Wie kent het probleem niet? Je hebt iets nodig uit de winkel, maar je kan het nu niet of niet in één keer betalen. Je kan natuurlijk afzien van de koop, maar daar is ook de winkelier niet bij gebaat. Op de pof kopen of ‘opschrijven’, zijn allebei informele methoden om de betaling uit te stellen tot een moment waarop de klant wel geld heeft, terwijl het artikel al wel geleverd wordt. Voor de winkelier is het een risico, maar tegelijk ook een krachtige manier om de klant te binden. Het risico voor de klant is dat er een grote schuldenlast kan ontstaan die op een gegeven moment niet meer af te lossen valt. Er zijn systemen bedacht om op een meer formele manier –met minder risico– tot gespreide of uitgestelde betaling te komen en tegelijk de binding aan een of meer winkels te versterken.

In de gemeente Veenendaal begint tussen 1820 en 1850 de “koomme schuppe” (het woord is mogelijk afgeleid van ‘koopmanschap’). Dit was een verbond van reizende kooplui, die met pakken textiel op hun rug de klanten afgaan en die eens per jaar hun klanten in staat stellen textiel ter waarde van 25 tot 50 gulden aan te schaffen. Het besteedde bedrag wordt in 50 wekelijkse termijnen afgelost. De handelaar komt zelf iedere zaterdag het geld ophalen en noteert in een op naam gesteld boekje wat er is afbetaald. De klant wordt alleen toegelaten tot dit systeem als hij een betrouwbare naam heeft. Het is zelfs zo dat als je bent toegelaten tot de “koomme schuppe”, je meer kans maakt op een huurwoning, want het geldt als een teken van betalingstrouw. Het systeem heeft tot ongeveer 1910 bestaan.(1)

In Amsterdam ontstaat tussen 1880 en 1900 het betaalzegelsysteem. Dit is iets anders dan het de spaarzegelsysteem, waarbij de klant na contante betaling van een bepaald bedrag in een winkel zegeltjes krijgt of koopt waarmee hij kan sparen voor cadeau ’s of kortingen, te verkrijgen bij dezelfde winkel. Deze vorm van klantenbinding is vooral opgekomen na de 2e Wereldoorlog, toen iedereen door het distributiesysteem bekend was geraakt met het inplakken van bonnen. Rond 1900 bestaat er niet veel vertrouwen in de mogelijkheden van de arbeider om te sparen voor een grote uitgave, en hoewel het betaalzegelsysteem “gedwongen sparen achteraf” wordt genoemd, is het een vorm van kredietverstrekking. De betaalzegelkassen verschaffen niet –zoals een bank– geld, maar een vel met zegels, en er geldt een vaste looptijd voor de aflossing: een half jaar of een heel jaar. De bode van de kas komt wekelijks langs bij de klant om het aflossingsbedrag plus rente te innen. De zegels kunnen alleen als betaalmiddel gebruikt worden bij de aangesloten winkeliers. Voor de winkelier een belangrijke reden om mee te doen dus: klantenbinding. Zowel de winkelier als de klant betaalt rente aan de betaalzegelkas.

Het voordeel voor de winkelier was: uitbesteding van het risico. De winkelier krijgt gegarandeerd geld voor de zegels bij de kassen. Nadeel is –afgezien van het tijdrovende inplakken van alle zegels in boekjes- uiteraard de rente die de winkelier moet betalen. Dat was maar liefst 9% van het te innen bedrag. Voor de klanten –vaak arbeidersgezinnen- is het aantrekkelijk dat er niet gespaard hoefde te worden om duurdere artikelen zoals kleren, meubels, apparaten, fietsen e.d. aan te schaffen. Daar staat tegenover dat naast de aflossing ook rente (5%) betaald moet worden en het gevaar van te hoge schulden aangaan blijft.

Tegenstanders van het systeem noemen tevens dat de klant zich niet realiseert hoeveel rente er betaald wordt.(2) Terwijl het voorgeschoten bedrag door de aflossingen kleiner wordt betaal je nog steeds 5% van het –hogere- oorspronkelijke bedrag als rente. Voorstanders menen dat betaalzegelkassen – omdat ze winstgevend moeten zijn- er wel voor uitkijken te veel krediet te verschaffen, dit zou in tegenstelling zijn tot de gemeentelijke kredietbanken.(3) Tenslotte meten de voorstanders ook nog eens het maatschappelijk voordeel dat aan consumptief krediet zou aankleven breed uit “de massa is dankzij consumptief crediet een hogere levensstandaard, meer werk, meer vrije tijd , ja zelfs levensverlenging ten deel geworden. Dankzij het consumptief crediet is er heden ten dage grotere welvaartsspreiding, grotere totale welvaart , groter persoonlijk bezit en groter deelhebberschap in leven, vrijheid en geluk “. (4)

Opschrijven in het boekje of op de pof kopen van dagelijkse levensbehoeften, het is grotendeels uitgestorven mede door het verdwijnen van vele buurtwinkels. Voor de aanschaf van duurdere producten bestaan geen betaalzegels meer, de creditcard floreert en kopen op afbetalen kan nog altijd, rechtstreeks bij de winkelier of via een lening bij de bank, maar er is geen kas meer die als schakel fungeert in het financieel verkeer tussen de klant en een omschreven groep winkels.


Literatuur

1. W.Schoonderbeek, Prof. C.F. Scheffer e.a. 40 jaar nationale volksbank 1967, z.p
2. E.J.Wilzen-Bruins Kopen op afbetaling, een brochure van het gezinsbegrotingsinstituut z.j., z.p.
3. A.van Ouwel Vergelijking tussen particuliere en ambtelijk volkscrediet z.j., z.p.
4. Th.J.M. Rees van den Ende Het afbetalingsbedrijf in nieuwe banen 1951,Utrecht, bladzijde 8
Alle bovengenoemde brochures zijn in te zien bij het NEHA (onderdeel van het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis)

Klik hier om naar de website van NEHA te gaan.