Voorgevel van het Trippenhuis aan de Kloveniersburgwal, Andries Jager (toegeschreven aan), ca. 1860 - ca. 1880

Voorgevel van het Trippenhuis aan de Kloveniersburgwal, Andries Jager (toegeschreven aan), ca. 1860 - ca. 1880

All rights reserved

Een nieuw nationaal museum

In de jaren 1860 was Piet van Eeghen betrokken bij plannen voor een nieuw rijksmuseum. Het Rijks Museum was toen nog gevestigd in het beroemde Trippenhuis aan de Kloveniersburgwal. Daar werd veel over geklaagd. Het gebouw was (en is) prachtig, maar te klein voor de uitdijende collectie. Bovendien was het er 's winters veel te koud. Nog hinderlijker voor de bezoeker: er waren regelmatig vergaderingen in de zaal waar de Nachtwacht hing. Kortom, als nationaal museum was het Trippenhuis niet ideaal. 

In 1862 kwam een groepje welgestelde Amsterdamse kunstliefhebbers bijeen om te praten over een nieuw nationaal museum. Ook zij overwogen een verbouwing, maar ze besloten al snel dat er een nieuw, groots en meeslepend gebouw moest komen. Dat had niet alleen te maken met liefde voor de kunst, maar ook voor de stad. Iedere zichzelf respecterende hoofdstad had zo’n moderne tempel voor kunst en geschiedenis. In Londen stond al sinds 1753 het British Museum, in Parijs het Louvre (sinds 1793) en nu was het hoog tijd dat Amsterdam eindelijk een behoorlijk nationaal museum neerzette.

Prijsvraag zonder winnaar

Een commissie van notabelen onder leiding van Piet van Eeghen schreef in april 1863 een prijsvraag uit voor het nieuw te bouwen ‘Muzeüm Koning Willem I’. De collectie van het Rijks Museum zou daarin onder andere worden samengevoegd met die van het Koninklijk Oudheidkundig Genootschap, nog zo’n illuster gezelschap waar Van Eeghen een grote rol in speelde.

Er kwamen maar liefst 21 inzendingen op de prijsvraag, van negentien verschillende architecten uit binnen- en buitenland. Toch was de jury weinig enthousiast. Geen van de plannen voldeed aan alle gestelde eisen. Of liever gezegd: de heren konden het onderling niet eens worden. Ze wezen geen winnaar aan maar bekroonden wel twee inzendingen: het ontwerp van de Duitse Ludwig en Emil Lange (vader en zoon) en het voorstel van de Nederlandse architect Pierre Cuypers, die tot dan toe vooral katholieke kerken op zijn naam had staan.

Portret van Dr. P.J.H. Cuypers (1827-1921), Thérèse Schwartze, 1885 - 1918

Portret van Dr. P.J.H. Cuypers (1827-1921), Thérèse Schwartze, 1885 - 1918

Mislukte lobby voor Cuypers

Daarmee was er nog geen knoop doorgehakt. Hoe nu verder? De secretaris van de commissie, Joseph Alberdingk Thijm, had een sterke voorkeur voor het ontwerp van Pierre Cuypers. Dat kon niemand verrassen. De twee prominente katholieken waren wederzijdse bewonderaars, bovendien was Cuypers getrouwd met een zus van Alberdingk Thijm. 

Toen Thijm voorstelde om met Cuypers in zee te gaan, zij het met een iets aangepast plan, kwam Piet van Eeghen met een tegenvoorstel. Hij constateerde dat de prijsvraag was mislukt en stelde voor om een nieuw ontwerp te laten maken door een Amsterdamse architect uit de commissie: Abraham Nicolaas Godefroy. Hij had onder andere de Waalse Hervormde kerk in Amsterdam gebouwd. Officieel was religie geen argument, maar dit lag toch beter bij de protestantse juryleden dan de katholieke kerken van Cuypers.

Godefroy zou niet helemaal opnieuw mogen beginnen: hij moest zich te laten inspireren door zowel het ontwerp van Cuypers als van vader en zoon Lange. Hun intellectuele eigendom speelde blijkbaar geen rol (hoe anders zou dat nu zijn!). Met dit compromis wist Van Eeghen de meerderheid van de commissie achter zich te krijgen. Alberdingk Thijm stapte woedend op.

foto Alberdingk Thijm, collectie Amsterdam Museum

foto Alberdingk Thijm, collectie Amsterdam Museum

All rights reserved

Een nieuwe prijsvraag

Toch is het huidige Rijksmuseum uiteindelijk niet door Godefroy, maar door Cuypers gebouwd. Dat zou nog 25 jaar duren. Het grootste struikelblok was de financiering. Er waren wel donaties van rijke particulieren, maar lang niet genoeg om een heel nieuw museum mee te bouwen. Van de regering mocht het vooral niet teveel kosten. Na verschillende mislukte pogingen gaf de commissie van Van Eeghen het in 1867 op. Dan moest het Rijksmuseum maar in dat kleine, koude Trippenhuis blijven.

Pas in 1872, bijna tien jaar later, kwam er weer schot in de zaak. Er kwam een nieuwe Amsterdamse commissie onder leiding van J. van Eik, waaraan diverse leden van de vorige commissie meededen. Alberdingk Thijm zat er niet meer bij; Van Eeghen wel. De commissie wist minister Geertsema van Binnenlandse Zaken aan hun kant te krijgen en eindelijk kwam de regering in actie, gesteund door de Tweede Kamer. Het geld zou er komen, en daarmee het museum.

Opnieuw werd een prijsvraag uitgeschreven maar nu mochten maar vier architecten meedoen: de heren Cuypers, Eberson, Oudshoorn en Vogel. Toen Oudshoorn in april 1875 overleed waren het er nog maar drie. In 1876 werd de winnaar bekend gemaakt: Pierre Cuypers. Al was er opnieuw veel kritiek op het ‘te katholieke’ ontwerp, hij had toch met overmacht gewonnen. Na negen jaar bouw kon het Rijksmuseum van Cuypers in 1885 eindelijk worden geopend. Vijfentwintig jaar na zijn eerste ontwerp.

Voorgevel van het Rijksmuseum gezien vanuit noordoostelijke richting omstreeks 1885, 1885 - 1910

Voorgevel van het Rijksmuseum gezien vanuit noordoostelijke richting omstreeks 1885, 1885 - 1910

Eén stem voor Vogel

Cuypers had 15 van de 18 stemmen gekregen, maar niet allemaal. Er waren twee onthoudingen en één stem voor het ontwerp van H.P. Vogel. Zou dat Van Eeghen zijn geweest? Om dat uit te vinden moet ik het archief in. Wordt vervolgd.