Ook speelde in veel gezinnen de kwestie of de kinderen de winkel over zouden nemen. Maar winkelierskind zijn had ook zijn positieve kanten. Juist omdat de ouders druk waren, werden ze al vroeg zelfstandig.

Het boek Anders nog iets? van Tony van der Meulen behandelt de teloorgang van de kleine Nederlandse middenstand in de jaren na 1960. De schrijver is zelf een zoon van zo’n kleine winkelier en in het boek verwerkt hij veel eigen herinneringen evenals ervaringen van een aantal andere mensen die allemaal opgegroeid zijn in de woning achter of boven de winkel. Duidelijk is dat het werk en het privéleven in de jaren zestig tot tachtig van de 20e eeuw nauw verknoopt waren. Ook op deze verhalensite zijn schrijnende maar ook komische verhalen te vinden over winkelierskinderen.

Lange dagen
Tony van der Meulen (1946) schrijft dat werktijden van 60 uur en meer heel gewoon waren voor de eigenaren van buurtwinkels. Het motto van Tony’s ouders was: “Wij hebben geen winkel om hem dicht te doen“. De prioriteit van zijn ouders lag bij de winkel.
Wil van Doorn-Haen (1934) vertelt in het verhaal “De Winkelbel” dat haar ouders de kinderen niet naar school konden brengen en dat de opvoeding tussen het helpen van de klanten door ging. “Zo wenden we er al heel vroeg aan dat de klant voorgaat“. Ze herinnert zich echter ook de uitstapjes naar Zandvoort of de Cineac af en toe en “al hadden onze ouders niet veel tijd voor ons, ze waren wel altijd bezorgd”.

Aaltje den Hartog- van den Bosch ( geboren 1931) woonde als kind en als moeder boven of achter de winkel. De kleine Aaltje werd in de zomer uitbesteed bij haar grootouders. Iedere zondag kwamen haar ouders op bezoek. Tijdens de schoolperiode woonde ze natuurlijk wel thuis. Haar vader vertrok ’s middags – als hij klaar was met zijn werk als melkboer – naar de volkstuin en moeder vond het heerlijk om de hele dag in de winkel te staan. Wel leerden de kinderen een trucje om moeder uit de winkel te krijgen als de klant te lang bleef praten; roepen dat de melk overkookt! Eenmaal zelf moeder en winkelierster geworden zette ze haar jonge kind in de box in de woonkamer met de radio aan, zodat het kind tenminste geluiden hoorde. Ook zette ze haar dochter wel in de kinderstoel achter de toonbank. “Later toen ze naar school ging kon ik haar tussen de middag geen aandacht geven, want dan was het juist erg druk… Ik ben nooit naar ouderavonden geweest, daar had ik geen tijd voor, mijn man wel“.

Tony van der Meulen zelf ging - met vele anderen - naar kostschool: “Vele duizenden Nederlandse middenstandskinderen hebben vanaf hun twaalfde grote koffers naar bus en trein gesleept om af te reizen naar allerlei internaten“.

Jan van Beek (1952) daarentegen herinnert zich: “We zagen vader meer dan menig ander kind, tussen de middag at vader met ons mee en om 6 uur was hij er altijd tijdens het warm eten en kwam er dan een klant bellen – dat gebeurde heel vaak – dan zei vader dat hij of zij over een half uur terug moest komen. Onze ouders hebben ons altijd aandacht gegeven en moeder stond altijd voor ons klaar“.

Giovanni Massaro vertelt dat het leven werd geregeerd door de ijssalon die zijn ouders in 1960 aan de Sumatrastraat 89 kochten. “Mijn moeder was ’s morgens thuis tot een uur of twaalf en dan kwam de oppas: soms opa en oma van moederskant, vaker nonno en nonna van vaderskant en in de eerste jaren mevrouw Scherpenisse, de vrouw van wie mijn ouders de winkel hadden gekocht. Maar maandag was echter wel gezinsdag: de vrije dag van mijn ouders, en dus ook van ons. Wij mochten legaal spijbelen op die dag, kom daar nu nog maar eens om, en gingen dan tochtjes maken“. Na tien jaar verkocht het echtpaar Massaro de zaak toch, omdat ze te weinig tijd voor de kinderen hadden.

Slager Cornelis van der Laan (1953) meent dat er veel “stil verdriet” is in gezinnen van buurtwinkeliers: “Moeder en vader waren altijd aan het werk, je werd bij oma’s gestald en ook op zondag werd er door de klanten rustig 5 of 6 keer aangebeld. Er was weinig tijd voor het gezin“.

Voor de nieuwe generatie winkelierskinderen is het bestaan anders, omdat de meeste winkeliers niet meer direct bij de winkel wonen. Merve Akbiyik (1992) dochter van de eigenaar van Helal et Gida, vertelt niet te klagen te hebben over de aandacht van haar vader. Wel is het zo dat haar moeder het leeuwendeel van de opvoeding voor haar rekening neemt en bijvoorbeeld de contacten met de scholen onderhoudt. Haar moeder werkt wel mee in de winkel, maar niet alle dagen en het gezin woont niet in de buurt van de winkel.

Meehelpen
Bijna alle kinderen van winkeliers helpen wel eens tot veel mee in de winkel, soms met plezier, soms omdat het moet.
Joop Rijkenborg (1939) herinnert zich het schoenpoetsen en het bezorgen van gerepareerde schoenen bij klanten dat hij als 11-jarige jongen vanzelfsprekend deed. Ook Wim Groot (1937) weet nog goed hoe hij en zijn broers en zussen na schooltijd werden ingeschakeld om de klanten hun melk- en zuivelproducten thuis te leveren. Toen zijn vader langdurig ziek was werden de kinderen zelfs van school thuis gehouden om het werk over te nemen. Wil van Doorn-Haen: “Van jongs af aan was meehelpen in het bedrijf heel gewoon. Op de bel letten als je moeder even weg moest, koekjes stapelen, bestellingen wegbrengen en veel dingen zelf regelen”.

“Als klein kind ging ik al de melkwijk in, ’s middags haalden we met de autoped lege kratten op en brachten volle kratten weg. Wij deden dat als jongens om de beurt en met plezier”, vertelt Jan van Beek. De herinneringen van slagerszoon Cornelis van der Laan zijn niet zo positief: “Er kwam niet veel van spelen, als ik als jongetje van 12 mijn bestellingen had bezorgd op de autoped, kwam de knecht mij nog halen uit het park om nog meer bestellingen te bezorgen“. Het hedendaagse winkelierskind Merve Akiyik helpt ook in de winkel, maar alleen in vakanties en op zaterdagen en zij wordt er voor betaald!
Een van de grootste veranderingen in het leven van winkeliersgezinnen kwam met de scheiding van wonen en werken en de verkorting van de arbeidstijden in de jaren vijftig en zestig. Langzaamaan leerden de klanten dat ze niet meer te pas en te onpas buiten openingstijden ‘nog even’ wat konden halen. Maar sinds de jaren tachtig werden de openingstijden weer langer. Jonge kinderen van (allochtone) winkeliers die 6 dagen per week open zijn, vaak tot 7 of 8 uur ’s avonds en die ’s ochtends voor dag en dauw inkopen voor de winkel, zien hun vader soms alleen op zondag. Als beide ouders in de zaak staan is oma degene op wie de zorg en de opvoeding neerkomt.

De opvolging
Volgens Tony van der Meulen werd na de Tweede Wereldoorlog een generatie kinderen geboren die breekt met de traditie om de winkel over te nemen. Hij schrijft: “Ik heb nooit serieus het idee gehad dat ik winkelier zou worden en mijn twee broers duidelijk ook niet“, en meer algemeen: “De traditionele middenstanders wilden het vooral verder schoppen in hun eigen winkel, hun eigen domein waar zij het zelf geheel en al voor het zeggen hadden en waar zij de boze wereld van de regelgeving zoveel mogelijk buitensloten. De generatie die zij na de Tweede Wereldoorlog voortbrachten wilde vooral verder komen buiten de eigen winkel, buiten de benauwenis van dat eigen domein. Veel middenstandskinderen gingen studeren, hielpen af en toe in het weekend nog wel eens mee achter de toonbank, maar kozen voor een ander, vrijer bestaan “.

De generatie van net voor de Tweede Wereldoorlog wordt misschien vertegenwoordigd door Joop Rijckenborg (1939) die het vanzelfsprekend vond dat hij zijn vader zou opvolgen als schoenmaker en voor Bertus Herman (1929) – vanaf 1745 volgen de generaties uit deze schoenmakersfamilie elkaar op – gold dat evenzo.

Wim Groot heeft nog geprobeerd iets anders als beroep te kiezen, namelijk timmerman, maar is uiteindelijk net als zijn vader melkboer geworden. Slager Cor van der Laan is tegen wil en dank de opvolger van zijn vader geworden, liever had hij kapper willen worden. Hij noemt ook het financiële aspect van de opvolging, het kind dat de winkel overneemt wordt geacht daarmee de erfenis te aanvaarden en moet vaak zijn broers en zussen uitkopen.
Jan van Beek – na de oorlog geboren – heeft zijn vader wel opgevolgd maar uit vrije keuze: “Ik was de enige van de 9 kinderen die belangstelling had voor de winkel”. Na 13 jaar werken in dienst van zijn vader stelde Van Beek sr. hem voor: “Ik ga stoppen, wil je het overnemen, maar denk er goed over na, het is jouw leven“.

Aaltje Den Hartog- van den Bosch – die als kind voor schooltijd hielp met melk bezorgen – volgde niet haar ouders op in de melkwinkel, maar werd slagersvrouw. Dat haar eigen dochter - als scholier - liever in een andere winkel meehielp en uiteindelijk een totaal ander beroep koos was geen probleem voor Aaltje en haar man.

Merve Akbiyik denkt aan een heel ander toekomstig beroep voor zichzelf en heeft niet de indruk dat er van haar of haar broertje verwacht wordt dat zij de groentewinkel overnemen, maar stiekem hoopt vader er misschien wel op…

Soms leidt de komst van kinderen in de zaak tot een andere manier van bedrijfsvoering. Bijvoorbeeld bij keurslager Bon, sinds 1977 in de Eerste Constantijn Huygenstraat gevestigd. Theo Bon dacht al aan stoppen toen zijn zoon Wesley 8 jaar geleden onverwacht interesse toonde in de winkel. Maar Wesley wilde de zaak wel anders voeren; met lunchverzorging en een luxueuze uitstraling. Ook in andere buurtwinkels komen innovaties waaronder het gebruik van internet bij bestellingen.

Het gedrag van kinderen onder een vergrootglas
Lachend memoreert Jan van Beek dat zijn ouders dankzij de klanten heel snel op de hoogte waren als een van de kinderen kattenkwaad had uitgehaald, maar de kinderen Van Beek hoefden niet voorbeeldig te zijn. Ze speelden heel veel buiten en hadden veel vrijheid, mits ze maar zorgden in de buurt te zijn als het hun beurt was om te helpen. Evenmin werd van hen gevraagd om de winkel aan te prijzen bij de ouders van vriendjes, zoals in andere middenstandsgezinnen nog wel eens gebeurde.
Tony van der Meulen herinnert het zich wel anders. “Als zoontje van een middenstander stond ik niet vooraan“, (hij moest niet opvallen) en tegenover de klant was een “overmaat aan voorkomendheid “ geboden. Hij citeert ook generatiegenoten: “Met zoveel kinderen moesten wij in de kamer boven de winkel altijd zachtjes doen“, en “Wij waren thuis met zes meisjes, en als het stil was in de winkel moesten wij voor de toonbank gaan staan en net doen of wij wat kochten”. Het leven stond in het teken van “altijd weer moeite doen om klanten te krijgen en te houden”.

Over klanten krijgen en houden weet Wim Groot: “De klant mocht niet geschoffeerd worden en als er ergens touw en blok werd gesignaleerd moesten wij de nieuwe buurtbewoner meteen gaan vragen of hij klant bij ons wilde worden”.
Bij Cornelis van der Laan wordt het als kind ingepeperd dat hij een voorbeeld moet zijn: ”Er werd van je verwacht dat je bijvoorbeeld in de kerk geld ophaalde, je moest laten zien dat de familie Van der Laan goed tevoorschijn kwam. Vriendjes meenemen naar huis mocht niet want die zouden misschien wel iets van het gezinsleven kunnen waarnemen wat een smet op de reputatie zou werpen. Verkering met een klant krijgen mocht al helemaal niet“.
De vader van Merve Akbiyik ziet het liefst dat Merve haar vriendinnen aanraadt om in hun winkel te kopen, maar dat doet ze niet. Wel deelt ze winkelfolders uit in de buurt waar ze woont. Vaders norm: “Ik wil geen enkele klacht van de buurt of de school over jullie horen“, staat daarentegen als een huis, al voegt ze er aan toe: ”Mijn vader hoeft nooit tegen me te zeggen dat ik beleefd moet zijn, want hij weet dat ik dat uit mezelf ben“.

Eigen boontjes doppen
Winkelierskinderen worden al jong zelfstandig, zoals Wil van Doorn-Haen zegt: “We leerden al jong onze eigen boontjes te doppen wat nogal eens op ruzie uitliep“.
De dochter van Aaltje den Hartog-van den Bosch vindt dat ze goed op eigen benen heeft leren staan doordat haar moeder weinig tijd voor haar had, maar Aaltje voegt daar aan toe: “Ze heeft een grote hobby: haar drie kinderen. Die krijgen wat ze zelf te kort is gekomen“.
Jan van Beek heeft als kind ook veel verantwoording leren dragen , maar toch viel het runnen van een eigen zaak hem zwaar, toen zijn vader na 13 jaar samen met hem gewerkt te hebben, de zaak definitief aan hem overliet.
Het wekt geen verbazing dat de winkelier moest schipperen tussen tijd en aandacht voor de winkel en het gezin, want winkelier zijn is geen vak met werktijden tussen 9 en 5. Maar hoe het in de praktijk uitwerkt lijkt toch vooral samen te hangen met de persoonlijkheid van de winkelier, of vader en moeder beiden in de winkel werken en of het gezin al dan niet bij de winkel woont. De steeds langer wordende openingstijden van tegenwoordig resulteren erin dat er weer een generatie winkelierskinderen opgroeit waarvan een of beide ouders weinig tijd heeft voor de kinderen.

Bronvermelding
Tony van der Meulen, “ Anders nog iets? ” (Amsterdam, 2001) Bladzijde; 9, 46, 107, 160, 161, 162, 163, 180.

De volgende verhalen;
De Winkelbel
Opvoeden van achter de toonbank
De melk kookt over !
Klanten werven en houden
Bloeiende plant trekt klanten
Van concurrent tot kameraad
Heerlijke jeugd als kind van de melkboer
Dochter van de winkelier
Het lijkt allemaal wel zo leuk een buurtwinkel…
Zoon van de schoenmaker

Dochter Ineke Haen achter de toonbank

Foto: Ineke Blok-Haen - ca 1958