Ik ben Gerda en Roelof tegengekomen in het park. Pratend over het feest lopen we naar de tent van het Amsterdam Museum. “Kijk, Gerda uit Sesamstraat”, giechelen twee meisjes in knalgroene koto als ze Gerda naast de fototent zien zitten. Roelof vindt dat 1 juli een nationale feestdag zou moeten worden, het gaat immers over een gemeenschappelijk erfenis. We krijgen het over de geschiedenis van de naam Havertong. “Mijn voorouders zorgden dat de paarden van hun meester genoeg haver hadden en ze waren goed van de tongriem gesneden, daar komt het vandaan” zegt Gerda.

Ter ere van Mandela

Gerda en Roelof hebben een grote garderode, deels meegenomen van hun vele buitenlandse reizen. Gerda: “Ik wilde vandaag iets Afrikaans aan, niet onze eigen gekoloniseerde dracht. De koto is een prachtig kostuum, maar het is wel ontstaan in een koloniale context: de witte meesteres bedacht een wijde jurk om de vrouwelijke vormen van de slavinnen te bedekken. Mijn jurk komt uit Zuid-Afrika, dus het is ook een beetje ter ere van Mandela. Ik hoop dat hij snel rust vindt na zijn lange leven. In een etalage in Johannesburg zag ik deze jurk en ik vond hem meteen prachtig en intrigerend, door de combinatie van beige jute en bruin katoen en versieringen van borduursel en houten kralen.” De jurk was er niet in haar maat, maar de ontwerpster heeft binnen een dag een nieuwe laten maken. Ook de hoed vindt Gerda heel bijzonder. “Zulke hoeden hebben we niet in Suriname. Bij ons zie je eigenlijk alleen gedrapeerde stoffen”. Tijdens de fotosessie doet ze haar gemakkelijke loopschoenen uit en ze draagt een prachtig hooggehakt paar van Jan Jansen. Haar partner Roelof Lenten houdt ook van mooie kleding. Hij heeft er lol in om bij deze outfit opvallende gele schoenen te dragen. Zijn overhemd, gemaakt van een batikachtige stof, komt uit Rwanda, ook een souvenir van een reis.

Slavernijgeschiedenis

Roelof ziet eruit als een echte koloniaal en Gerda noemt hem dan ook gekscherend ‘de planter van de missie’. Ook Roelof mag op 1 juli graag wat grappen over stereotypen maken. ‘Mijn bijvrouw’ noemt hij Gerda, verwijzend naar het feit dat veel van de Nederlandse planters naast hun wettige blanke echtgenote nog een of meer minnaressen hadden onder de slavinnen. “Het is goed om een beetje te relativeren” zegt Roelof, “je kan ook te zwaarwichtig met de geschiedenis van slavernij omgaan”. “Maar je moet niet die geschiedenis kapot relativeren, schat” antwoordt Gerda. “Er zijn momenten dat die geschiedenis zo zwaar is. Bijvoorbeeld de dag dat ik in Elmina was. Daar was ik helemaal kapot van.” Roelof had hetzelfde toen hij voor het eerst in Suriname was. “Ik schaamde me zo voor wat de Nederlanders daar aangericht hebben”.