Overlijden van Elisabeth Wolff-Bekker (1738-1804) en Agatha Deken (1741-1804)

Elisabeth Wolff en Agatha Deken, beter bekend als het schrijversduo Betje Wolff en Aagje Deken, stierven in 1804, slechts negen dagen na elkaar. Het overlijden van de vriendinnen was aanleiding voor de uitgifte van een fraaie penning van de beroemde medailleur Johann Georg Holtzhey (1729-1808). De penning verbeeldt de persoonlijke en professionele band tussen de beide vriendinnen die, de armen om elkaar geslagen, bij een altaar staan waarop zij hun werken aan het vaderland (Patriae) offeren. Boven hun hoofden bevinden zich vurige tongen ten teken van hun geestverwantschap. Aan hun voeten liggen boeken van door hen bewonderde schrijvers. Het omschrift “Animo uno ac praeclare” betekent zoveel als “eenstemmig en uitmuntend”. Op de keerzijde van de penning zien we een graftombe met daarop twee urnen die met festoenen van eikenloof met elkaar zijn verbonden. Op de tombe liggen de lier en fluit van de Romeinse god Apollo, die de harmonie in het kunstenaarschap van de vriendinnen benadrukken. Op een doek staan hun namen en geboorte- en sterfdata vermeld. Zeker voor het begin van de negentiende eeuw een bijzondere manier om een bijzondere vrouwenvriendschap te gedenken.