Vandaag hebben we gepraat met Hans van Onna (82) over buurtwinkels van vroeger. Hij weet van alles van de Indische buurt. Zijn vader huurde een stukje van een abattoir, waar hij dieren slachtte. Het vlees verkocht hij aan de slagers van Amsterdam. Hij zelf had ook een bedrijf aan de Kloveniersburgwal 99 waar hij sportkleding produceerde en verkocht aan kledingwinkels.
In winkels kon je niet onderhandelen maar op de markt kon het wel. Als je meer kocht werd het goedkoper. Winkeliers waren concurrenten. Ze waren niet echt bevriend. Je had winkels waarvan de eigenaar soms katholiek kon zijn of protestant. Als je twee dezelfde katholieke melkwinkels had, dan kocht je de helft bij de één en de andere helft bij de andere winkel.
Winkeliers moesten vroeger heel hard werken ze verdienden weinig. Alles was vroeger goedkoper, maar mensen hadden minder te besteden. De Gruyter had het ’snoepje van de week’. Dat was het product van de week. Een bekende slagzin was ook: ‘koop Nederlandse waar dan helpen we elkaar’. Dan kocht je Nederlandse producten zoals Philips en Unilever. Je had veel sigarettenreclames want in die tijd rookte bijna iedereen.
Winkels werden niet vaak bewaakt en werd weinig gestolen. De groenteman had een schort, de kruidenier had een bruine stofjas. De favoriete winkel van Hans van Onna was de C&A en de Peek en Kloppenburg. De winkelier maakte altijd een praatje met je. Hoe het gaat met je ouders, waar ze zijn etc. Je kreeg alles in een krant of bruin papier.
Mensen droegen minder merkkleding want mensen vonden het minder belangrijk en het was duur. Producten die je vroeger kon kopen die je nu niet meer kan kopen waren kaneelstokjes en Sunlight-zeep en bus VIM. Je had Verkade. Dat was heel bekend. Iedereen at Verkade. Je kon vroeger geen patat kopen. Dat kon pas rond de jaren ‘70.