“Hendrik Jan was een stoere, stevige knul, met brede benen en blonde krullen, een echte Hollandse jongen. Hij was eenzaam, ook in zijn homoseksualiteit. In Haarlem, waar wij toen woonden, werd dat niet echt geaccepteerd. Ook niet in de familie, dat ‘kwam niet voor’, en dat kwetste hem heel erg. Toen een meisje verliefd op hem werd, besloot hij het aan zijn vrienden op de roeiclub te vertellen. Ze hebben hem toen vierkant laten vallen. Hij is toen heel dapper bardienst gaan doen, zodat ze wel met hem moesten praten, maar dat heeft hij uiteindelijk niet volgehouden. Achteraf zie je dan wel in hoe strijdbaar Hendrik-Jan daarin was.” Verteld moeder Etty.
Een Stille Dood
Van aids wist Etty eigenlijk helemaal niets. “Wat ik wist van aids kwam door de televisie-uitzending van een toneelstuk van Jos Brink, Een Stille Dood. Dat was in 1987, en de eerste keer dat ik het woord aids hoorde. Ik belde toen een vriendin van mij op en ik zei ‘gut heb je dat gezien, wat een vreselijke ziekte moet dat zijn, maar gelukkig heeft Hendrik Jan een vaste relatie.’ Dat zegt natuurlijk helemaal niets. Hendrik Jan kwakkelde wel al een tijd met zijn gezondheid. Dan had hij griep, en dan had hij gordelroos en dan weer dit en dan weer dat. Op een gegeven moment begon Hendrik Jan vreselijk te hoesten, mijn moeder zei toen: Hendrik zal toch geen aids hebben? Nou ik kon haar wel vermoorden! Ik was zo boos, hoe haalde ze het in haar hoofd!” vertelt Etty.
Hendrik Jan bleek toch ziek. Aids, luidde de diagnose. Zijn relatie ging uit, en doordat hij al snel kenmerken van dementie vertoonde, kon hij niet meer thuis wonen. “Hij is daardoor op verschrikkelijke plekken terecht gekomen. In het verpleeghuis in Weesp zat hij in zijn eentje tussen de oude mensen. De jonge meiden van de verzorging kleedden zich als maanmannetjes voordat ze hem wilden aanraken. Ik ben heel kwaad geworden en heb hem daar weggehaald.”
Een jongen van 24 nog maar
Hendrik Jan was niet geheimzinnig over zijn ziekte. Toen de huisarts ooit bij hem aan tafel zat, en om de hete brij heen draaide, schoof Hendrik Jan naar voren en zei: “U kunt het rustig zeggen hoor: Ik heb aids!” Hij deed daar niet geheimzinnig over. Zo ook bij de Rabobank in Blaricum, waar Hendrik Jan werkte. “Zodra ze daar wisten dat hij aids had hoefde hij niet meer terug te komen. Soms moest hij natuurlijk geld hebben, dan nam ik hem mee naar de Rabobank. Dan wilde hij alleen naar binnen, dat deed hij dan met opgeheven hoofd. Ze keken hem daar niet aan.” Dit gaf Etty de motivatie om verder betrokken te blijven bij de aidsbeweging, en aids meer bekendheid te geven.
Op de naamvlag van Hendrik Jan springt de leeftijd in het oog. “Laat maar zien, een jongen van 24 nog maar. Dat was voor Matty en mij een bewuste keuze om erop te zetten.” Er staan vlinders en viooltjes op de naamvlag. “Hij moest eindexamen voor de havo doen, ik wenste hem succes en plukte twee viooltjes uit de tuin. Die hebben elk examen op zijn tafel gelegen. Daarom is dat een symbool tussen Hendrik en mij. De vlinder is meer spiritueel, het staat voor het loslaten van de ziel. De kleur geel staat voor zijn lievelingsbloemen, fresia’s en zonnebloemen. De blauwe kleur van de vlinders en viooltjes is de kleur van de hemel.” De naamvlag is door heel Nederland op reis gegaan, zo ook in Groningen, zodat Etty’s moeder hem ook nog heeft gezien. “Fantastisch dat hij nu hier komt, een pluim op de hoed van Hendrik Jan.”