Alles mocht er, zolang het maar godsdienstig doorvoeld en geen atheïsme was. Een nieuwe tijd was immers aangebroken, wisten deze Negentiende-eeuwers, van razendsnelle wetenschappelijke en technische vooruitgang. Amsterdam barstte voor het eerst sinds de Zeventiende eeuw uit de begrenzing van de oude singels. Nieuwe stadswijken ontstonden, de wereldhandel leefde op, de industrie bloeide.
De godsdienst kon niet achterblijven: bij een moderne wereld hoorde een moderne religie. Aan de Weteringschans kwam de inspiratie op zondagmorgen niet alleen uit de Bijbel, maar ook van de beste voortbrengselen van kunst en literatuur, van moderne wetenschap en zelfs van niet-christelijke religies als het Boeddhisme. Weg met de strenge eenvoud van het Nederlandse calvinisme – godsdienstbeoefening mocht ook genieten zijn, deel hebben aan het geweldig avontuur van de vooruitgang der mensheid.
Het was begonnen met een vertrouwd fenomeen in protestants Nederland: een kerkscheuring, in 1877. Herman Hugenholtz kwam uit een beroemd predikanten-geslacht. Zijn vader liep als hervormd predikant in de Laurens-kerk in Rotterdam nog met driekanten steek en kuitbroek over straat. Wereldse geneugten als theater, concert en niet-religieuze boeken waren uit den boze.
Het sprak vanzelf dat ook Herman dominee zou worden, net als zijn oudere broer Reinhard, en zijn jongere halfbroer Frederik. Maar eenmaal student in de theologie – eerst in Utrecht, later in Leiden – viel Herman, die zich naar eigen zeggen als kind in de kerk vaak vreselijk verveeld had, voor de charmes van wat de 'moderne theologie' heette. Dat betekende onder andere dat je de wonderen uit de Bijbel – zoals de lichamelijke opstanding van Jezus uit de dood – wel als inspirerende verhalen zag, maar niet meer als waarheid. Wonderen bestonden immers niet in de moderne wetenschap.
'Moderne' dominees mochten dan menen dat zij helemaal bij de tijd waren – of de gelovigen ook al zo ver waren, was de vraag. Dat werd pijnlijk duidelijk toen dominee Herman Hugenholtz – na de standplaatsen Hoenderloo, Rhenen en Leeuwarden – in 1866 naar Amsterdam kwam, waar zijn broer Reinhard – inmiddels eveneens overgegaan naar het modernisme – al predikant was.
Als een moderne dominee de beurt had in een van de hervormde kerken van Amsterdam, bleven de banken vaak pijnlijk leeg. Met name arbeiders en andere 'kleine luiden' moesten niets hebben van predikanten die de Schrift relativeerden. Wat heb je als arbeider aan een dominee die 'Jezus' bloedoffer' relativeert – de gedachte dat Christus met zijn lijden aan het kruis onze zonden gedelgd heeft en zo een weg naar de eeuwige zaligheid heeft geopend, na een armzalig bestaan op aarde?
Tegen de modernen in de hervormde kerk van Amsterdam werd een kleine oorlog gevoerd, onder aanvoering van de jonge rechtzinnige dominee Abraham Kuyper, dezelfde die later in 1886 in de grootste kerkscheuring van het Nederlandse protestantisme een groot deel van de 'kleine luiden' zou meenemen naar de nieuwe Gereformeerde Kerken. In de jaren 1870 echter was Kuypers streven erop gericht moderne dominees als de gebroeders Hugenholtz de Nederlandse Hervormde Kerk uit te pesten. Ouderlingen weigerden moderne dominees bij te staan. Hun preek werd door luide protesten onderbroken.
In 1877 was voor de gebroeders Hugenholtz de maat vol. Zij stichtten hun eigen Vrije Gemeente, die geen kerk maar een vereniging moest zijn en helemaal de moderne geest van de eeuw zou ademen. Dankzij een lening van gefortuneerde volgelingen was drie jaar later al het eigen, kloeke gebouw aan de Weteringschans gerealiseerd. Het is een schepping van architect Gerlof Salm, die eerder eer had ingelegd met het ledengebouw van Artis – nu café-restaurant de Plantage. De grond had de Vrije Gemeente voor een zacht prijsje kunnen kopen. Het gemeentelijk bestemmingsplan had hier eigenlijk villa's voorzien, maar in 1850 al was aan de Weteringschans de eerste cellulaire gevangenis van Nederland verrezen – delen van het complex zijn nu nog te zien aan het Max Eeuwe-plein. Niemand had zin zijn villa pal naast een sinistere gevangenismuur neer te zetten.
Herman Hugenholtz zag zijn gebouw – berekend op 1500 toehoorders – als bijdrage aan de wording van de nieuwe wereldstad Amsterdam, net als andere projecten die in deze tijd verrezen of gepland waren, zoals het Paleis voor Volksvlijt, het Rijksmuseum, het Concertgebouw of het Barlaeus-gymnasium. Er was echter één knagend probleem: het aantal volgelingen van de Vrije Gemeente liet sterk te wensen over. In 1877 begon de nieuwe vereniging met minder dan vierhonderd leden – weinig in een stad waar elke zondag honderdduizenden Amsterdammers zich naar de kerk van hun keuze begaven. Daarna kroop het ledental met slechts enkele tientallen per jaar omhoog. Van de droom dat het gebouw aan de Weteringschans het centrum zou worden van een landelijk, vernieuwend religieus leven in Nederland, kwam niets terecht.
Arbeiders en andere 'kleine luiden' hadden geen boodschap aan de Vrije Gemeente. Omdat de vereniging principieel scheiding van kerk en staat voorstond, deed zij niet aan armenzorg. Zonder een diaconie waartoe je je in tijden van nood kon wenden, had de minvermogende in deze tijd zonder sociale verzekeringen weinig te zoeken aan de Weteringschans.
Dat pakte Kuyper anders aan, toen hij in 1886 zijn massa van 'kleine luiden' meenam naar een nieuwe volkskerk, en machtige beweging opbouwde met een eigen politieke partij, de ARP, en een eigen Vrije Universiteit. Tot overmaat van ramp voelden na 1880 steeds meer arbeiders zich aangetrokken tot de moderne arbeidersbeweging, die aan religie geen boodschap had – de Sociaal Democratische Bond van Domela Nieuwenhuis en later de SDAP. Herman Hugenholtz en de zijnen gruwden van zulke strijdlustige verschijnselen: als goede liberalen geloofden zijn in maatschappelijke harmonie – ieder op zijn plaats werkend aan de ontwikkeling van de samenleving.
Ook in de betere burgerij was het enthousiasme gering. Bij de oprichting in 1877 bleven de meeste vrijzinnige hervormden gewoon lid van hun bestaande kerk – uit verbittering over zoveel onverschilligheid hield Reinhard Hugenholtz de Vrije Gemeente voor gezien, zodat broer Herman er verder alleen voorstond en zich tot een bekende Amsterdammer van zijn tijd zou ontwikkelen. De vrije religie aan de Weteringschans kreeg tegen het einde van de eeuw steeds meer concurrentie van allerlei clubjes en religieuze modes: het spiritisme, de theosofie, de Rein Leven-beweging, Christian Science enzovoorts.
Ook daarvan gruwde Herman Hugenholtz – het onhoudbaar christelijk wondergeloof maakte naar zijn gevoel plaats voor allerlei dogmatische hocus pocus uit andere hoek. Bij zijn dood gold de Vrije Gemeente in brede kring al als iets uit het verleden – een avant-garde die door andere avant-gardes was achterhaald. De vereniging reageerde daarop door zich meer als een conventionele vrijzinnig-protestantse kerk, zonder hemelbestormende pretenties, te profileren. De in 1907 in steen gebeitelde tekst Soli Deo Gloria (God alleen de eer) – nu boven het podium van Paradiso – is daarvan de uitdrukking.
Dat ging zo door tot 1965, toen de Vrije Gemeente de noodlottige beslissing nam het gebouw aan de Weteringschans te verkopen. Er zou een hotel komen. Van de opbrengst liet de vereniging de beroemde architect Gerrit Rietveld een nieuw gebouw in Buitenveldert ontwerpen. Dat avontuur heeft maar drie jaar geduurd: de leden bleven weg, zodat de Vrije Gemeente Rietvelds schepping van de hand moest doen. De koper, het Nederlands Israëlitisch Kerkgenootschap, wil anno 2018 Rietvelds schepping trouwens laten afbreken. De Vrije Gemeente bestaat nog steeds, als een kleine vereniging onder de naam VG Amsterdam – zonder eigen gebouw en voorgangers in vaste dienst maar, net als in 1877, aandacht voor oosterse mystiek naast bijbelstudie.
Van de hotelbouw aan de Weteringschans kwam gelukkig niets terecht: in de roerige provo-tijd werd het al opgegeven karkas door krakers bezet en overeenkomstig hun eisen door de gemeente Amsterdam tot 'beatsociëteit' bestemd. Als Paradiso biedt het nu al vijftig jaar aan meer bezoekers inspiratie en vervoering, dan de vrije religie van de toekomst ooit had durven hopen.