Ze draagt een mojo koto in de kleuren van de Surinaamse vlag. De angisa heeft ze zelf gemaakt en is een eigen ontwerp. De stof heeft ze gewoon hier in Amsterdam gekocht, op de Albert Cuyp, en in Thailand tot een koto laten maken. “Ieder jaar weer heb ik een speciale relatie met deze kleding en met deze dag. Het is nog veel te kort dat wij mogen genieten van onze vrijheid. Toen ik jong was, zeiden ze ‘1 juli is Keti Koti’ en dat was het voor mij. Maar nu ik ouder word, voel ik het en begrijp ik hoe de onderdrukking doorwerkt in de maatschappij. Elk jaar dat ik kom, bevrijd ik mij iets meer. Op Keti Koti werk ik niet, dan ben ik vrij – al krijg ik ruzie met mijn baas – dit is míjn dag!”
“De Nederlandse mens moet weten waar wij onder geleden hebben. Wij hebben in Suriname ook de Nederlandse geschiedenis geleerd. Zo zou in Nederland ook de Surinaamse geschiedenis geleerd moeten worden. Wij hebben bijvoorbeeld over de Holocaust geleerd, ik was er niet bij, het zal vast heel erg geweest zijn. Zo ook de slavernij. Het wordt niet gegeven op scholen, dat is heel erg.”
Op de vraag wat wij als Nederlanders kunnen doen, is het antwoord duidelijk: “Een pardon zou wel op zijn plaats zijn, het is veel te kort geleden dat de slavernij werd afgeschaft en we hebben er wel 300 jaar onder gebukt geleefd. Er is nooit een echt pardon geweest. Wij lijden er nog steeds onder. We dragen het nog altijd met ons mee.”