De strenge Hollandse winters van weleer boden vertier aan jong en oud, arm en rijk. Deze plezierige kant van de winter vormde voor makers van zilveren miniaturen een bijna onuitputtelijke inspiratiebron. Ze vervaardigden mannen, vrouwen en kinderen op de schaats, al dan niet met bezem, stok of pikhaak. Sleden zijn er in alle soorten en maten, van eenvoudige trek-, prik- en duwsledes tot de deftige arrenslee, getrokken door paarden.

Van die laatste groep is deze slee een voorbeeld. Hij is in 1733 gemaakt door Pieter van Somerwil I, een Amsterdamse zilversmid die van 1706 tot 1753 werkzaam was. En hij was niet de enige. Het maken van miniatuurzilver was in de achttiende eeuw een typisch Amsterdamse specialiteit. Tussen 1660 en 1800 waren in de stad ongeveer 300 zilversmeden werkzaam. Van hen waren zevenendertig specialist op het gebied van miniaturen en dertien van deze zilversmeden maakten ze met grote regelmaat. Binnen één familie werd het ambacht soms generaties lang uitgeoefend. Voorbeelden zijn leden van de families Van Geffen, Van Strant en Van Somerwil.

Miniaturen zijn vaak te dateren aan de erop afgeslagen jaarletter. Van 1704 tot 1734 gebeurde dat echter niet. Toch kan ons sleetje (met een kleine slag om de arm) gedateerd worden op grond van de vorm van het stadskeur. Dat levert het jaartal 1733 op.

In Museum Willet-Holthuysen, dat door het Amsterdam Museum wordt beheerd, zijn momenteel zo’n 500 miniaturen uit de museumverzameling te zien. Het hier besproken arrensleetje staat met een tiental andere miniaturen opgesteld in zaal 12 van het Amsterdam Museum.

Deze bijdrage verscheen in iets gewijzigde vorm ook in de rubriek Hebben en Houwen van het Amsterdam Museum in stadsblad De Echo.

Klik hier voor meer informatie over dit object.