Moussa woont sinds anderhalf jaar in Amsterdam. Ik ken de streek waar hij vandaan komt, de Casamance in Senegal. De beeldhouwer laat me het beiteltje met houten steel zien dat hij meegenomen heeft toen hij naar Nederland kwam. Moussa werkt vaak buiten en kent inmiddels de community van de Zamenhofstraat met veel kunstenaars en kleine bedrijfjes. Het beeld van de tijgerin waar hij nu aan werkt, heeft al een koper. ‘Niet aan iemand anders verkopen hoor’, roept die hem toe als hij langsloopt. We zitten in de schaduw met Moussa’s vrouw Nolleke en praten over Senegal en Amsterdam. Moussa houdt van Amsterdam en Amsterdamse muziek. Hij heeft onlangs nog Bloed, zweet en tranen gezongen op een buurtfeest. Ik vertel hen over de muziektentoonstelling en hoe we door de Jordaanliedjes en tracks uit de Bijlmer een ander verhaal over deze buurten willen laten zien en horen. Moussa kent De Dievenwagen nog niet, maar wil dat lied dat Willy Alberti zo mooi zong graag leren. Moussa en Nolleke komen zeker naar de tentoonstelling. ‘Een schande eigenlijk dat ik nooit in het Amsterdam Museum geweest ben, alleen maar in de Galerij en op de binnenplaatsen’ zegt Nolleke. Het is nooit te laat natuurlijk en ze komen volgende week kijken.

Hiphop

Shantoo ontmoette ik vorig jaar bij Zwart Amsterdam. Hij stal mijn museumhart toen hij me enthousiast vertelde hoe hij voor het eerst van zijn leven in een museum terecht was gekomen door de Museumn8. Hij wil dat zijn eigen kinderen en zijn leerlingen op de ROC er eerder dan hij achter komen dat musea leuk zijn. De meeste van zijn leerlingen komen uit de Bijlmer. We spreken af dat ik in september een keer langskom in de klas om met hen over de Bijlmer en hiphop te praten.

Shantoo en ik zijn met vergelijkbare dingen bezig ontdekken we. In de tentoonstelling komt hopelijk een gerapte geschiedenis van de Jordaan. Shantoo gaat vanaf september samen met zijn leerlingen de lesstof  tot raps maken, opnemen, misschien een clip en dan maar lekker luisteren op weg naar huis. Na een uurtje pak ik het pontje naar het Azartplein. Dat was echt een ‘lieve stad’-momentje. Die heb ik trouwens vaker. Leuk om daar dankzij onze Damskostrijder Eberhard van der Laan nu een woord voor te hebben.