Herderin met schapen, 1671
Adriaen van de Velde (1636-1672)
19,3 x 29,8 cm., rood krijt op papier

Tussen figuurstudie en schilderij

Ten eerste is het belangrijk om je te beseffen dat deze tekening een compositieschets was voor een groter schilderij. Adriaen van de Velde rangschikte in de tekening alle elementen zoals hij die op zijn schilderstuk wilde hebben. Eerst schetste van de Velde de herderin en haar schapen lichtjes met zwartkrijt of grafiet. Het geheel zette hij daarna definitief op met roodkrijt. Voorstudies dienden als modellen voor de compositietekening. Van de Velde maakte eerst losse studies van de herdershut, de schapen en de herderin voordat hij die in de roodkrijt-tekening een plaats gaf. De Staatliche Kunstsammlungen in Dresden bezit bijvoorbeeld een figuurstudie van zijn hand met een zittende vrouw. De houding en de kleding van de vrouw komen exact overeen met die van onze herderin. Uit deze figuurstudie van het vrouwelijk model blijkt dat de verhoudingen, de positie en het uiterlijk van de herderin van te voren wel overwogen waren.

De Hut, 1671
Adriaen van de Velde (1636-1672)
76 x56 cm., olieverf op doek

Prostituee als model

Het tekenen van vrouwelijke modellen was dus van groot belang voor een kunstenaar. In de zeventiende eeuw kwam je als man echter moeilijker aan een vrouwelijk model dan aan een mannelijk model. Dit had alles te maken met de zeventiende-eeuwse protestantse moraal. De reputatie van een vrouw werd destijds een zeer belangrijk goed gevonden. Om reputatieschade te voorkomen zorgde een vrouw dat ze niet te lang of te vaak alleen was met een man. Naakt of halfnaakt poseren was al helemaal uit den boze. Ook waarschuwde zeventiende-eeuwse literatuur mannen voor zondige gedachtes bij het zien van naakte borsten. Toch vind je talloze voorbeelden van ontblote boezems in kunstwerken uit de zeventiende eeuw, zoals ook op de tekening van de herderin met haar schapen. Kunstenaars konden wel vrouwen uit hun eigen huishouden als model gebruiken. Daarnaast weten we dat er prostituees waren die in het geheim voor kunstenaars poseerden. Het is dus goed voor te stellen dat de herderin op de tekening in werkelijkheid een prostituee was.

 

Het pastorale landschap

Getekende herderinnen gebruikte Adriaan van de Velde in zogenoemde pastorale landschappen, een populair genre in de zeventiende eeuw. Deze gemoedelijke landschappen noemde men ook wel arcadisch, verwijzend naar mythische luilekkerlanden. Het waren dus verbeeldingen van geïdealiseerde plekken waar harmonie tussen natuur, mens en dier heerste. Hier vond je nog een onbedorven sfeer. Voor de stedelijke burgerij waren arcadische verbeeldingen dan ook fantasievolle ontsnappingen uit de dichtbebouwde stinkende stad. Zij verheerlijkten met pastorale landschappen gelukkige herderinnen en herders die het simpele leven leidden, de ongecompliceerde liefde bedreven en de vruchtbare natuur omarmden.

 

De vrouw in het pastorale landschap

De herderin had in het pastorale landschap daarmee ook de rol van sensuele vrouw. Zij was een verleidster. Dat zie je bovendien terug in zeventiende-eeuwse literatuur. Een arcadië werd hierin neergezet als een lusthof. In pastorale poëzie ging het over het algemeen over seksueel beluste herders en sensuele herderinnen. De dichter Jan Harmensz Krul schreef in 1634 bijvoorbeeld over een herderin met uitpuilende borsten en een herder die zich hieraan vergaapte. De herderin in de tekening van Adriaen van de Velde voldeed precies aan dit beeld. Haar boezem tekende Van de Velde half naakt. Dit was vele male bloter dan hoe zeventiende-eeuwse vrouwen zich in het dagelijkse leven kleedden.

 

De male gaze

Kruls fantasieën over seksueel beluste herders en sensuele herderinnen werd pas echt werkelijkheid in het schilderstuk waarvoor de roodkrijt-tekening als model diende. In het schilderij De Hut voegde Adriaen van de Velde bij de zittende vrouw een herder te paard toe. Net als in Kruls tekst kijkt de man rechtstreeks de boezem van de herderin in. De herderin lijkt het niet eens te merken, maar wie dit schouwspel aanziet volgt meteen de mannelijke blik. De herderin is dus onderhevig aan de zogenoemde male gaze, oftewel de mannelijke blik die vrouwen seksueel neerzette. Op de roodkrijt-tekening is de man echter niet lijfelijk aanwezig, toch is zijn gaze, of eigenlijk die van de kunstenaar en wellicht die van jou, er wel. Het vriendelijke tafereel van een herderin met haar schapen blijkt dus een minder vriendelijke kant te hebben. In werkelijkheid kijk je naar een geseksualiseerd beeld van een mannelijke kunstenaar. Maar kan je de jonge vrouw op de tekening ook anders zien? Is ze voor jou misschien eerder een hardwerkend model dan een lustobject? Hoe keek je naar de vrouw op de tekening voor je deze tekst las, en hoe nu?

Deze tekening zit in het thema Voorbeeld(ig)