Mevrouw Stukhart: Toen ik getrouwd was met mijn man hoorde ik de verhalen van hem. Nou, daar kan ik nou nog om huilen weet je. Hij plaste in bed en dan werd hij ’s nachts om een uur of vier/vijf zijn bed uit gehaald. Hij werd op de stenen vloer gezet. Hij moest wakker blijven, zodat hij niet in zijn bed zou plassen. Eigenlijk was hij daar helemaal van gefrustreerd. Hij heeft daar vijf jaar gezeten tijdens de oorlog. Ja, het heeft een stempel op zijn leven gedrukt.
Hij had het wel over dat eten, ze aten pap en gort met kattenogen zei hij, en dat soort dingen. Het waren rozijnen zeker met gort. Thuis had ie het nooit arm gehad , maar van dat weeshuis komt dat misschien af, dat als ie een bord eten had en we aan tafel zaten, dan begon hij altijd met zijn vlees. Want dan zei hij altijd: ‘Zo ik heb mijn vlees al op want je kan beter stikken in je vlees dan in je aardappel.’
Dochter Jolanda: Hij had ook een vreselijke hekel, dat weet ik dan weer van hem, aan die kleding. En ook die kousen vertelde jij. Waar dan van die kruisjes opstonden. Drie kruisjes. Hij zei: dan liep je door de stad en overal herkenden ze je aan je kousen. Met die drie kruisen. Wij mochten als kind geen rood-zwart dragen. Dat vond ik op een gegeven moment leuk, rood met zwart in kleding met een jurkje met twee kleuren of een broek met een trui ofzo. Als ik rood zwart aan had, dan werd hij agressief.