Maria Magdalena, 1849, Dirk Jurriaan Sluyter naar Ary Scheffer, gravure, collectie Amsterdam Museum

Maria Magdalena, 1849, Dirk Jurriaan Sluyter naar Ary Scheffer, gravure, collectie Amsterdam Museum

Amsterdamse kloosters in de late middeleeuwen

Rond het midden van de vijftiende eeuw telt Amsterdam zo'n 10.000 inwoners. Zij delen hun stad met zestien kloosters, waarvan zich er veertien binnen de stadsgrenzen genesteld hebben. Het stadsbestuur realiseert zich dat het er wel érg veel zijn, té veel zelfs. Door verwerving van grond zijn zij uitgegroeid van kleine zustergemeenschappen in doorsnee Amsterdamse woonhuizen tot omvangrijke kloostercomplexen met alles erop en eraan. De kloosters rijgen zich aaneen als kralen aan een gebedssnoer. Er wordt kostbare grond opgeslokt waardoor de stad zich genoodzaakt ziet paal en perk aan de uitbreiding van bestaande kloosters en de oprichting van nieuwe te stellen. In de tweede helft van de vijftiende eeuw worden er nog vijf oogluikend toegelaten. Deze nieuwkomers danken hun bestaan aan krachtige pleitbezorgers en aan het feit dat zij de stad mogelijkheden te bieden hebben, die andere niet kunnen bieden. De stichting is aan strenge regels gebonden.

Het Sinte Maria Magdalena in Bethaniënklooster

Eén van de laatkomers is het 'Convents der Bekeerde Susteren, genaempt de Bethaniën' dat in 1462 in de vierhoek tussen de Oudezijds Achterburgwal, de Kloveniersburgwal, de Barndesteeg en de Bethaniënstraat gesticht wordt en aan Maria Magdalena gewijd is. Het ontfermt zich over de 'gevallen meisjes' van de stad die boete willen doen voor hun losbandige leven. Het klooster heeft echter al spoedig een grote aantrekkingskracht op vrome en 'onbeschreven blaadjes' uit de hoogste kringen. Rond 1500 zijn de rijke en aanzienlijke dames in de meerderheid; voor de 'bekeerde susteren' is er niet langer plaats. Het convent behoort dan tot één van de rijkste in de stad. De nonnen voorzien niet alleen met spinnen en weven in hun onderhoud maar ook met het vetmesten van ossen, die aan de handboogschutters voorgeschoteld worden tijdens de schuttersmaaltijden.

Bethaniënklooster te Amsterdam 1544, Abraham de Haan

Bethaniënklooster te Amsterdam 1544, Abraham de Haan

Verlies aan populariteit             

In de zestiende eeuw verliest het klooster snel aan populariteit. Het raakt in verval. De in geldnood verkerende nonnen worden gedwongen een deel van hun terrein af te staan. In 1505 wordt aan de zuidkant van het terrein de huidige Bethaniënstraat aangelegd, die de Kloveniersburgwal en de Oudezijds Achterburgwal met elkaar verbindt en in 1551 wordt het pad dat langs de noordkant loopt, opengesteld voor publiek en in Koestraat omgedoopt. Op het afgesneden stuk grond tussen de Koestraat en de Barndestraat worden huizen gebouwd. Kleine stukjes grond worden langzaam teruggewonnen op de kloosterwereld maar als het aan het stadsbestuur gelegen had, had het héle Bethaniënklooster plaatsgemaakt voor één groot gasthuis.

Sancta Maria Magdalena, 1773, Robert Strange naar Guido Reni, gravure, collectie Amsterdam Museum

Sancta Maria Magdalena, 1773, Robert Strange naar Guido Reni, gravure, collectie Amsterdam Museum

De Alteratie

Op 26 mei 1578 valt het doek. In Amsterdam vindt een omwenteling plaats. De stad sluit zich aan bij de opstand tegen de Spaanse overheersing. Het voornamelijk katholieke stadsbestuur wordt in een vreedzame revolutie door protestanten aan de dijk gezet. Letterlijk en figuurlijk. Als gevolg daarvan worden alle religieuze instellingen één voor één opgeheven. De vrijgekomen gebouwen krijgen een nieuwe bestemming en de boedel wordt onder de liefdadigheidsinstellingen in de stad verdeeld.

In 1585 sluit het Maria Magdalenaklooster haar poorten. Negen overgebleven zusters waaieren uit. Zij vinden hun weg naar het Begijnhof of naar kleine huizen achter het voormalige Clarissenklooster aan de Kalverstraat. In 1609 overlijdt de laatste 'suster'. Het einde van een tijdperk. Voor beschermvrouwe Maria Magdalena zit het werk in Amsterdam erop.