Vermoedelijk had hij het daar naar zijn zin, in familiekring stond hij bekend als een vrolijke man die van kegelen en dominospelen hield. Zijn vrouw kon echter niet aarden buiten Amsterdam. In 1917 vertrekt hij uit Ouderkerk en in 1922 richt hij de “N.V. Maatschappij tot exploitatie van slagerijen 't Slagertje" op. Hij koopt een slagerij aan het Gerard Douplein 16 en in 1923 een slagerij in de Wagenaarstraat 73. De aankoopsom voor laatstgenoemde slagerij bedraagt 8500 gulden plus 706,50 gulden voor de voorraad.

Vulsma is zelf geen slager, de winkels worden door personeel gedreven en er is weinig bekend over de dagelijkse praktijk in de slagerijen. Maar Vulsma houdt wel nauwkeurig de boekhouding bij en is waarschijnlijk geregeld aanwezig. Een kijkje in de kasboeken levert toch een beeld op van deze varkensslagerijen. In de Gerard Doustraat worden gemiddeld 5 varkens per week aangekocht, ze kosten ruim 100 gulden per stuk en in de Wagenaarstraat gaan er gemiddeld 6 per week door.

Van de varkens maken de slagers plockworst, spek, bloedworst, gekookte worst, corned beef naast de schouderlappen e.d. Regelmatig terugkerende kostenposten zijn ijs, zout, zaagsel, kosten van slijpen van de gereedschappen en verbandartikelen ! In de Gerard Doustraat komen al vanaf 1924 telefoonkosten in de boeken voor, evenals afbetalingskosten van een fiets, inclusief kosten voor een rijwielplaatje. Op zaterdag wordt er loon uitbetaald, in de Wagenaarstraat 85 gulden, verdeeld over 3 personen, in de Gerard Doustraat 90 gulden,het is niet duidelijk aan hoeveel mensen. De werkster – zij komt 1 dag in de week – verdient tussen 8 en 9 gulden.

De omzet is in beide winkels het grootst op zaterdag, meestal rond de 500 gulden en tegen het eind van het jaar stijgt dat bedrag ruim boven de 600 gulden,met een uitschieter kort voor Kerst. In 1924 wordt er een jaarwinst gemaakt van 4921 gulden. Aan het eind van de twintiger jaren daalt de omzet en ook de winst van beide winkels, maar toch renderen de winkels nog.

In 1933 overlijdt Vulsma onverwacht, zijn oudste zoon – Nico – neemt het beheer op zich, hij wordt echter niet de eigenaar. Hij wordt aandeelhouder, samen met zijn broers en zussen en zijn stiefmoeder. In 1938 komt er een vestigingsregeling voor slagerijen. Kennelijk zijn er te veel. In dat jaar wordt het aantal slagerijen in heel Nederland op 1200 geschat en alleen al in Amsterdam komen er dan 206 aanvragen binnen bij de Kamer van Koophandel om een slagerij te beginnen.

In 1939 draait de winkel in de Wagenaarstraat met een jaarverlies van 34 gulden, in de Gerard Doustraat wordt nog winst gemaakt, 1520 gulden, in 1940 is het omgekeerde het geval, een klein verlies voor de Gerard Doustraat en een dikke twaalfhonderd gulden winst in de Wagenaarstraat. Vanaf 1942 gaan beide zaken echter verlies lijden en september 1944 schrijft de beheerder in een brief aan de aandeelhouders; “De slagerijen zijn gesloten, aangezien er geen vlees is”. Kort voor het eind van de oorlog wordt er gesproken over de noodzaak om de boel te verkopen, daar er iedere week geld bij moet. Toch wordt in 1947 nog het 25-jarig bestaan gevierd, maar daarna valt het doek.

Bronvermelding
Bijzondere Collecties Nederlands Economisch-Historisch Archief, NV 't Slagertje,Amsterdam.
Gesprek met Jetske Vulsma, kleindochter van de oprichter

 

Kleindochter Jetske Vulsma met een deel van het archief

Foto: 2009