De oorzaak van het geruzie is een bepaling in de Winkeltijdenwet van 1996. Buurten die als toeristisch winkelgebied aangewezen worden, mogen elke zon- en feestdag geopend zijn van 7 tot 22 uur. In Amsterdam zijn dat het Centrum en het Museumkwartier (P.C. Hooftstraat en Van Baerlestraat). Stadsdeel Noord, dat Amsterdam boven het IJ ook uitgeroepen had tot toeristisch gebied, werd teruggefloten door de rechter, nadat een aantal winkeliers bezwaar had gemaakt tegen de nieuwe verordening winkeltijden.  Het stadsdeel moet weer terug naar een koopzondag per maand.

De winkeltijdenwet van 1996 is een revolutionaire koerswijziging vergeleken met de tendens in de 20ste eeuw, stellen Huub de Jonge en Anton Blok in hun artikel over winkeltijden en de Nederlandse cultuur.

Lange dagen
Een eeuw geleden besliste de winkelier zelf over zijn openingstijden. De dagen waren lang omdat de concurrentie ook lang open bleef: van ochtends vroeg tot 10 uur ’ s avonds, zaterdag tot na middernacht en ook op zondag waren de winkels open voor mensen die vanaf het platteland naar de stad kwamen om inkopen te doen.

Bakkers in Amsterdam werkten eind 19de eeuw tussen de 99 tot 168 uur per week. Onder invloed van de winkelsluitingswetten in Engeland en Duitsland kwam ook in Nederland de discussie op gang. De meningen waren verdeeld. De zelfstandige ondernemers waren tegen overheidsbemoeienis. Het personeel van kleine winkels was vaak loyaal aan de baas. Bovendien, protesteren en actie voeren, dat was meer iets voor arbeiders en daar keek de middenstand op neer.

Door de lange werktijden was er geen tijd voor rust, ontspanning of het bijhouden van vakkennis. De werkruimtes waren donker en slecht geventileerd en vaak nogal vies. Winkelbediendes maar ook de winkeliers zelf en hun kinderen hadden last van allerlei ziektes zoals spataders, zenuwaandoeningen, hoofd- en rugpijn, ademhalingsmoeilijkheden en gezwollen voeten. Aletta Jacobs en andere artsen vonden dat de werktijden terug gebracht moesten worden.

Een Staatscommissie voor de Middenstand, ingesteld in 1904, kwam met een wetsvoorstel, maar dat liep op niets uit. In meer dan 300 gemeenten was de openingsduur al beperkt. In de meeste plaatsen was de zondagssluiting verplicht. Soms mochten bakkers, melk-, vis en groenteboeren een paar uur open zijn. De zondagse sigaar was heilig: tabaksartikelen waren dikwijls de hele zondag verkrijgbaar.

In 1930 kwam er uiteindelijk een Winkelsluitingswet: van maandag tot vrijdag van 5 uur tot 8 uur ’s avonds, zaterdag tot 10 uur en zondag dicht.

Zes uur aan tafel, winkel dicht om zes uur
In 1951, tijdens het tweede kabinet-Drees, werden de openingstijden nog verder beperkt: de avondsluiting was voortaan om 6 uur, er mocht wekelijks maar één koopavond zijn, en naast de zondagsluiting kwam er een verplichte halve vrije dag per week en een verplichte vakantiesluiting. De koopavonden werden overigens pas populair in de jaren zeventig.

Werkgevers en vakbonden bleven bakkeleien over de sluitingstijden. In 1976 kwam er weer een nieuwe wet, die het verschil tussen winkelpersoneel en mensen in andere sectoren verkleinde. Winkels mochten niet langer dan 52 uur open zijn, maar ze mochten zelf (binnen grenzen) de openingsuren bepalen. Ook mochten gemeenten tien extra koopavonden invoeren.

Tijdens de jaren tachtig kwam de omslag: meer in plaats van minder werd de trend. Mensen werkten steeds vaker ’s avonds, (getrouwde) vrouwen hadden een baan. Er was behoefte aan langere openingstijden, niet in het minst omdat winkelen zelf een vrijetijdsbesteding was geworden. In 1984 stond de overheid, onder veel protest extra koopavonden toe en – voor het eerst sinds 1930 – vier koopzondagen. Desondanks had Nederland nog steeds een van de meeste conservatieve winkelsluitingsregelingen van Europa. Frankrijk en Spanje hebben helemaal geen beperkingen, in Engeland mogen de winkels twee keer zo lang open zijn als in Nederland.

Strijd om de koopzondag
Het eerste Paarse kabinet kwam in 1994 met een revolutionair voorstel: alleen een verbod om ’s nachts tussen 24 en 6 open te zijn.
Voorstanders waren Albert Heijn, Dirk van de Broek en warenhuizen en mensen die verwachten dat de economie gestimuleerd zou worden. Acht van de tien winkeliers waren tegen, het zou het einde van de kleine winkels betekenen. Ook de vakbonden waren tegen.

Veel Nederlanders vreesden dat het gezin zou lijden onder de nieuwe winkeltijden, net als sportclubs en vrijwilligerswerk. Ook zouden onveiligheid en criminaliteit toenemen. Die bezwaren leidden ertoe dat uiteindelijk de sluitingstijd 22 uur werd. Het felste verzet was tegen de voorgenomen zondagsopening. Ondanks de ontkerkelijking was voor velen werken op zondag een ontheiliging van de Dag des Heren. Beperking van de zondagsopening tot 12 koopzondagen was dan ook de belangrijkste concessie in de Winkeltijdenwet van Wijers van 1996.

Via de omweg van het toeristisch gebied wordt tegenwoordig, onder andere door de stadsdelen Noord en Oud-West, geprobeerd om een wekelijkse koopzondag erdoor te krijgen. Een nieuwe winkeltijdenwet die het misbruik van het toeristische belang zou moeten tegengaan is, vanwege de economische crisis, uitgesteld tot 2011.

Bron: Huub de Jonge en Anton Blok, 'Open of dicht. Winkeltijden en de Nederlandse cultuur in de twintigste eeuw'. In Huub de Jonge (red) Ons soort mensen. Levensstijlen in Nederland (Nijmegen, 2007).

Openingstijden.jpg

Openingstijden.jpg