De ontmanteling van de stijlkamers in het Stedelijk Museum in de jaren zeventig is goed gedocumenteerd in de jaren zeventig: er zijn beschrijvingen, tekeningen en foto’s in het archief van het museum.
Om twee redenen zijn we in 2006 begonnen met een systematische verbetering van de documentatie van de collectie interieurs. Het vooruitzicht van een presentatie van interieurs in het pand naast Museum Willet-Holthuysen maakte onderzoek noodzakelijk en tegelijkertijd speelden de plannen voor de bouw van een nieuw depot een rol. Het Programma van Eisen voor dit depot was voltooid en Wim Quist werd gevraagd een ontwerp te maken. Redenen genoeg om deze ingewikkelde deelcollectie aan te pakken.
Lukas Meier, stagiair van de Reinwardt Academie, heeft alle informatie in het collectieregistratiesysteem (Adlib) genoteerd. Voorop stond dat we de historische interieurs in de context van hun originele herkomst wilden documenteren, maar dat we de nummering zoals die in het verleden is toegekend zo veel mogelijk ongewijzigd wilden laten. De locatie waar het interieur oorspronkelijk tot stand is gebracht vormt de overkoepelende titel. Alle foto’s die in de loop van de tijd van de interieurs zijn gemaakt zijn gedigitaliseerd en opgenomen in Adlib.
In de zomer van 2006 deed de situatie zich voor dat een loods naast het depot van het AM in Hoogwoud gedurende een paar maanden leeg kwam te staan. Die gelegenheid hebben we gebruikt om de opgestapelde kratten uit elkaar te halen en per interieur te groeperen in de lege loods. De restauratoren hebben met hulp van de depotbeheerders losse interieurfragmenten gegroepeerd, onderdelen van schouwen en tegels zijn in kratten verpakt.
Twee interieurs zijn in het bijzonder onder handen genomen: Herengracht 488 (Daniel de Bruyn ca 1780) en Keizersgracht 313 (Goll van Frankenstein 1792). Deze betimmeringen zijn als puzzels op de vloer van de loods uitgelegd, daarna is alles schoongemaakt, opgemeten, gefotografeerd en opnieuw ingepakt. Toen zijn ook de kratten met de fragmenten van het rococo interieur naar het depot van het Rijksmuseum in Lelystad vervoerd. De mahoniehouten lambrisering, het schoorsteenstuk en het originele stucplafond zijn daar in de afgelopen jaren uitgebreid gerestaureerd.
Met het oog op de mogelijke uitbreiding naast Willet en de verhuizing naar een nieuw depot hebben we met externe deskundigen naar de interieurs gekeken. Uit de gesprekken kwam naar voren dat de interieurs zowel historisch als kunsthistorisch van grote waarde zijn, dat digitale ontsluiting een eerste voorwaarde zou zijn en waardestelling van de afzonderlijke interieurs een volgende stap. Een multidisciplinaire aanpak en samenwerking met andere erfgoedinstellingen werd aanbevolen.
In 2007 is een project gestart in samenwerking met de Opleiding Restauratoren, in het najaar heeft een aantal studenten de studeerkamer, die Piet Kramer omstreeks 1923 ontwierp voor dokter Harrenstein, onder handen genomen. Deze kamer afkomstig van de Weteringschans is in de jaren zeventig in stadsbezit gekomen en nooit goed onderzocht. De restauratoren in opleiding deden het fysieke onderzoek, een studente van de SRAL deed kleuronderzoek en een stagiaire van de Reinwardt Academie heeft de bouw- en bewoningsgeschiedenis onderzocht. De resultaten zijn vastgelegd in scripties en verslagen, de experts zijn opnieuw bij elkaar gekomen om de casus te bespreken en in het museum zijn in samenwerking met Amstelodamum lezingen gegeven over de Kramer kamer als onderdeel van de collectie interieurs in de stadscollectie.
Tijdens studiebijeenkomsten van de NMV, het ICN en later het RCE is het onderwerp historische interieurs in museale collecties verschillende keren aan de orde geweest. Het AM heeft in de afgelopen jaren bijdragen geleverd met lezingen en PowerPointpresentaties en we hebben deelgenomen aan het debat.
Ondertussen vorderde de bouw van het depot en tussen 2010 en 2013 is de meeste aandacht en werkkracht gestoken in de verhuizing van de collectie. Voor de interieurs betekende dat dat alle fragmenten in de loods in Hoogwoud zijn schoongemaakt en geregistreerd in Adlib. Zo nodig zijn nieuwe kratten vervaardigd en alle objecten zijn goed verpakt naar Amsterdam Noord vervoerd. Daar zijn ze in 2012 ondergebracht in de loods grenzend aan het Collectiecentrum. Alle nieuwe standplaatsen zijn in Adlib geregistreerd. Daarmee is de collectie zodanig ontsloten dat alle fragmenten kunnen worden geïdentificeerd en bij elkaar gevoegd zodat de vertrekken kunnen worden opgebouwd.
Onderzoek naar de afzonderlijke interieurs en verbetering en verrijking van de inhoudelijke documentatie van de collectie interieurs is de volgende stap zodat de wens om ook met deze collectie ‘uit te pakken’ en buiten de muren te treden in vervulling kan gaan.