Pofmouwen in de vijftiende tot en met de zeventiende eeuw
Tijdens de Italiaanse renaissance (ca. 1440-1500) droegen vrouwen een cotta (onderjapon) met daaroverheen een cloppa of giorna (overkleed met open zijkanten). Het overkleed had losse mouwen. Bij de mouwen van de cotta zien we, net als bij de mannenkleding, de splittenmode terug. In het derde kwart van de vijftiende eeuw werd deze mode geïntroduceerd door soldaten van huurlegers. Zo zouden Zwitserse beroepskrijgers, na hun overwinning op de Bourgondische Karel de Stoute in 1477, de buitgemaakte zijden tenten gebruikt hebben om hun kapotte kleding te repareren. Met gekleurde lapjes zijde achter hun gescheurde kleding creëerden ze een nieuwe mode. Al snel werd deze opgepikt door de burgerij. In de bovenkleding werden splitten aangebracht, waardoor het witte hemd of een gekleurde onderliggende stof te zien was. Dikwijls werd de stof gedeeltelijk door de splitten naar buiten getrokken. Het rijke Spaanse hof gaf in de tweede helft van de zestiende eeuw de toon aan. De kleding van de vrouw bestond uit een overkleed met een zichtbare onderrok. De lange (losse) mouwen waren dikwijls van dezelfde stof als de onderrok. Aan het begin van de zeventiende eeuw was de kleding van de vrouw breed bij de schouders en had het overkleed brede mouwen. In de tweede helft van de zeventiende eeuw hadden japonnen wijd uitlopende poffende mouwen, die aan de bovenzijde voorzien waren van splitten waardoor het hemd (?) te zien was.
Pofmouwen in de negentiende eeuw
In het begin van de negentiende eeuw droegen vrouwen japonnen met korte pofmouwen, een laag decolleté en een hoge taille. Het oude Griekenland, geboorteplaats van de democratie, diende dankzij recente opgravingen als grote inspiratiebron voor zowel de politiek als voor vrouwenkleding. Zo ontstond er dankzij de witmarmeren Grieks/Romeinse beelden een mode voor witte japonnen ‘à l’antique’. Ze werden gemaakt van dunne materialen in lichte tinten, waarbij mousseline de voorkeur had. Naast korte pofmouwen waren lange mammelukkenmouwen (in het Frans: manches à la Mameluk) populair, waarbij de mouwen in delen zijn geplooid. Een mode die opkwam na Napoleons veldtocht in Egypte in 1798 waarbij hij de mammelukken versloeg. Men keek niet alleen terug naar de klassieke oudheid, maar ook de renaissance was een bron van inspiratie. Zo keerde het korte poffende overmouwtje terug in de vrouwenmode en was een geliefd en modieus detail in de jaren 1810.
In de jaren 1820 en 1830 kwam het zandlopersilhouet in de mode: dit betekende een sterk ingesnoerde taille, wijde rokken en enorme pofmouwen. De japonnen hadden schapenboutmouwen, die ook wel gigot mouwen (in het Frans: manches à gigot) werden genoemd. De schapenboutmouw is een soort pofmouw, waarbij er bovenaan de schouder extra ruimte is in plaats van over de gehele bovenarm. De lengte van een schapenboutmouw is meestal tot net voorbij de ellenboog of tot aan de pols. De schapenboutmouwen groeiden tussen 1825 en 1835 uit tot een volumineuze omvang. De schouderlijn zakte en de inzet van de mouw viel daardoor om de kop van de bovenarm. Deze extreem wijde (en onpraktische!) mouwen kregen de bijnaam ‘imbéciles’. Transparante overmouwen van gaas of organdie waren bij deze mode zeer gewild. Beginnend bij de schouders omhulden zij de hele arm en lieten de ondergelegen korte pofmouwen zien. De epauletten, genaamd ‘jockies’, die als versiering aan de kop van de mouw aangebracht werden, waren geïnspireerd op de schouderkleppen uit de tweede helft van de zestiende en het begin van de zeventiende eeuw.
Na 1840 worden de mouwen nauwsluitend en wordt de bewegingsvrijheid van de vrouw minder. Rond 1850 werden de lange mouwen naar onder verwijd, en pagodemouwen genoemd. Hieronder droegen vrouwen poffende ondermouwen van batist of tule.
In de negentiende eeuw leek de avond- en balkleding op de daagse japon, maar was korter en had een laag decolleté en korte pofmouwen. Zo was bij de avondkleding rond 1870 het decolleté rond of vierkant; bleven de schouders onbedekt en waren de pofmouwen klein van model.
Rond 1892 kwamen (net als rond 1820-1830) de schapenboutmouwen weer in de mode. In 1895 ontstond hieruit een extreem ballonvormig model. Deze ballonmouwen werden met allerlei kunstgrepen bol gehouden, onder andere door het gebruik van stevige stof, baleinen en zogenaamde steunballonnen. Na 1897 was een hoge kopmouw, ook wel ‘demi-gigot’ genoemd, veruit favoriet. Bij de gedecolleteerde avondkleding daarentegen werd nog de voorkeur gegeven aan kleine, vaak poffende mouwtjes. Eind 1898 was de nauwsluitende mouw weer terug.
Pofmouwen in de twintigste eeuw
In de jaren 30 had de kleding van de vrouw een slank en recht silhouet verkregen. De schouders waren enigszins verbreed en voorzien van pofmouwen . Deze kopmouwen met een poffende bovenkant waren erg populair. In de jaren 50 zien we korte pofmouwen met name terug in meisjeskleding. Maar ook modehuizen als Christian Dior, Pierre Balmain en Hubert de Givenchy laten korte en lange pofmouwen terugkomen in hun ontwerpen. In de jaren 80 waren er verschillende mode invloeden, waaronder punk en sportkleding. Zakelijke kleding, zoals mantelpakjes met schoudervullingen, werden door yuppen (young urban professionals) gedragen. Avondkleding was daarentegen uitbundig en gemaakt van glanzende stoffen met felle kleuren. Avondjurken hadden ballonrokken, grote pofmouwen of waren juist klassiek strapless.
Op 'Modemuze X Volkskrant' kun je nog meer over pofmouwen lezen.
Zie hier het filmpje 'Voorlopers van de pofmouw - De Volkskrant', opgenomen in ons depot.