar van bedelen, investeren en steeds een stukje bijbouwen voor het Vondelpark helemaal af was. Op 15 juni 1877 konden eindelijk de hekken aan de Amstelveense weg open. Missie volbracht.