Eind vorige eeuw, toen ik in Groningen geschiedenis studeerde, speelde het onderwerp slavernij überhaupt geen rol. Bizar misschien, maar ook ik stond er niet bij stil. We waren met andere onderwerpen bezig. Het kan niemand ontgaan zijn dat die situatie inmiddels drastisch is veranderd. Niet alleen aan de universiteit, maar vooral ook in het publieke debat. Je kunt geen krant openslaan of er staat wel een artikel in dat te maken heeft met slavernijgeschiedenis. Er was en is dan ook heel wat achterstallig onderzoek te doen.
Dienstbaar aan de keten?
Zo verscheen onlangs het boek Dienstbaar aan de keten? De Nederlandsche Bank en de laatste decennia van de slavernij, 1814-1863. Dat raakt direct aan mijn onderzoek naar Piet van Eeghen. Hij was vanaf 1859 commissaris bij DNB en vanaf 1864 president-commissaris. In die laatste periode was de slavernij ‘al’ afgeschaft, maar hoe zat het met zijn belangen daarvoor?
Eén ding durf ik wel met zekerheid te zeggen: Piet van Eeghen heeft zelf nooit mensen gekocht of verkocht. Maar dat zegt weinig aangezien Nederland de slavenhandel - niet te verwarren met slavernij - al voor zijn geboorte had afgeschaft. Maar ook zijn voorouders in de zeventiende en achttiende eeuw deden niet aan slavenhandel. Ze handelden in van alles, maar niet in mensen. Slavenhandel en slavernij vielen lastig te rijmen met het doopsgezinde geloof.
Tussen idealen en praktijk
Piet van Eeghen verkeerde bovendien in Réveilkringen en ook daar paste slavernij niet bij. Prominente Réveilmannen als dominee Heldring - met wie Van Eeghen veel optrok - waren vooral bezig met sociaal onrecht in eigen land, maar pleitten ook voor afschaffing van slavernij. Het lastige bij Piet van Eeghen is alleen, dat hij zich daar niet over heeft uitgesproken. Ik heb er althans niets over kunnen vinden. Geen uitspraken vóór, maar ook niet tegen slavernij. Hij was op allerlei maatschappelijke terreinen actief, maar hier niet. Waarom niet eigenlijk?
Van Eeghen was altijd meer bezig met Amsterdam dan met de rest van de wereld. Maar ik denk ook dat hij qua slavernij klem zat tussen idealen en praktijk. Hij was er de man niet naar om een systeem van stelselmatige uitbuiting toe te juichen. Integendeel. Maar hij stond wel aan het roer van een bedrijf dat handelde in koloniale producten, zoals suiker, koffie en tabak. In dat opzicht profiteerde hij wel degelijk van slavernij. In de periode waarin Piet firmant was bij Van Eeghen & Co verschoof het accent van de handel van West naar Oost, maar ook in Nederlands-Indië bestonden slavernij en dwangarbeid. Daar kwam een groot deel van het geld vandaan, dat hij in eigen stad investeerde in goede doelen.
Oom en neef Jan
Piet van Eeghen wordt in het boek over slavernij en DNB niet genoemd als belanghebbende. Maar wel zijn oom Jan, die van 1829 tot 1838 directeur was van DNB. Hij had directe belangen in slavernij, onder andere omdat hij in suikerraffinaderij aan de Rozengracht bezat, waar suiker uit Suriname werd verwerkt. Zijn zoon, ook een Jan van Eeghen, staat op de lijst van Nederlanders die bij de afschaffing in 1863 in 'De West' gecompenseerd werden voor het verlies van hun ‘bezit’ op de slavenplantages.
Piet van Eeghen staat niet op deze lange lijst uit 1863, waar ik overigens wel een aantal Van Hasselts aantrof (voer voor een volgend onderzoek). Op het moment van de afschaffing had hij dus geen aandelen in een plantage, laat staan dat hij tot slaaf gemaakte mensen ‘bezat’. Maar bij zijn overlijden in 1889 had Van Eeghen wél een aantal aandelen in Surinaamse plantages. Die waren toen al een kwart eeuw niets meer waard. Waarschijnlijk heeft hij ze ooit geërfd en heeft hij er nooit profijt van gehad. Maar hij had ze wel.
Zoek in deze database van het Nationaal Archief naar mensen die in 1863 vrij werden verklaard en naar de eigenaren die compensatie kregen.