Vanaf het moment dat Paradiso openging in 1968, was de voormalige kerk verbonden aan de protest- en hippiebeweging. Het gebruik van cannabis was een vast element binnen deze jonge generatie die zijn weg vond naar Paradiso voor de psychedelische rock, hallucinerende lichtshows met vloeistofdia’s en de artistieke optredens. Als kleine daad van verzet tegen de alcohol drinkende gevestigde orde, werd het gebruik en de kleinschalige handel van (toen nog voornamelijk) hasj toegelaten in Paradiso.

Paradiso werd echter vanaf de eerste dag als jeugdcentrum financieel gesteund door de gemeente. Ook het pand van de Vrije Gemeente was door de gemeente toegewezen, zij het na enig aandringen van de Amsterdamse jeugd via een krakersactie eind 1967. Daarmee had de gemeente dus de mogelijkheid om fors in te grijpen in het voortbestaan van Paradiso. En die optie is ook zeker besproken in de gemeenteraad, maar steeds door alle partijen verworpen.

In het gemeenteblad kunnen we terugvinden dat eind januari 1969 het gebruik van softdrugs in Paradiso voor het eerst ter sprake kwam in de gemeenteraad. Via diverse politierapporten en beschrijvingen in de media was het gebruik van cannabis in Paradiso aan het licht gekomen. Het waren de christelijke combinatie ARP/CHU en Boerenpartij die zich het meest uitspraken tegen het softdrugsgebruik in Paradiso.

‘Walgelijke voorstellingen’

De bemoeienis van de gemeente zou toch verder moeten gaan dan ‘[..] enkel het scheppen van ruimte en het stimuleren via geldelijke steun, waar in veler ogen walgelijke voorstellingen worden gegeven en van “drugs” gebruik kan worden gemaakt’, aldus de heer Steenbergen van de ARP/CHU-fractie. Als er een poging werd gedaan om regulerend en curerend op te treden, dan kon het college van B&W op steun rekenen van de fractie. Eventueel aandringen op sluiting vanuit de bevolking kon daarmee ook voorkomen worden.
Raadslid Heierman van de Boerenpartij wilde niet dat justitie er van weerhouden werd om op te treden tegen dealers in het ‘handelscentrum’ Paradiso. Heierman zag dit als een eis van jeugdbescherming: ‘[…] niet alleen bescherming van de jeugd, die op dit punt reeds bedorven is, maar ook van de jeugdigen, die uit nieuwsgierigheid zich morgen of overmorgen ten aanzien van het gebruik van “drugs” aan experimenten wagen.

Hoewel andere partijen zoals de KVP, VVD, PSP en PvdA zich wel enigszins zorgen maakten over de mate van gebruik van softdrugs, ondersteunden zij het voortbestaan van Paradiso in huidige vorm. Ze betreurden vooral de ontstane ophef in de media die de noodzaak en rol van het jeugdcentrum in gevaar bracht. Ook werd de inschatting gemaakt dat het gebruik van softdrugs langzamerhand zou normaliseren. Het gebruik paste bij een welkome maatschappijkritische houding. Ook verantwoordelijk wethouder Verheij (C.P.N.) bleef achter het centrum staan: ‘Bedacht dien te worden dat [in Paradiso] experimenten plaatsvinden, zowel op het gebied van de muziek als anderszins, die van betekenis zijn en steun verdienen. […]. Als men werkelijk ernst wil maken met een jeugdbeleid, dan moet en mag men het nieuwe niet schuwen, dan moet men niet terugschrikken voor experimenten en evenmin voor fouten en overdrijvingen, die zich daarbij voor kunnen doen.

Achter de schermen werd er in 1969 door de gemeente, politie en justitie toch zeker druk uitgeoefend op het bestuur en de staf van Paradiso. Door aanhoudende berichten in de media stond Paradiso samen met Fantasio op de Prins Hendrikkade al gauw bekend als plekken waar je gemakkelijk softdrugs kon kopen. Verschillende keren hield de Amsterdamse politie toeristen aan die ervan overtuigd waren dat dat op de Weteringsschans zonder enige gevolgen kon. Ook in andere Nederlandse steden werden gebruikers en kleinschalige dealers aangehouden die verklaarden dat ze hun cannabis in Paradiso betrokken hadden. Publiekelijk bleef het college en de gemeenteraad Paradiso steunen, waardoor grootschalig politieoptreden uitbleef.

Reconstructieperiode

Paradiso zou na de zomer van 1969 toch op eigen besluit tijdelijk sluiten om een reconstructieperiode in te lassen. Paradiso was in korte tijd enorm populair geworden. De enorme toeloop aan bezoekers had de activiteiten van de staf ondermijnd die daarbij te veel had toegegeven aan de ‘eenzijdige behoeften van het publiek’ door vooral keiharde popmuziek te draaien. Bezoekers waren ook steeds meer enkel voor de softdrugs naar het centrum gekomen. Volgens Louis Groen, destijds bedrijfsleider van Paradiso, dreigde het centrum: ‘een besloten, van de rest van de samenleving vervreemd gebeuren te worden, met een te groot accent op de massale consumptieve sfeer.’

Tijdens deze maanden bezon de staf en het bestuur zich over een nieuwe koers. Er werden ordehandhavers aangesteld en er werd een bord opgehangen waarop een verbod op drugshandel uitgesproken werd. Ook zou de programmering in de toekomst diverser zijn. Het gebruik van softdrugs an sich moest minder op de voorgrond komen te staan, hoewel het roken niet verboden werd. ‘We vinden nu dat Paradiso niet alleen maar en psychedelisch centrum moet zijn, maar ook een politiserend centrum, want het gaat niet alleen om het scheppen van een alternatieve maatschappij, het gaat ook om het afbreken van oude maatschappijstructuren die niet meer deugen’, aldus Groen bij de heropening.

In de jaren die volgende zou het gebruik en de kleinschalige handel van softdrugs niet zomaar verdwijnen. Ondanks het verbod op dealen, wisten bekende bezoekers dat de ‘stuff’ nog steeds vaak in de kelder van Paradiso verkocht werd. Een vast aantal dealers won zo nu en dan het vertrouwen van het personeel. Deze reguliere softdrugsdealers kwamen bovendien handig van pas omdat ze dealers van heroïne uit het pand verjoegen, waarvan de handel en het gebruik vanaf 1972 flink zou toenemen.

Paradiso was dus een van de eerste plekken in Nederland waar het gebruik van softdrugs en de handel tot zekere hoogte gedoogd werd. In veel andere jongerencentra in Nederland zou eenzelfde houding worden overgenomen. In sommige gevallen belandde een vaste huisdealer dan zelfs op de loonlijst of kreeg het personeel een vrijgeleide van de plaatselijke officier van justitie. Voor zover bekend is dit in Paradiso nooit aan de orde geweest.

Arjan Nuijten is promovendus aan de Universiteit van Amsterdam, waar hij onderzoek doet naar de geschiedenis van lokaal drugsbeleid in Nederland.

Later dit jaar zal een symposium volgen in Paradiso over de geschiedenis van drugs en drugsbeleid tegen de achtergrond van Paradiso.

Bronnen

Gemeenteblad Amsterdam 1969.

Stadsarchief Amsterdam, 5320, Gemeentelijk bureau voor de jeugdzorg. 156: Stukken betreffende de aanpak van het drugsgebruik in Paradiso en Fantasio, 1969 – 1970.

Stadsarchief Amsterdam, 5225.A: Archief van de Gemeentepolitie, 3672: Verdovende middelen en bestrijding der onzedelijkheid in Paradiso en Fantasio, 1968 – 1971.

Lutgard Mutsaers, 25 jaar Paradiso. Geschiedenis van een podium. Podium van een geschiedenis. 1968-1993 (Amsterdam 1993).