Op deze pasteltekening van Herman Heijenbrock (1871-1948) is het werk in de fabriek goed te zien. Afgebeeld is het interieur van een walserij, een werkplaats waar metaal tot platte platen omgebogen wordt. Dit gebeurt met behulp van smeltovens, die het metaal zodanig verhitten dat het gebogen kan worden. Aan de linkerkant trekken twee arbeiders met tangen zo’n voltooide staalplaat uit een oven, waarvan we de vlammen nog net in beeld zien. Een enorme krachtsinspanning.
Een walserij is een ongezonde omgeving om in te werken. Hitte, herrie en stank zijn aan de orde van de dag, en de arbeiders dragen geen beschermende kleding. Het vuur en de gloeiende staalplaten lijken het enige te zijn dat de fabrieksruimte verlicht. De dakramen werpen slechts een schimmig licht naar beneden, lampen zijn niet aanwezig. Zo krijgt de voorstelling iets onheilspellends.
De arbeiders op de pasteltekening mogen dan geen beschermende kleding dragen, petten hebben ze wel op. De werkende bevolking draagt destijds arbeiderspetten, die per beroep verschillend zijn. Zo hebben de timmerman, slager, schipper en machinist allemaal een andere pet op, waaraan ze te herkennen zijn. Stokers, arbeiders die op stoomschepen het vuur onderhouden, hebben speciale stokerspetten. Deze van leer gemaakte hoofddeksels hebben een neklap aan de achterkant, die beschermt tegen hitte.
Niet alleen arbeiders dragen hoofddeksels, maar ook welgestelde heren. Heren dragen hoge hoeden of herenpetten. Het verschil tussen arbeiderspetten en herenpetten is soms moeilijk te zien. Herenpetten zijn meestal gedetailleerder afgewerkt, maar het echte onderscheid zit in het gebruik van de pet: arbeiderspetten worden dagelijks gedragen, herenpetten alleen in de vrije tijd. Zo vormen ze onderdeel van een vrijetijdskostuum.
Het lichtbruine, platte hoofddeksel dat hier afgebeeld is, is zo’n herenpet. De pet is gemaakt van wol en afgezet met gele biezen. Over de bovenkant loopt een bijpassend geel koord. Het meest bijzondere aan deze pet is echter de fiets die op de voorkant geborduurd is. Dit type fiets met groot voorwiel en klein achterwiel heet een ‘hoge bi’ en komt aan het einde van de eeuw in zwang. De drager van deze pet was ongetwijfeld een liefhebber.
Dat we nu nog steeds petten dragen, komt dus voort uit een lange traditie. De petten en de pasteltekening zijn op dit moment te bewonderen in de tentoonstelling De IJzeren Eeuw.