Het driedelige mannenpak - dat door de Engelse koning Charles II in 1666 is geïntroduceerd – wordt voor het eerst vanaf 1678 in Franse kostuumprenten overgenomen. Het ondergaat vervolgens een aantal aanpassingen in stof en versiering en wordt 'habit à la française' genoemd. Het geborduurde habit (rokjas) krijgt als galapak rond 1690 de vorm die het in grote trekken in de 18de eeuw zou behouden.
Vanaf de tweede helft van de 18de eeuw wordt het mannenkostuum soberder en donkerder van kleur. Versieringen beperken zich tot de randen van jas en kraag. De vesten blijven wel uitbundig versierd. Rond 1780 zijn er vele stoffen met ingeweven motieven.
Dit pak is een voorbeeld van de galakleding die aan het hof is gedragen. De stof is donkerbruin fluweel met ingeweven, lichtblauwe satijnen blokjes. De lange jas is volgens de mode aan de voorpanden schuin weggesneden en heeft een hoogstaande boord. Vanaf ongeveer 1780-’90 groeit de staande boord tot de nek, de periode hiervoor is het slechts een klein staand boordje. De mouwen zijn strak met brede manchetten. De brede randen van de jas zijn versierd met borduursel.
Een enkele man waagt zich gedurende de gehele 18de en een deel van de 19de eeuw aan korsetten en kuitvullingen voor onder de kleding. Daarentegen is het dragen van gepoederde pruiken, zeker in Nederland, tot ongeveer 1790 heel gewoon. Uiteindelijk laten de heren hun eigen haar lang groeien en wordt de pruik alleen nog gedragen door oudere of ouderwetse heren.