José heeft haar hele leven in een dorp in Brabant gewoond, waar ze samen met haar man een winkel had. Tot zeven jaar geleden, toen ze de radicale beslissing namen om na hun pensioen naar Amsterdam te verhuizen: ‘Ik wist, er is nog iets meer dan dit leven in dit dorp.’ Aanvankelijk zouden ze hier één jaar wonen, maar inmiddels wonen ze hier al zeven jaar en weten ze niet of ze ooit terug zullen gaan. ‘Maar waarom koos u juist voor déze plek?’, vraag ik terwijl we over het binnenplein uitkijken. ‘Nou’, zegt ze, ‘het was moeilijk om te kiezen, maar hier heb ik eigenlijk altijd een goed gevoel. Er komen heel veel dingen samen; je kan lekker eten en borrelen, je kan ook vlaggetjes neerhangen en een feestje organiseren. Maar je kan hier ook een boek lezen op zwoele zomeravonden. Je ontmoet hier altijd wel mensen, want dit plein is voor iedereen.’
José’s lievelingsherinnering aan deze plek is toen ze er Moederdag gingen vieren. Hun dochter had eerst afgezegd, maar was toen als verrassing toch gekomen. Het gaf haar een geluksgevoel, zo vertelt ze: ‘Het weer was fantastisch, al mijn zeven kleinkinderen waren er. Ik kan je niet precies zeggen wat dat dan is, maar soms heb je dat wel eens, dat alles klopt. En dat je dan daarna thuiskomt en denkt: heerlijk.’
Ik bewonder José’s open blik naar de stad als ze me vertelt hoe mooi ze het leven hier vindt. ‘Mensen die hier vandaan komen zien het misschien niet meer, maar ik besef elke dag hoeveel je hier kan doen. En hoe weinig een mens nodig heeft om gelukkig te zijn.’ Dat probeert José ook uit te dragen naar haar omgeving en haar (klein)kinderen. Ze neemt haar familie vaak mee naar het plein, waar haar jongste kleinkind graag in de waterbak speelt. Ze geniet van de samenkomst van mensen die allemaal naar het plein komen om lekker te genieten. ‘Het is net een film die aan mij voorbij gaat. Dat is typisch Amsterdams voor mij. In Brabant had ik ook een tuin, maar daar zat ik maar alleen. Het is zo prachtig dat zoveel mensen hier samen plezier kunnen hebben aan deze tuin. Ik raak hier nooit uitgekeken.’