Aardverschuiving

Aan het begin van de zeventiende eeuw jaagt de zwarte dood door de straten van Amsterdam. Een wervelwind die veel slachtoffers maakt op zijn pad. De epidemieën van 1602, 1617 en 1622-1628 zijn direct voelbaar in het weeshuis. Na de derde grote uitbrak lijkt het aantal wezen welhaast verdubbeld. Bood het huis onderdak aan ongeveer 500 weesjes, inmiddels heeft het de zorg voor zo’n 900 kinderen. De regenten zitten met hun handen in het haar: waar laten we ze allemaal? Veel mogelijkheden binnen de huidige situatie zijn er niet. En opnieuw, als door de Heilige Geest ingegeven, komt er hulp uit onverwachte hoek. Het voormalige Oudemannenhuis, dat in 1601 aan een rijke koopman verkocht werd, wordt aan de latere erven ontfutseld en aan het weeshuis in huur gegeven. De jongens verlaten de kapel en betrekken het monumentale pand dat aan het erf achter de huizen in de Kalverstraat en tegen de Begijnsloot ligt.

Kopergravure jongensbinnenplaats, Eduard van Dishoeck 1760, Foto Klaas Schoof, 2018

Kopergravure jongensbinnenplaats, Eduard van Dishoeck 1760, Foto Klaas Schoof, 2018

De jongensbinnenplaats, 1632

Van eetzalen op de begane grond tot slaapplaatsen op zolder. Het pand dat de regenten in de schoot geworpen krijgen, sluit uitstekend aan bij de wensen van het weeshuis. Het bestuur besluit alle jongensactiviteiten rond dit nieuwe huis te concentreren. Het erf wordt ingericht tot binnenplaats. De verderop gelegen toegang tot het Oudemannenhuis wordt gesloten en enkele sta-in-de-weghuisjes tegenover het koehuis worden gesloopt. Ook de Oudemannenhuispoort sneuvelt. Het jongenshuis is alleen nog te bereiken via de Weeshuispoort in de Kalverstraat.

Nu de jongens hun eigen territorium hebben wordt de grote binnenplaats de Meisjesplaats. Om de bereikbaarheid van de meisjes in de aangrenzende kloostergebouwen te bevorderen wordt een brede galerij aangelegd. Deze galerij volgt de smalle steeg vanuit de Kalverstraat en loopt langs de Jongensbinnenplaats. Het is niet duidelijk wie het ontwerp voor deze belangrijke schakel tussen de verschillende onderdelen van het complex geleverd heeft. De naam van de stadsteenhouwer Pieter de Keyser, zoon van Hendrick, komt voor in de rekeningen. Hij lijkt de meest aangewezen persoon.

Rechts van de galerij ligt het koehuis. In de winter staat hier een twintigtal ‘dames’ op stal. Zij zijn de boter en de kaas, de kippen uit de kippenkelder onder het jongenshuis de eieren. Het klooster was en het weeshuis is zelfvoorzienend. In het kader van de centralisatie, wordt de stal opgeofferd en tot timmerwerkplaats ingericht. Er is één nadeel: het oude koehuis heeft geen vensters. De hoge zuilen van de galerij worden daarom door lage bogen met elkaar verbonden om zo voor de noodzakelijke lichtinval in de werkplaats te zorgen. De verdieping boven deze zuilengang wordt als jongensschool ingericht. Voor de ‘meester’ wordt aan de overkant, de zuidzijde van het erf, een onderwijzerswoning beschikbaar gesteld.

De missie van de regenten lijkt geslaagd. Alle activiteiten voor de jongens komen samen aan de overkant van de Begijnsloot. Om de puberende jongens en meisjes van elkaar te scheiden wordt aan het einde van de galerij een poort geplaatst. De toegang tot elkaars binnenplaats. Een grote rode deur schreeuwt ‘verboden toegang’. Aan beide zijden. De poort wordt ‘gemeenlyk geslooten gehouden’.

De meisjesbinnenplaats, 1634

Het is 1634. Er is ruim een halve eeuw verstreken sinds het weeshuis de kloostergebouwen van het noodlijdende Sint Luciënklooster heeft betrokken. Een geschenk met een rafelrandje. Door achterstallig onderhoud was er veel herstel nodig. Het tij is inmiddels gekeerd. Het gaat het weeshuis financieel voor de wind. Het aantal te onderhouden zusters in de kleine huisjes aan de Sint Luciënsteeg neemt met het verstrijken der jaren af. De laatste zuster overlijdt in 1635. Maar dat niet alleen. De vele bezittingen die het weeshuis ten deel zijn gevallen, waaronder het grondbezit van het Kartuizerklooster, leveren steeds meer op. Er is nu een potje om ingrijpende vernieuwingen van de panden rondom de meisjesbinnenplaats mogelijk te maken. Het accent ligt daarbij op de architectuur. Wat ruimte betreft gaan de meisjes er nauwelijks op vooruit. De oude kloostergebouwen worden wel praktischer ingedeeld. Bij de bouw van het klooster in 1414 werd er rekening gehouden met de perceelgrenzen aan de Westkant van de Kalverstraat. Deze liepen schuin. De vleugel aan de kant van het Begijnhof werd daardoor met een scherpe hoek tegen de Begijnsloot aangebouwd. Hoofddoel van de verbouwingen is het rechttrekken van deze vleugel en de Meisjesbinnenplaats aan drie zijden eenzelfde uitstraling geven. Het in 1598 gerealiseerde Kinderhuis, de vierde gevel aan de binnenplaats, wordt bij deze verbouwingen ontzien. Er wordt niet alleen getimmerd aan de zuidzijde. Om de toegangsgalerij die langs de Jongensbinnenplaats is ontstaan door te kunnen trekken, wordt er ook aan de noordzijde een nieuwe vleugel gebouwd. In de door de jongens verlaten kapel, ten slotte, wordt een grote Regentenkamer gerealiseerd.

Kinderbinnenplaats of achterplaats, met harnasvitrine, fotocollectie Amsterdam Museum, 2008

Kinderbinnenplaats of achterplaats, met harnasvitrine, fotocollectie Amsterdam Museum, 2008

Achterplaats, 1635

Met de komst van een nieuwe zuidvleugel wordt niet alleen de scherpe punt die de binnenplaats aan deze kant bezat aan het oog onttrokken, er ontstaat ook een kleine driehoekige achterplaats, aan de achterzijde van het pand. In 1635 wordt dit plaatsje enigszins vergroot – en vierkant- door een hoekje van het Begijnhof bij het weeshuis te trekken. Dwars over het pleintje wordt een hek geplaatst zodat de kleine kinderen hier veilig kunnen spelen. De achterplaats is te bereiken via een gang die aan de rechterzijde door de nieuwe vleugel loopt. Deze vleugel is aan de achterzijde volkomen blind. Aan de kant van de meisjesbinnenplaats wordt de doorgang afgesloten met een portaal.

Kopergravure meisjesbinnenplaats, Eduard van Dishoeck 1760, Foto Klaas Schoof, 2018

Kopergravure meisjesbinnenplaats, Eduard van Dishoeck 1760, Foto Klaas Schoof, 2018

Meisjesbinnenplaats, 1634

Het eindresultaat mag er zijn. De noordelijke vleugel aan de kant van de Sint Luciënsteeg is herbouwd, de zuidelijke aan de kant van het Begijnhof geheel vernieuwd en de westelijke die tegen de Nieuwezijds Voorburgwal ligt, is in 1598 al onder de bouwhamer geweest.

De drie vleugels vormen nu een eenheid. Strak en sober. Ze zijn voorzien van een pilasterorde over de volle hoogte. De eerste uiting van een nieuwe meer bij de Italiaanse architectuur aansluitende bouwstijl. Rest nog het bleekveld in het midden van de meisjesbinnenplaats. Dat verbleekt bij zoveel klassieke schoonheid. Het moet wijken. De gehele binnenplaats wordt bestraat. Het komt de monumentaliteit ten goede.

Poort Sint Luciënsteeg

Poort Sint Luciënsteeg

Alle rechten voorbehouden

Poort Sint Luciënsteeg, 1634

Als de werkzaamheden op de meisjesbinnenplaats in volle gang zijn, ontstaat het idee om de meisjes ook een eigen uitgang naar de Sint Luciënsteeg te geven. De jongens- en de meisjesbinnenplaats kunnen dan voorgoed twee werelden apart zijn. Dit spontane plan is niet zonder gevolgen. Om het weeshuis via de steeg te kunnen bereiken moeten er twee huizen gesloopt worden. Er ontstaat een klein pleintje dat aan de zijkanten niet afgewerkt wordt. Veel aandacht wordt er niet aan de entree besteed. Er wordt een tweedehandspoortje geplaatst dat nogal uit de toon valt. Het krijgt het jaartal 1634. Waar het toegang toe geeft wordt aan de steegzijde niet duidelijk gemaakt. Ook de blinde muur waarin het geplaatst wordt, krijgt geen verwijzing naar het weeshuis. Het krijgertje, dat vermoedelijk uit circa 1571-1575 dateert en naar alle waarschijnlijkheid bij het stadstimmerbedrijf aan de Turfmarkt gestaan heeft, blijkt vooral een achterdeur te zijn. De hoofdingang bevindt zich immers aan de Kalverstraat. De nieuwe uitgang ligt in dezelfde hoek als de poort naar de galerij, in de directe nabijheid van de Begijnsloot.

Begijnsloot, 1634

Deze sloot loopt tussen het Jongens- en het Kinderhuis door in de richting van het Begijnhof en komt in het nog ongedempte Spui uit. Een openbaar toilet. De sloot voert de ontlasting van zo’n 500 weeskinderen en van de bewoners van de huizen in de Kalverstraat met zich mee. Niet gek dat dit ‘riool’ in de volksmond ‘stinksloot’ genoemd wordt. In 1634 komt er verlichting. De sloot wordt overkluisd. Ruimtewinst voor het weeshuis. En er komen nieuwe vertrekken boven de overwelfde sloot bij. Eén ervan is het Boekhoudershuis.

Het Boekhoudershuis, 1635-6

De verbouwing van de Meisjesbinnenplaats is nog maar net achter de rug of er wordt al weer een nieuw project onder handen genomen: het Notaris- of Boekhoudershuis. Dit huis wordt in 1635 vooraan boven de overwelfde Begijnsloot gebouwd. Het staat met de rug naar de Sint Luciënsteeg en grenst aan de Meisjesbinnenplaats. De boekhouder neemt een belangrijke positie in. Hij is een door de regenten gekozen notaris en vertegenwoordigt het op één na hoogste gezag binnen het weeshuis. Tijdens de wekelijkse bijeenkomsten van het hoogste gezag, de regenten, speelt hij de rol van secretaris. Hij als boekhouder de inkomsten en de uitgaven van het huis bij. Verder beheert hij de eigendommen, die de kinderen bij binnenkomst inbrengen. Tijdens hun verblijf trekt het weeshuis er de inkomsten van. Bij vertrek kunnen de kinderen weer over hun eventuele bezittingen -boedels en goederen- beschikken. De goederen worden opgeslagen in een loods boven de steeg. De notaris houdt kantoor op het terrein van het weeshuis. Aan de andere kant van het pleintje voor zijn huis. Niet alleen het weeshuis kan op hem rekenen; hij vindt zijn clientèle ook buiten de stad. Zijn huis toont een andere bouwwijze dan de gevels van de Meisjesplaats. Het is duidelijk als zelfstandig huis te herkennen.

Borstbeeld Jacob van Campen, Sint Joriskerk, Amersfoort, Ton Mooij (1948-), Foto Stichting Open Oog

Borstbeeld Jacob van Campen, Sint Joriskerk, Amersfoort, Ton Mooij (1948-), Foto Stichting Open Oog

Signatuur

De grote verbouwingen, die tussen 1632 en 1634 plaatsvinden, zijn achter de rug. Uit de rekeningen valt niet op te maken, wie het ontwerp voor deze metamorfose geleverd heeft. Het werk werd, zo blijkt uit diezelfde rekeningen, uitgevoerd door twee bekende aannemers, de heren Pieter Intesz en Andries Pietersz Hollogh. Pieter wordt voor zijn werk door de regenten rijkelijk beloond met vier grote zilveren schalen waarin alle lof voor zijn werk gegraveerd is. De hoofdopzet van het plan met de drie vleugels aan de meisjesbinnenplaats, het notarishuis en de uitgang aan de Sint Luciënsteeg, zouden daarom zomaar aan zijn brein ontsproten kunnen zijn. Dit plan toont overeenkomsten met zijn eerdere werk. De details zijn door iemand anders ingevuld. Wie zijdelings in de rekeningen genoemd wordt is de beroemde architect Jacob van Campen. Zijn werkzaamheden worden niet gespecificeerd. Dat hoeft ook niet, om te weten wie zijn stempel op de Meisjesbinnenplaats gedrukt heeft. De vormgeving van de pilasters en de kroonlijst zijn gelijk aan die van het Mauritshuis in Den Haag, dat weliswaar in dezelfde tijd ontworpen maar later gebouwd is. De gevels dragen het handschrift van de meester. Ook het voorhuis en de Regentenzaal zijn naar ongetwijfeld aan zijn tekentafel ontstaan.

Poort aan de Kalverstraat, 1642

De grote verbouwing van 1632-1634 heeft de poort aan de Kalverstraat onberoerd gelaten. Of toch niet? Het bouwwerkje is in de loop der jaren scheefgezakt. Alle bedrijvigheid op en rond het weeshuisterrein zou daar mede debet aan geweest kunnen zijn. Het paradepaardje uit 1581 kan wel een opk(r)ikkertje gebruiken. Bovendien, in het midden van de zeventiende eeuw, de vooral Gouden Eeuw, volstaat een enkele monumentale poort niet meer. Het poortmotief wordt steeds minder belangrijk in de architectuur. Er moet groter uitgepakt worden. Op het verlanglijstje staat een monumentale gevel met middenpartij én fronton. De mogelijkheden in de breedte zijn beperkt zodat de hoogte wordt opgezocht. In 1642 wordt de muur breder gemaakt en boven de poort wordt een hoog gevelfront opgetrokken. Een levensgroot scherm rijst op tussen de nog lage huizen in de Kalverstraat. Dat scherm wordt gevuld met een groot stadswapen boven de weeshuispoort, omgeven door festoenen en bekroond met een, aan de klassieke bouwkunst ontleend, fronton. Alle weeshuismotieven zijn al verwerkt in de poort, zodat dit fronton het zonder symboliek moet stellen. Het wordt een abstract ornament. Het effect is er niet minder om. En weer zwijgen de rekeningen over de ontwerper. De spectaculaire entree wordt gerealiseerd in de periode dat Willem de Keyser, het ambt van stadssteenhouwer uitoefent. Hij heeft het steenhouwwerk geleverd. Mogelijk staat hij, in de voetsporen van zijn beroemde vader tredend, ook garant voor het ontwerp?

De nieuwe gevel is het sluitstuk van een periode van grote verbouwingen. Niet zonder succes. Het Amsterdamse Burgerweeshuis is een lichtend voorbeeld voor de architectuur in de stad. En nu het bouwstof is neergedaald kunnen de regenten zich weer op andere zaken concentreren. Een nieuwe tijd breekt aan.