Succes en losse moraal

De succesvolle kant van Haga, als pionier in verre streken, komt ruim aan bod in de biografie van Van der Sloot en Van der Vlis. Gelukkig hebben de auteurs de minder aangename kanten van Haga niet onder het (Turkse) tapijt geveegd. Hij komt in het boek naar voren als een slimme, maar ijdele man, die meer bezig was met zijn eigen financiën dan met het lot van de Christenslaven, die hij als ambassadeur vrij zou moeten krijgen.

Hij hield zich ook graag bezig met aantrekkelijke dames. De komst van zijn Nederlandse vrouw naar Istanbul, in 1623, maakte daaraan geen einde aan. "Als welkomsgeschenk voor Aletta [Brasser] had hij twee zestienjarige slavinnetjes, van wie heel Istanbul wist dat zij hun meester niet alleen overdag, maar ook ’s nachts van dienst waren." Haga was niet de enige Europeaan die er in Istanbul een wat losse moraal op na hield. Wat dat betreft is dit boek een prettige relativering van de veelgeroemde ‘calvinistische’ moraal van de Hollanders.

Haga klaagde in zijn brieven aan de Staten-Generaal voortdurend over gebrek aan geld, terwijl hij toch het drievoudige verdiende van Raadspensionaris Johan van Oldenbarnevelt. Wel moest hij soms jaren wachten op de uitbetaling van zijn salaris. Dat probleem loste hij op door een lucratieve maar niet geheel legale geldhandel op te zetten. "De inzage in zijn kasboek leert dat hij het met het optreden als wisselkantoor en bank van lening voor zijn ambtgenoten aardig wist te rooien."

Een Ottomaanse baard

De Schiedamse diplomaat hield het 27 jaar vol in Istanbul. In die tijd wist hij belangrijke handelsprivileges veilig te stellen voor de Nederlanders en zette hij een netwerk van consulaten op, verspreid over het Ottomaanse Rijk. Dat lange verblijf was niet geheel vrijwillig, blijkt uit zijn biografie. Vier keer maar liefst vroeg hij de Staten-Generaal om uit deze ‘periculeuse ende ongenuchelycke landen’ terug te mogen keren, voor hij in 1639 eindelijk naar zijn ‘lieve vaderlant’ mocht vertrekken.

Haga eindigde zijn glansrijke carrière als president van de Hoge Raad. In 1645, het jaar van zijn inauguratie, liet hij zijn portret schilderen. Daarop draagt hij een statige hermelijnen mantel en een naar de Hollandse mode opvallend lange, Ottomaanse baard. Helaas zijn de kleuren van het portret op de afbeelding in dit verder zo mooi uitgegeven boek niet helemaal goed doorgekomen. Het origineel is nog tot en met 26 augustus te zien in het Amsterdam Museum, in de tentoonstelling De Kamer van de Levantse Handel.