Kapitein Broos (1821 - 1880) en zijn broer Kaliko werden vanuit Afrika naar Suriname gehaald, om daar te werken op suiker- en koffieplantages. Na enige tijd besloten zij te vluchten en zij vestigden zich aan de andere kant van het bos, ver weg van de plantage. De plek werd een gewild toevluchtsoord voor gevluchte slaven, wat vele confrontaties met de blanke bezetters tot gevolg had. Dit marronkamp van Broos en Kaliko kreeg de naam Bakabusi Nengre, wat negers achter het bos betekent. Toen in 1863 de slavernij werd afgeschaft, betrokken Broos, Kaliko en de andere bewoners de verlaten plantage Rorac. Uit het kamp kwamen enkele grote families voor, die zich bij de burgerlijke stand voornamelijk inschreven onder de familienamen Babel en Landveld.
Joyce Babel is een van de nazaten van Broos en vindt het belangrijk om stil te staan bij wat er in het verleden gebeurd is. Het blauw/witte kledingstuk dat zij vandaag draagt, is dan ook een rouwkoto. Ze heeft hiervoor gekozen om haar voorouders te eren, die zijn gestorven voor haar vrijheid. “Dankzij hen ben ík nu namelijk vrij.” De koto is gemaakt van broderie, het jaki (een kort jasje) van katoen. De zus van Joyce heeft de kleding gemaakt, met in Suriname gekochte stoffen.