Over de geschiedenis van haar naam zegt zij: “wij kwamen uit Kumasi en werden door blanken meegenomen en tot slavernij gedwongen. Tijdens de bootreis werden de zieken overboord gegooid, en alleen de sterken meegenomen.”
Ze dragen alle vier een bigo koto en angisa. “Deze kleding is nog van vroeger. Vrouwen moesten dit dragen om zich te beschermen, zodat de blanke mannen niet verliefd zouden worden op de vrouwen.” Nancy, Gabriëlle en Gwendelyn dragen een groenkleurige koto, “van een stof die is te vergelijken met satijn”, en Gichaira draagt een blauw met witte. “Deze groene stof heeft geen bijzondere betekenis, maar staat gewoon heel mooi.” De stof is gekocht op de lappenmarkt in Amsterdam en de koto’s heeft ze laten maken door de vriendin van haar schoonzus, “helaas ben ik zelf niet zo handig." De angisa die ze dragen heet ‘Let them talk’, en Nancy legt uit dat deze vroeger gebruikt werden om te communiceren: “slaven mochten niet met elkaar praten, maar via angisa’s deden ze dat toch. Dat wisten de bazen niet. Zo was het een vorm van verzet. Deze kleding draag ik als dank [en eerbetoon] aan mijn voorouders. Het is dankzij hen dat ik dit mag dragen. Ook op mijn verjaardag. Daarom zal ik dat ook blijven doen. Dankzij hen mag ik in vrijheid leven.”
Als laatste wil Nancy graag nog twee belangrijke dingen kwijt. “Ik zou graag willen dat wij als Surinamers (maar ook als Nederlanders) een vrije dag zouden kunnen krijgen op deze dag. Ook vind ik het belangrijk dat er op school over onze geschiedenis geleerd wordt, want ze krijgen het nu niet. Ik moet het mijn dochters zelf leren.”