Eind zeventiende, begin achttiende eeuw waren vader Jan en zoon Casper Luyken zeer gewilde boekillustratoren in Amsterdam en omstreken. Zij werkten voor meer dan honderd uitgevers en in totaal produceerden zij samen bijna 4.500 verschillende prenten. Het grote aantal opdrachtgevers had waarschijnlijk alles te maken met de veelzijdigheid van hun werk. De meest uiteenlopende onderwerpen zijn te vinden in hun illustraties, zo ook prenten met betrekking tot flora en fauna.
Jan Luyken heeft bijvoorbeeld de illustraties verzorgd voor het wetenschappelijke relaas van medicus Stephanus Blankaart “Schouburg der rupsen, wormen, maden, en vliegende dierkens”. Dit boek dateert uit 1688 en beschrijft zeer beeldend hoe dokter Blankaart insecten ontdekt en bestudeert.
Bijzonder om te lezen hoe Blankaart kennis maakt met de Dons-Kakker of, zoals hier te lezen is, met de Vullis Vlieg. Het zal je dokter maar geweest zijn die zit te roeren in een mesthoop.
“ZYnde op sekere plaats veele vuiligheid gesmeten van hoendermist, kool, wortelen, rapen, &c. en daar meest alle dagen pis uit een venster opgegoten, soo heb ik onder het roeren van die mest, eenige bleik-gele Wormen gevonden, synde het hooft heel spits: de staart wederom was heel stomp. Als se buiten de aarde waren kropen sy eenigsins voort, en doorboorden de aarde tot de grond toe, alwaar sy dan stil bleven leggen, het welk ik in een glas met aarde gevuld ondervonden heb. Dat ik dit sag, was in de Sprokkel-maand, sestien hondert ses en tagtig. In de Lente maand wierden het alle kleine roode popjes, die ik in de aarde liet. Hier uit quam in de Gras-maand een soort van Vliegen die grooter waren dan de gemeene slag.”
Even verderop, in hoofdstuk XLIX, valt te lezen hoe je het beste vlinders kunt vangen door “redelyk digt netjen breijen van fyne syde, rontom welke een koperdradig beugeltjen is, met een stok”. Nooit geweten dat in de zeventiende eeuw al vlindernetjes gebruikt werden. Vervolgens werden ze vastgezet met speldjes in doosjes bewaard. In het blog over de door de Luykens gebruikte technieken lees ik dat beide heren de illustraties hoofdzakelijk naar eigen fantasie maakten. Maar zou het niet aannemelijk zijn dat Luyken deze “vliegende dierkens” van Hollandse bodem echt gezien heeft? Dat in doosjes bewaarde exemplaren als voorbeeld hebben gediend voor zijn gedetailleerde weergaven?
Zoon Casper Luyken leek zich meer aangetrokken te voelen tot wereldse genres, in plaats van de voornamelijk bijbelse voorkeur van zijn vader. Met het thema natuur in mijn achterhoofd ontdekte ik in de beeldcollectie dat Casper een serie maandprenten heeft gemaakt. Misschien zijn ze wel gebruikt voor een almanak, maar daar kan niet met zekerheid iets over gezegd worden.
Casper heeft voor de verbeelding van de maand maart de verdrijving van de winter als onderwerp gekozen. Het ijs is gesmolten; er kan weer vis gevangen worden. In de rechterbovenhoek wordt het sterrenbeeld ‘Ram’ afgebeeld. Dit hemellichaam wordt al vanaf de Klassieke Oudheid geassocieerd met het begin van de lente. En zoals de eerste regel van het rijm onder de illustratie luidt heeft de Ram, ‘het versperde water weer geopend’.
En met dit in ons achterhoofd zou ik zeggen "Laat die Boekenweek en heerlijke lente maar komen…".