Tot 2000 was artikel 250bis, het verbod op het gelegenheid geven tot prostitutie, nog van kracht. Raamprostitutie werd op de Wallen oogluikend toegestaan, maar luidruchtig werven, op het raam tikken of een diep decolleté betekenden een proces-verbaal. Voor schut gaan heette dat, want de Wallen hadden ook hun eigen taal. Een hardhandige souteneur heette een bloedpooier. Op een halfje zitten betekende dat de helft van de verdiensten naar de kamerverhuurder ging. De Amsterdamse temeiers, want zo heetten hoeren, begonnen hun werkdag vaak bij de kapper om hun hoge dramatische kapsel even op te kammen. Regelmatig wisselden prostituees van haarkleur. Er was veel bijgeloof. Soms gaf zwart haar meer mazzel, soms rood. Bovendien hielden de klanten van afwisseling.

Vaak stonden vrouwen met meerdere vrouwen tegelijk achter het raam zoals de vrouwen op dit schilderij. Veel prostituees hadden een souteneur. Zo’n pooier was soms minnaar of echtgenoot, beschermer én uitbuiter van een prostituee. Succesvolle pooiers hadden een aantal vrouwen voor zich werken. Mannen als Rooie Leen waren de ongekroonde koningen van de rosse buurt. De politie kon een gehaaide souteneur weinig maken. Een prostituee die haar pooier aangeklaagd had, bijvoorbeeld vanwege mishandeling, kwam vaak de volgende dag de aanklacht weer intrekken.

Gepubliceerd in De Echo op 14 april 2010