Zijn moeder was toen heel ziek, waardoor ze niet voor de jongens kon zorgen. De vader was al lang uit beeld. Rinus denkt niet met veel plezier terug aan zijn tijd in het Burgerweeshuis. Hij herinnert zich het weeshuis als streng, en een plek waar weinig vertier was.
Er was één jeugdleider die keihard kon zijn. Rinus herinnert zich nog goed dat de jongens die in bed hadden geplast allemaal naar de badruimte moesten, waar deze jeugdleider ze met een tuinslang natspoot. De andere jongens moesten kijken; Rinus vond het afschuwelijk. Ook heeft deze jeugdleider hem eens urenlang in de wc opgesloten, omdat hij geen bietjes wilde eten.
Aan jeugdleidster Metty Valk heeft hij betere herinneringen, dat was een ‘hele sympathieke, lieve vrouw’. Ook was er een aardige dame die de sokken stopte voor de kinderen uit het Burgerweeshuis. Elke vrijdag mochten twee kinderen een lading sokken naar haar brengen. Rinus rende dan de hele weg van school naar huis, om de eerste te zijn die ‘thuiskwam’ in het Burgerweeshuis. Want wie het eerst thuis was, die mocht naar de sokkendame. En daar kreeg je thee met een lekker koekje…