Het was alweer zijn laatste week in het Thami Mnyele atelier in de Bellamystraat. Bernard was artist-in-residence bij het Stedelijk Museum. Met de Blikopeners deed hij projecten over cultuur en identiteit.
De Gouden Piet
’s Avonds zouden mensen uit de kunstwereld langs komen in de studio om zijn in Amsterdam gemaakte werk te zien. De performance in de vorm van een trage ochtendwandeling was zijn afscheid van de buurt. Zoals echte Amsterdammers betaamt, ging dat niet zonder commentaar. “Kijk, daar gaat de nieuwe marktmeester”, “he, een goudvinkje”, “lekker kleurtje na de vakantie”. “Is het echt goud? dan weten we er wel raad mee, in stukken hakken en iedereen een brokje”. Vooral vrouwen hadden te doen met de halfblote Afrikaan. “Ocherm, wat zal-ie het koud hebben”. Een zwarte man maakte een buiging voor de kunstenaar. “Dat is de oplossing” riep iemand anders, “de Gouden Piet”.
Boeddha
Ik vroeg aan omstanders wat ze ervan vonden. “Heeft het iets met cultuur te maken?”, “hij lijkt wel een Boeddha, ik heb ook zo’n gouden beeld thuis”. Een Surinaamse vrouw vond dat hij mooi liep. Giechelend voegde ze eraan toe: “en hij heeft mooie benen”. “Griezelig”, vond een ander “ik heb het niet zo op die levende standbeelden”. Een enkeling was negatief “wat een malloot, is hij bezeten of zo? ”, maar de meeste bezoekers van de Ten Katemarkt vonden de performance leuk en grappig.
Taboe
Een Ghanese man met wie ik aan de praat raakte, vond Bernard op een Ashantikoning lijken. Onder het kleine groepje dat wist van deze onverwachte performance op de markt was ook antropologe Rhoda Woets. “Dapper van hem om die rode stof te dragen” zei ze. “In Ghana dragen vrouwen dat als ze menstrueren. Rode stof is totaal taboe voor een man”. Bernard droeg stoffen die hij zelf had meegenomen uit Ghana, zoals de rode stof en indigoblauwe tie-and-dye stof, maar ook goudkleurige en doorzichtige stoffen van de markt. De man van de stoffenkraam, die ook veel Afrikaanse stoffen verkoopt, herkende hem als een goede klant.
Goudkust
De performance van Bernard Akoi-Jackson deed mij vooral denken aan de Goudkust, de naam die de Europese kolonisatoren gaven aan de West-Afrikaanse kust bij het huidige Ghana en Benin. Elmina (de (goud)mijn) heette het oorspronkelijk Portugese fort, dat later door de Nederlanders veroverd werd en waaruit duizenden slaven naar de nieuwe wereld getransporteerd werden. De marktbezoekers en kooplui hadden geen associaties met het koloniale verleden. Maar kunstenaars in de buurt, goudgeverfd of niet, vonden ze prima. “Al die kunstenaars, dat is heel goed voor Amsterdam”, vond de man van de notenkraam. Er werden heel wat mobieltjes tevoorschijn gehaald. Het goudgeverfde lijf van Akoi-Jackson zal voortleven op de Facebook tijdslijnen van de marktkooplui.
Zie voor een Engelstalige blog over de performance Standplaats Wereld