Van der Elsken legt het met zijn camera allemaal op geheel eigen wijze vast: de lege plekken en afbraak van de oude Jodenbuurt rond het Waterlooplein, vuile lege straten, arme bejaarden die struinen in vuilnisbakken, de voddenman, straatschoffies (het jongetje met de grammofoon), mannen met hoeden en petten uit de eerste naoorlogse jaren, maar ook  de Amerikaanse auto’s en Zündapp-brommers die in de jaren vijftig steeds vaker het straatbeeld gaan domineren, vrouwen met hippe kapsels, ‘opgeschoten bandeloze straatjeugd’ (door de journalist Jan Vrijman in 1955 ‘nozems’ genoemd), aandachtig luisterende jazz-fans, de samenkomsten van een nieuwe generatie schrijvers, dichters en beeldende kunstenaars en de slagschaduw van de Koude Oorlog, geïllustreerd aan de hand van boze demonstranten die uit woede over het neerslaan door de Sovjets van de Hongaarse Opstand op 4 en 5 november 1956 de burelen van De Waarheid in Felix Meritis belegeren en een steen door de ruit van de communistische boekhandel in de Leidsestraat gooien.

Ed van der Elsken voert ons zo met zijn foto’s terug naar het Amsterdam van de jaren 1950. Die jaren staan te boek als saai, conformistisch en sober. Jaren van ‘tucht en ascese’, heeft de historicus J.C.H. Blom ze wel genoemd. Van alle voor en tijdens de oorlog uitgedachte vernieuwingsplannen komt aanvankelijk inderdaad weinig tot niets terecht – ze worden al snel na de oorlog ingeruild voor de eisen van de wederopbouw, ook in Amsterdam. ‘De onderduikers, de dokwerkers en de koeriersters werden elk jaar plechtig herdacht, maar hun dromen en hun idealen wilde men het liefst zo snel mogelijk weer vergeten’, schrijft Geert Mak in Een kleine geschiedenis van Amsterdam. ‘Het werden de jaren van de opgestroopte mouwen, het ruimen van puin en het trekken van rechte lijnen naar de toekomst’. Een ‘beheerste modernisering’ is het parool van de verantwoordelijke elites.

Het is niet moeilijk daar tal van Amsterdamse voorbeelden van te geven: herstel van de infrastructuur en industrie, modernisering en uitbouw van de havenfaciliteiten, de bouw van een nieuw Schiphol, geschikt voor straalvliegtuigen, de eerste ‘automatische verkeerslichtinstallatie’ op de Munt om het almaar drukkere verkeer te regelen, en een ambitieus woningbouwprogramma, bestaande uit de aanleg van een reeks moderne tuinsteden, ontworpen en uitgevoerd in de stijl van de Nieuwe Zakelijkheid: Slotermeer (1951), Geuzenveld (1953), Slotervaart (1954) en Buitenveldert (1959). 

Soms lopen de emoties hoog op. Bijvoorbeeld als in het zogenaamde Plan-Kaasjager (1954) wordt voorgesteld het nieuwe probleem van steeds vaker optredende verkeersinfarcten op te lossen door een groot aantal grachten te dempen en verschillende doorbraken te realiseren. Amsterdam moet een deel van zijn verleden opofferen om de moderne tijd bij te houden: ‘Amsterdam moet kiezen. Museum met geveltjes en alle grachten uit de zeventiende eeuw, of: moderne zakenstad, waar een auto kan parkeren en waar het leven van de twintigste eeuw eindelijk zijn kans kan krijgen’. Het plan leidt tot enkele enthousiaste reacties, maar krijgt vooral kritiek en veroorzaakt een heuse tegenbeweging, resulterend in de publicatie Alarm in Amsterdam onder redactie van Geurt Brinkgreve. Hoe kan Amsterdam een evenwicht vinden tussen zijn erfenis van een rijk verleden en de eisen van de moderne tijd?

Ook het gedrag van een deel van de jeugd zorgt in sommige kringen voor de nodige kopzorgen. Wat te denken van de ‘nozems’, met hun uit Amerika overgenomen vetkuiven, smal toelopende broekspijpen en puntschoenen? Hun aanwezigheid en balorige gedrag rond de Nieuwendijk (ze worden daarom ook wel Dijkers genoemd) zorgen geregeld voor incidenten, opstootjes en vechtpartijen. Tegenover de Dijkers, die veelal afkomstig zijn uit een arbeidersmilieu, staan de Pleiners, die zich verzamelen in de cafés rond het Leidseplein en Rembrandtplein; zij laten zich eveneens door Amerikaanse voorbeelden inspireren, maar hun symbolen en emblemen staan voor weer een andere levensstijl: jazzmuziek, spijkerbroeken en in toenemende mate drugs. Voor die jazzmuziek kunnen zij bijvoorbeeld in het deftige Concertgebouw terecht, waar vanaf 1952 beroemde Amerikaanse jazzmusici avond- en nachtconcerten verzorgen. In 1953 leidt een optreden van Lionel Hampton en zijn big band tot ongekende taferelen in de zaal en vragen in de gemeenteraad over de wenselijkheid van zulke ‘cultuuraanfluitende’ evenementen in een muziektempel. Een kleine vier jaar later staat het imposante Krasnapolsky op z’n kop als jongeren er de rock ’n roll dansen.

Intussen is de Oorlog nooit ver weg. De lege plekken en afbraak rond het Waterlooplein herinneren nog lang op pijnlijke wijze aan de moord op de Joodse Amsterdammers. ‘Het Waterlooplein, de Jodenbuurt zonder Joden, is heel langzaam gestorven. Heel langzaam afgebroken’, noteert Ed van der Elsken in zijn fotoboek. ‘“Blijf met je rotpoten van onze rotjoden af”, zeiden we in de oorlog tegen de nazi’s. We hebben het niet duidelijk genoeg gezegd, we hebben er niet genoeg voor over gehad om die mensen te beschermen. Laten we maar gauw een paar grote gebouwen boven op ons slechte verleden, op ons slechte geweten zetten. En alles vergeten’. Een gedenkteken ter herinnering aan de Holocaust is er nog niet en het latere Anne Frank Huis wordt met sloop bedreigd. Wel wordt op 4 mei 1956 het Nationaal Monument ingewijd door koningin Juliana, als symbool van een breed gedragen basis-consensus ten aanzien van goed en fout in de oorlog. Ook al kan niet iedereen de creatie van J.J.P. Oud en Johannes Anton Raedecker waarderen en begrijpen weinigen de op het monument aangebrachte dichtregels van Adriaan Roland Holst. W.F. Hermans spreekt zelfs van een ‘zeeslangenidioom’ en een taaleigen ‘dat met geen enkele soort Nederlands uit geen enkel tijdperk verband houdt’. 

Saai is dit alles intussen moeilijk te noemen. ‘Een tamme tijd waren de jaren veertig en vijftig in geen enkel opzicht, eerder hectisch, vastbesloten, episch en enerverend’, concludeert Doeko Bosscher dan ook in de Geschiedenis van Amsterdam. Zes filmpjes, gemaakt door studenten van de Master Publieksgeschiedenis van de Universiteit van Amsterdam, voeren de kijker naar terug naar deze inderdaad bijzondere jaren.