Amsterdam kenmerkt zich door een groot aantal zeer uiteenlopende organisaties van en voor beeldende kunstenaars. Onderling verenigen kunstenaars zich in sociëteiten en belangengroeperingen. De Moderne Kunstkring, De Brug, de Socialistische Kunstenaars Kring, Cobra, Nieuw Beelden: het zijn maar enkele van de talloze groepen die in de afgelopen honderd jaar hebben gefungeerd als artistieke netwerken. Door krachten te bundelen worden mogelijkheden voor exposities gecreëerd en de clubs dienen als ontmoetingsplek waar kunstenaars ideeën uitwisselen en felle discussies met elkaar voeren. De meeste zijn geen lang leven beschoren met enkele belangrijke uitzonderingen.
Aan het Rokin functioneert Arti et Amicitae al ruim 175 jaar als kunstenaarssociëteit. Breitner heeft er een actieve rol gespeeld aan het begin van de twintigste eeuw en eind 2015 is een werk van Tanja Ritterbex opgenomen in de tentoonstelling ‘Door schildersogen’. Sint Lucas behoort tot de oudste kunstenaarsverenigingen in Nederland. In de jaren tachtig van de negentiende eeuw voortgekomen uit een studentenvereniging van de Rijksacademie en tot op de dag van vandaag actief in de belangenbehartiging van beeldend kunstenaars. Naar het Franse voorbeeld van de Salon des Indépendants richt een groep kunstenaars in 1912 De Onafhankelijken op. Ze organiseren juryvrije exposities en tonen regelmatig vernieuwend werk van binnen- en buitenlandse kunstenaars. Kandinsky, Picasso, de Duitse vertegenwoordigers van de Nieuwe Zakelijkheid en de Franse surrealisten worden bij De Onafhankelijken geïntroduceerd. Aanvankelijk in een gebouw aan de Amstelveenseweg en vanaf 1919 elk half jaar in het Stedelijk Museum. Leden tonen hun werk, de pers schrijft over de exposities en bezoekers kunnen de kunstwerken ter plekke kopen. Na 1945 - als directeur Willem Sandberg een ander tentoonstellingsbeleid invoert - moeten de verschillende verenigingen naar andere expositieruimte omzien. De nieuwe vleugel van het Stedelijk, Museum Fodor en later het Bureau Amsterdam vormen een nieuw platform voor lokale kunstenaars evenals het Amsterdam Museum.
Vanuit de overheid worden gedurende de hele twintigste eeuw vele instanties in het leven geroepen om de beeldende kunst te ondersteunen en te stimuleren. Het stadsbestuur speelt een belangrijke rol in het aanjagen van de artistieke activiteit. Al vanaf 1923 besteedt Amsterdam jaarlijks een substantieel bedrag aan gemeentelijke kunstaankopen ter ondersteuning van lokale kunstenaars. Tijdens de economische crisis in de jaren dertig wordt door de rijksoverheid een speciaal fonds opgericht ter ondersteuning van noodlijdende kunstenaars. Dit vormt de basis van de latere Beeldende Kunstenaars Regeling.