Ik ging om 9 uur 's morgens van huis en ik was na 6 uur varen eindelijk ter plekke. Ik had mij vooral verkeken op het sluisje van Spaarndam, dat maar een paar keer per dag open gaat. In een vers, wit linnen overhemd, dat ik even te voren onder een Haarlemse brug had omgeruild voor mijn bezwete t-shirt, arriveerde ik nog net op tijd voor een restje champagne en een dessert. Een orkestje speelde mooie klanken en omdat de tafels toch al waren afgeruimd, besloot ik het bal maar te openen met een schone dame. Met onze blote voeten in het zachte gras dansten wij de sterren van de hemel, tot dat ik op mijn schouders werd getikt.
Ik draaide mij om en daar stond mijnheer Cruijff, mijnheer Johan Cruijff. Ik excuseerde mij bij mijn danspartner en stelde mij voor aan Mijnheer Cruijff. Ik: "Hallo, ik ben Ad van Rijn." Hij: "Hallo, Ik ben Johan Cruijff". Ik zag het meteen, die man die klopt, die is O.K. Van mij had de ontmoeting langer mogen duren, maar ja, ik moest weer terug naar Amsterdam, in mijn bootje, 6 uur varen.
In het pikke donker meerde ik om 12 uur 's nachts weer aan bij mijn woonark in Amsterdam, nadat ik op weg naar het Noordzeekanaal behoorlijk was verdwaald en op het kanaal zelf bijna was overvaren door een olietanker die vanuit een insteekhaven de weg naar zee zocht.
De zomer van 2005, was een mooie zomer, één om nooit meer te vergeten.