Overzicht tentoonstelling Theo Thijssenmuseum. Foto: AM, 2011.

Overzicht tentoonstelling Theo Thijssenmuseum. Foto: AM, 2011. By: Anika van de Water

All rights reserved

De buurtwinkeliers hadden doorgaans meer bestaanszekerheid dan de talloze ongeschoolde arbeiders in de Jordaan. Ze voelden zich daarbij ook ‘fatsoenlijker’ en koesterden hun zelfstandigheid. Daar stond echter tegenover dat zij – om bij ieder in de gunst te blijven – vaak van hun hart een moordkuil moesten maken. En vrije tijd was er nauwelijks bij, ook niet voor de gezinsleden.

De bouw na 1950 van de Westelijke Tuinsteden (gevolgd door Almere en Lelystad) zorgde voor een massale uittocht uit de verkrotte buurt, maar ook voor de komst van arme studenten en kunstenaars die hier goedkope woonruimte en gezelligheid vonden. De grote opknapbeurt van de Jordaan, sinds ongeveer 1980, lokte kapitaalkrachtige ‘yuppen’. Per saldo daalde het aantal buurtbewoners sterk (vooral de gezinnen met kinderen verdwenen) en werd de Jordaan steeds minder ‘volks’. Veel minder Jordaanbewoners betekende ook: veel minder klanten. Honderden winkels veranderden daardoor in woonhuizen, cafés en restaurantjes. De opkomst van de supermarkten nekte bovendien de kleine kruideniers, melkboeren, groenteboeren en slagers. Maar boetieks schoten juist als paddestoelen uit de grond. De Nieuwe Leliestraat, eens de Kalverstraat van de Jordaan, verloor bijna al haar winkels. Maar in de resterende winkelstraten van de buurt (de Westerstraat, Rozengracht, Elandsgracht en de Eerste Leliedwarsstraat-met-vervolg) wisten heel wat oude winkels zich te handhaven en kwamen er veel nieuwe bij. In de Jordaan zijn buurtwinkels nog steeds van groot belang.

De Jordaan

Tegen 1600, tijdens de Tachtigjarige Oorlog, vluchtten tienduizenden vervolgde protestanten uit de Zuidelijke Nederlanden en Frankrijk naar Amsterdam. Daar waren in 1578 de protestanten de baas geworden. Door de Spaanse inname van concurrent Antwerpen (1558) werd havenstad Amsterdam intussen steeds welvarender. De rijke kooplieden wilden nu wel eens wat ruimer wonen dan in de deftige maar smalle Warmoesstraat. Dus werd in 1613 een sensationele stadsuitbreiding gerealiseerd. Voor de rijksten werd de beroemde Grachtengordel aangelegd. Voor de ambachtslieden (vooral immigranten) ontstond ten westen van de nieuwe Prinsengracht een aparte wijk: de Jordaan.
Aanvankelijk waren de meeste Jordaanbewoners vooral specialisten in vakken als kleermaker, schoenmaker, leerlooier, boekdrukker of goudsmid. Ze waren niet rijk, maar hadden een heel behoorlijk bestaan. Vooral sinds de “Franse Tijd’(1795-1815) raakte de Jordaan ernstig overbevolkt. De buurt verpauperde. In 1900 woonden er 80.000 mensen in de Jordaan, zeven keer zo veel als nu. Naast veel ellende was er ook veel saamhorigheid. Door de eeuwen heen ontstond er een zeer aparte buurtcultuur.

Van werkplaats tot winkel

Veel winkels ontstonden als werkplaats waar iets werd gemaakt of bewerkt: bakkerijen, slagerijen, schoenmakerijen enzovoorts. Dat er iets te koop was bleek hooguit uit een uithangbord of gevelsteen. Melkboer Helsloot in de Derde Leliedwarsstraat had rond 1900 nog koeien achter zijn winkel: verser melk verkocht niemand in de buurt. Veel meer dan in winkels kochten huisvrouwen rond 1850 nog op markten, bij venters en rondreizende marskramers. Dat veranderde eind 19de eeuw, toen producten steeds meer fabrieksmatig elders werden gemaakt en (al dan niet voorverpakt) naar de winkels gingen. Ook de welvaartsgroei bevorderde de toename en groei van vaste winkels. Dat leverde natuurlijk weer extra concurrentie op en dus de noodzaak op te vallen. De winkelarchitectuur veranderde en etaleren werd een vak.

Waar komt de koopwaar vandaan?

Waar haalden en halen de winkeliers zelf hun koopwaar vandaan?
Melk werd eeuwenlang door Waterlandse boeren per roeiboot het IJ overgevaren en verhandeld op de Prins Hendrikkade. Op die kade leverden Volendammers en Urkers ook hun vis af. De centrale groentemarkt verhuisde van de Prinsengracht via de Marnixstraat naar de Centrale Markthallen aan de Jan van Galenstraat. Brood kwam sinds de 19de eeuw voor een deel uit broodfabrieken, maar de meeste bakkers bakten nog zelf. Vooral ‘spekslagers’ slachtten nog tot ruim in de 20ste eeuw de varkens zelf achter hun winkel, maar het gemeentelijk abattoir won snel terrein. De gemeente dwong die verandering af, zoals ze ook het steriliseren/pasteuriseren van melk verplicht ging stellen.

‘In mijn winkel alleen azijn van De Ooievaar!’ 
“Mater, de grossier die op de Rozengracht z'n zaak had en die elke woensdag om één uur de bestelling kwam opnemen, kon álles leveren, behalve petroleum; petroleum, beweerde hij, is de dood in een kruidenierszaak. Maar hij mócht lang niet alles leveren. De suiker nam moeder van hem, omdat hij de suiker van Spakler had; en rijst en 't losse meel en andere grutterswaren, en zeep en soda leverde Mater ook. Maar azijnin mijn winkel alleen azijn van De Ooievaar, zei moeder; en 't was geen praatje: ik moest altijd naar die fabriek, op de Lijnbaansgracht, om een vaatje te bestellen.” 

Theo Thijssen, In de ochtend van het leven, over de kruidenierszaak van zijn moeder op de Brouwersgracht, 1891-1898.

Het Theo Thijssen Museum, de vroegere schoenmaker. Foto: AM, 2011.

Het Theo Thijssen Museum, de vroegere schoenmaker. Foto: AM, 2011. By: Anika van de Water

All rights reserved

Winkelsluitingstijden

Vooral op zaterdag waren rond 1900 de winkels nog tot 11 uur ’s avonds open. Er kón immers nog een klant komen. En de concurrentie sliep nóóit. Maar een uitputtingsslag was het wel. Heel wat winkeliers wilde graag vroeger dicht, mits ook de rest dat deed, Pogingen de sluitingstijd collectief in goed overleg te vervroegen mislukten steeds. In 1901 kaartten de Amsterdamsche Winkeliersvereeniging en de Bond van Winkelpersoneel de zaak aan bij de gemeenteraad. In 1911 kwam er een gemeentelijke verordening: door de week sluiten om 9 uur. Pas in 1932 kwam er een landelijke winkelsluitingswet. Een deel van de middenstanders bleven fel tegen, zoals de Jordanese slager Louman. Zij zagen het als broodroof en inperking van hun ondernemersvrijheid. Pas na 1995 volgde weer een belangrijke verruiming van de winkelsluitingstijden.

Af en toe een klant
“Op een zaterdagavond werd de winkel officieel geopend; het was jammer dat vader net weer van de dokter in bed moest liggen, maar uit de alkoof achter de winkel kon-ie toch alles zien.(…) Ja, die eerste avond beleef ik nog duidelijk. Af en toe kwam er een klant, maar bijna nooit om brood. Om elf uur liet moeder de gordijnen in de winkel zakken en blies de lampen uit. De grote, boven de toonbank, draaide ze alleen maar laag.” 

Theo Thijssen, In de ochtend van het leven, over zijn moeders snel mislukte brooddepot in de Frans Halsstraat, 1890-1891.

Winkeliers aan de deur

De bakker met zijn bakkerskar, de melkboer met zijn kar vol melkvaten en later flessen, de groenteboer met paard-en-wagen, de kruidenier met het potlood achter zijn oor en de scharensliep: allemaal bezorgden ze aan huis, tot ongeveer 19160. En ze belden zelden vergeefs aan, want ’s morgens was bijna overal een huisvrouw thuis.
De opkomst van de supermarkt en de toename van de vrouwenarbeid buitenshuis maakten een einde aan deze service. Maar niet voor goed: in 1984 begon Albert Heijn weer met thuisbezorging-op-verzoek. Maar dan wel tegen een veel hoger tarief…

Zoiets als een broodwijkje 
“Onze voorgangster in de winkel had er geen `uitbrengklanten' op na gehouden die kon ze niet hebben, want ze dreef de winkel in d'r eentje. Maar moeder had Henk en mij, en later óók de zusjes, als onvermoeibare hulp en zei zo vol uitnodiging: `Als u 't brood liever gebracht wilt hebben, 's avonds of 's morgens, dan zegt u 't maar'dat we weldra zoiets als een broodwijkje hadden.” 

Theo Thijssen, In de ochtend van het leven, over de kruidenierszaak van zijn moeder op de Brouwersgracht, 1891-1898.

De geboorte van het grootbedrijf

Al eind 19de eeuw verrezen in de oude binnenstad de eerste winkelpaleizen (zoals Peek & Cloppenburg en Gerzon) en in de buurten openden succesvolle winkeliers hun eerste filialen. In de levensmiddelensector was grootgrutter Van Amerongen, in 1833 begonnen in de Nieuwe Leliestraat, tot de Tweede Wereldoorlog in Amsterdam de allergrootste, met wel 60 filialen. Maar ook de VANA (lees: ‘Van A.’) mocht er wezen: die keten was in 1914 ontstaan uit een broedertwist in de familie Van Amerongen.
In 1953 kocht concurrent Albert Heijn alle Van Amerongen-winkels op. Geleidelijk verdrongen de supermarkten vele groentemannen, melkboeren en kruideniers in de Jordaan en elders in de Rozenstraat begon de katholieke Duitse immigrant Anton Dreesmann in 1883 een manufacturenwinkeltje: de bakermat van V&D. .
Een veel kleiner filiaalbedrijf was dat van de Gebroeders Lindeman. Vanuit het ‘stamhuis’ hoek Elandsgracht/Hazenstraat ontstonden enkele populaire buurtsupermarkten, vooral in West. Tegen het snel groeiende grootbedrijf moesten vele buurtwinkels het na 1960 afleggen.

Buurtwinkels in de Jordaan. Foto: AM, 2011.

Buurtwinkels in de Jordaan. Foto: AM, 2011. By: Anika van de Water

All rights reserved

Wie koopt bij wie?

Tot de Tweede Wereldoorlog kwamen Jordanese huisvrouwen nauwelijks hun buurt uit. Bijna alles was immers ‘om de hoek’ verkrijgbaar. Maar ze kochten niet bij de eerste de beste. Familie en geloofsgenoten met een winkel hadden een streepje voor. (En dat woord ‘geloofsgenoten’ zien’ we breed” socialisten kochten ook het liefst bij socialisten.) Lies Harm-Bouweriks (geb, 1919) die opgroeide in gereformeerd gezin in de Laurierstraat vertelt bijvoorbeeld op de website Buurtwinkels dat haar ouders scherp letten op het geloofd van de buurtwinkeliers. In ieder geval niet bij de katholieke melkboer. “Geen gewoon mens kocht daar. Alleen katholieken kwamen daar.”
Maar lang niet iedereen liet zich hinderen door de vooral na 1900 opkomende verzuiling’: ook kwaliteit en nabijheid van winkels speelden natuurlijk een grote rol.

Tante Da en bakker Simons
“Het brood moest ik altijd halen bij m’n tante Da in de Leliestraat; die had daar een depot van de Ceresfabriek. En zaterdagsmiddags om zes uur, dan haalde je een vers krentenbrood: maar dáárvoor moest je wezen bij de bakker Simons in de Leliestraat; tante Da wist het wel, maar moest zelf bekennen dat het krentenbrood van Ceres niet halen kon bij dat van Simons.” 
Theo Thijssen, In de ochtend van het leven

Familiebedrijfjes: alle hens aan dek!

Veel winkels waren typische familiebedrijven. Vader bakte het brood, stond achter het hakblok, maakte schoenen of reed met groentekar of melkkar de buurt door. Moeder stond achter de toonbank en het was vanzelfsprekend dat alle kinderen van jongs af aan ondersteunende werkzaamheden verrichtten: boodschappen wegbrengen, rekeningen innen of achter de kassa zitten. Sommigen deden dat blijmoedig, zoals Mary Lindeman van de familiale buurtsupermarkt op de Elandsgracht, waarvan zij nu (in Albert Heijn-verband) de leiding heeft. Wasserijbaasdochter Marja Ketelaar (Tweede Boomdwarsstaat) was somberder: “Aan kleren kwamen we niet tekort. Aan aandacht wel. ”

Verre boodschap
“Voor Kees was de zwembadpas een geluk in 't leven. Als-ie soms een verre boodschap moest en als een onbeduidende jongen langs de gracht sukkelde, dan begon-ie inééns aan de zwembadpas; en waarachtig, hij zag zich nagekeken door menigeen.” 

Theo Thijssen, Kees de jongen

Tentoonstelling Theo Thijssen Museum. Foto: AM, 2011.

Tentoonstelling Theo Thijssen Museum. Foto: AM, 2011. By: Anika van de Water

All rights reserved