Stedelijke groei
Het is nu groot nieuws wanneer een planbureau becijfert dat de helft van de Nederlanders in een stedelijke omgeving woont. Maar in de 17de eeuw was dat ook zo! Het inwonertal van Amsterdam verdubbelde zelfs bijna tussen 1622 en 1660, van 105.000 inwoners naar 200.000. Tussen de steden was sprake van een enorme hoeveelheid goederen- en personenvervoer en er was voortdurend behoefte aan verbetering van de verbinding tussen de steden.

Stelsel van trekvaarten
In de 17de eeuw ontstond een stelsel van trekvaarten, soms aansluitend op bevaarbare rivieren, dat het belangrijkste transportnetwerk van de Republiek werd. Eén van de cruciale verbindingen was die tussen Amsterdam en Haarlem, aangelegd in 1631 en 1632. Beide steden trokken het toen enorme bedrag van 30.000 gulden uit voor alleen al de onteigening van de percelen die op de geplande route lagen. De totale aanleg kostte 266.000 gulden.

Voordelen trekvaart
Maar de trekvaart had grote voordelen. De route liep in een praktisch rechte lijn en was dus relatief snel: zo’n zeven kilometer per uur, waardoor je in twee uur en een kwartier van Amsterdam naar Haarlem reisde. En dat ook nog eens comfortabel over het water in plaats van over een hobbelige dijkweg. De grootste aantrekkingskracht van de trekvaart school echter in de betrouwbare en stipte dienstregeling met vaste ‘ritprijzen’. Vanaf de Haarlemmerpoort vertrok ieder uur een trekschuit naar Haarlem. In de zomer was dat vanaf half vier, in de winter vanaf half vijf in de ochtend. Om zes uur ’s avonds vertrok de laatste schuit. Een enkeltje Amsterdam – Haarlem kostte zestien stuivers, zo’n 40 eurocent. Dit was in vergelijking met personenvervoer elders in Europa erg goedkoop. De trekvaart werd een enorm succes: in het midden van de 17de eeuw reisden jaarlijks 150.000 mensen mee.

Vaart
Op sommige plekken waar de resten van de vaart vanaf het spoor of de snelweg nog te zien zijn, krijg je de indruk van een half dichtgegroeide sloot. Dat was vroeger natuurlijk anders. De steden hielden hun belangrijkste verbinding in perfecte staat van onderhoud en besteedden er jaarlijks 16.000 gulden aan. De vaart was oorspronkelijk vijf Rijnlandse roeden breed (18,8 meter) en zes Rijnlandse voet diep (1,9 meter). Aan beide zijden was een rietkraag die afslag van de oevers voorkwam. Ten zuiden van de vaart liep de Haarlemmerweg, die dienst deed als trek- of jaagpad. De schuit werd bestuurd door de schipper en voortgetrokken door een jager te paard. Trekdier en mast van de schuit waren door een lijn met elkaar verbonden.

Gebruik van de trekschuit
Bijna iedereen maakte gebruik van de trekschuit. Alleen de allerrijksten of hooggeplaatste figuren als regenten beschikten over een eigen jacht. Dat waren ook vaak de personen met grootse buitenplaatsen langs de vaart of in Kennemerland. Zij ontvluchtten 'en famille' in mei de stad – de stank was er in de zomermaanden overweldigend - en brachten het seizoen door op hun buitenplaats. Dat kon een flinke verhuizing met zich meebrengen waartoe de schuiten niet uitgerust waren. Eenmaal op de buitenplaats werd wel vaak ‘geforenst’, de handel op de beurs in de stad ging immers gewoon door. Hiervoor was de trekschuit dan wel weer het ideale vervoersmiddel.