Kinderen in het Burgerweeshuis in 1937. Pas in 1960 vertrokken de wezen hun nieuwe onderkomen aan het IJsbaanpad. Foto Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, Amersfoort, docnr 39.276

Kinderen in het Burgerweeshuis in 1937. Pas in 1960 vertrokken de wezen hun nieuwe onderkomen aan het IJsbaanpad. Foto Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, Amersfoort, docnr 39.276

Drie voordelen

Röell noemt drie voordelen voor huisvesting van het museum in het Burgerweeshuis:

1     De grote rijkdom aan historische gegevens van de stad zou een waardige omgeving vinden in dit monumentale complex in het hart van de stad.

2     Het nijpende plaatsgebrek in enkele Amsterdams musea zou hiermee worden opgeheven. Het Waaggebouw op de Nieuwmarkt herbergde destijds 3 verzamelingen: naast die van het Amsterdams Historisch Museum ook die van het Joods Historisch Museum en van het Theatrum Anatonicum. Bovendien had het Stedelijk Museum behoefte aan meer ruimte. De apotheek-opstelling in dat museum zou dan naar de Waag kunnen verhuizen.

3     En: “De geheele Amsterdamsche burgerij zou weer rustig kunnen genieten van een oud stuk stadsschoon in het drukste centrum van verkeer en de vreemdeling zal hier een attractie te meer vinden”.

Collectie van het Amsterdams Historisch Museum in het Waaggebouw, 12 oktober 1928, Dagblad van het Vrije Volk, Stadsarchief

Collectie van het Amsterdams Historisch Museum in het Waaggebouw, 12 oktober 1928, Dagblad van het Vrije Volk, Stadsarchief

 Een waslijst aan wensen

Wat zag Röell voor zich als invulling van het museum? Allereerst natuurlijk een plaats voor de verzamelingen van het in 1926 opgerichte Amsterdamsch Historisch Museum in het Waaggebouw op de Nieuwmarkt.

Daarnaast werd er gedacht aan: stijlkamers uit de Amsterdamse grachtenhuizen (in die tijd waren er verschillende opgenomen in het Stedelijk Museum), topografische verzamelingen, een architectuurmuseum, een museum voor tijdmeetkunde, de portretten van de Backerstichting en een aparte tentoonstellingsruimte. “Een geschikte expositieruimte, zoo in ’t centrum der stad gelegen en in direct verband met het Amsterdams Historisch Museum, zou veele voordelen hebben en gemakkelijk een groot publiek trekken”, aldus Röell.

Hoewel het Burgerweeshuis een flink gebouwencomplex is, hebben niet alle collecties en nieuwe museum-ideeën een onderdak in het Burgerweeshuis gevonden. Zo zijn de stijlkamers -die tot in de jaren zeventig te zien waren in het Stedelijk Museum- daar wel verwijderd, maar niet geplaatst in het Burgerweeshuis, dat zich daar achteraf toch niet zo voor leende. Enkele van de stijlkamers hebben een nieuwe geschikte plaats gevonden, de overige bevinden zich nu in het depot van het Amsterdams Historisch Museum.

Jhr. D.C. Röell, toen hij in 1945 directeur van het Rijksmuseum werd, foto Charles Breijer, Anefo, Nationaal Archief

Jhr. D.C. Röell, toen hij in 1945 directeur van het Rijksmuseum werd, foto Charles Breijer, Anefo, Nationaal Archief

Röell werd in 1945 directeur van het Rijksmuseum en overleed in 1961. Toen begonnen de plannen rondom het Burgerweeshuisnet net concreet te worden onder leiding van zijn opvolger als directeur van de Stedelijke Musea, Willem Sandberg. Die was als vooroorlogse conservator bij de Stedelijke Musea de (mede)opsteller van het rapport dat in naam van Röell naar de gemeenteraad ging.