De zwarte hoge hoed is de netste van alle hoeden. In 1797 droeg de Engelse hoedenmaker John Hetherington hem voor het eerst. Voorbijgangers reageerden ontzet op deze nieuwe creatie in de vorm van een kachelpijp. Hetherington werd veroordeeld tot een geldboete. Maar de hoge hoed werd populair. In de 19de eeuw was het de meest geliefde hoed ooit. Buitenshuis droeg een heer altijd een hoge hoed, in combinatie met een wandelstok. De stok kon dienen als steun of als wapen, maar was vooral een accessoire.
De hoge hoed werd traditiegetrouw gemaakt van beverbont. Het beverbont was een teken van status. De hoge hoed was in de 19de eeuw soms zo hoog dat de hoed nauwelijks opgeborgen kon worden in de garderobes bij de opera. Hiervoor vond Antoine Gibus een oplossing: de 'chapeau claque'. Deze hoed werd in plaats van met bont met satijn bespannen en had van binnen een mechanisme, waardoor de hoed met een klak kon worden ingeklapt. Ze glommen meer dan de hoeden van beverbont.
In de 20ste eeuw kreeg de hoge hoed concurrentie van de bolhoed. Na de Tweede Wereldoorlog raakt de hoge hoed nog meer uit de mode. Alleen bij officiële gelegenheden, zoals een begrafenis, wordt de zwarte hoge hoed nog te voorschijn gehaald. Nu wordt de hoge hoed vooral geassocieerd met goochelaars, die er dankbaar gebruik van maken voor hun verdwijntrucs.