In de Afdeling Bijzondere Collecties van de Universiteitsbibliotheek Amsterdam ligt een 19e eeuws vierstemmig koorwerk dat gemaakt is van Amsterdamse straatroepen. Je moet je voorstellen dat de stad indertijd vol geluid was, kooplieden die luid hun waren aanprijsden maar ook het kabaal en geknars van karren, klepperende en hinnikende paarden, draaiorgels en trommelende speelwerken, de voortdurend luidende carillons en klokken.
Al die klokken werden door de mensen herkend en begrepen. De populaire Amsterdamse schrijver Justus van Maurik (zijn naam is in sigarenrook opgegaan) herinnerde zich de ‘boomklok’, het luidklokje dat aangaf dat de houten balken die het IJ afsloten, dicht gingen en de schepen buiten de stad moesten blijven liggen. Dat klokje hangt nu in de toren van het Americain, als het er nog hangt.

In de 18e eeuw hoorde je de roep van Klyn Jan die liedboekjes verkocht. Hij had een hondekarretje waarmee hij maandags op de Botermarkt verscheen en zaterdags op de Dam. Die liedboekjes hadden leuke namen zoals Apollo’s Prulllenkraam of Kleyn Jans Konkelpotje.

Denk eens aan de geluiden van de processies, de eentonige liedjes die de heiers zongen, de kreet van afschuw bij de onthoofdingen, de kleppers van de pestlijders, we kennen wel historische afbeeldingen van de stad maar kunnen de geluiden niet meer horen.

Het Amsterdam Museum maakt een installatie met die geluiden. Fascinerend idee. Het geluid van Amsterdam. Of ik mijn stem wilde lenen. Ik moest een gesprek op de Dam voeren in 1895. Maar dat moest in de taal en met het accent van 1895 zijn. Ik luisterde thuis naar opnamen van mensen die diep in de 19e eeuw geboren waren. Ze spraken sommige klinkers anders uit dan wij. De klinker ae bestond nog (waereld, aerdig, Haerlem) Bij de opname zou Fransje van Luin aanwezig zijn, een logopediste die gespecialiseerd is in dialectcoaching voor acteurs. Er werden uit 19e eeuwse boeken zinnetjes gehaald die op de Dam gezegd zouden kunnen zijn.

De man met wie ik de Damscènes moest spelen en die net als ik ook de straatroepen ging doen, was een acteur. Mimoun Ouaissa. Zijn eerste tekst was: “Blakstiens koûd vandaeg, maer best weertje, heur! Adieu! Wel t’huis …. “
Wat was er in die tijd op de Dam te horen? Wat liepen er voor venters? Dat waren – zo blijkt het uit een promotieonderzoek van Annelies Jacobs – vooral fruit- en visventers. De kreten die ik voor de geluidsinstallatie moest slaken, moesten wel historisch verantwoord zijn!

We namen dat niet op de Dam op, dat kon niet, dat zou helemaal 2012 klinken, nee we gingen op zondagmorgen naar een afgelegen plek in het Oostelijke havengebied, waar Amsterdam het stilst is. Daar tussen de pakhuizen moesten we onze zinnetjes zeggen en onze straatroepen roepen. Met een binaurale microfoon zou een virtuele soundscape gemaakt worden. Ja zo heet dat in binaurale kringen.

Zelfs op die stilste plek van Amsterdam is het maar zelden stil. Iedere drie minuten een vliegtuig. Iedere tien minuten de diepe brom van een schip richting Amsterdam-Rijnkanaal. Iemand zet ergens een radio aan. Daar komt een auto, ze stappen uit, maken omstandig een hek open.
De opnamen duurden uren en Mimoun en ik werden er melig van. We werden steeds uitbundiger, hadden tussendoor tijd genoeg om ons hele levensverhaal aan elkaar te vertellen. Hij had nog nooit van mij gehoord en ik nog nooit van hem, maar vanaf die dag zijn we kameraden geworden.

Op 27 maart gaan we samen naar de presentatie van “Het geluid van Amsterdam”. “Blakstiens koûd van daeg meneer Klöters!” “Zegt u dat meneer Ouaissa!”