Uit correspondentie blijkt dat zijn financiële huishouding al tijdens zijn verblijf in Amerika danig in de war is geraakt. In het najaar van 1819 trekt hij verschillende op zijn naam gestelde wissels tot een totaal bedrag van fl. 64.000. Onder deze wissels zet hij ‘valschelijk hun accept en handteekening’ van twee heren uit Den Haag en Spijkenisse. Op 11 oktober 1822 wordt een bevel tot gevangenhouding uitgereikt. Changuion wordt het jaar daarop bij verstek door het Hof van Assisen van de Provincie Holland veroordeeld om ‘op een schavot een half uur te pronk te worden gesteld, met een papier op de borst, waarop zijn misdaad wordt uitgedrukt, met een heet ijzer op den schouder te worden gebrandmerkt, tot een confinement in een rasp- of tuchthuis voor den tijd van tien jaar, in de kosten van het proces en eene geldboete van elfduizend gulden’. Het vonnis wordt door een scherprechter onder andere op een van de openbare pleinen te ’s-Gravenhage aan een paal gehecht. Bij Koninklijk Besluit van 25 juli 1825 wordt hij uit de registers van de Nederlandse adel geschrapt wegens ‘een onterend vonnis’.

Desalniettemin vermeldt de adellijst van 1825 dat diens adeldom overgaat op zijn afstammelingen voor zover vóór zij 27 februari 1823 geboren zijn.

(Onderzoek en tekst: Suzette van 't Hof)