De jakken, ook wel caraco of jukaatje genoemd, worden ook in de volksdrachten gedragen, maar zijn dan van veel eenvoudigere stoffen. In het decolleté wordt een halsdoek of fichu gedragen en gewoonlijk is deze dracht gecombineerd met een schort. De rok en het jak zijn in de meeste gevallen levendig en verschillend van kleur. Het jak kan in lengte variëren. De mouwen zijn halflang, maar tegen het einde van de 18de eeuw komen ook lange mouwen voor. Voor de rijkere vrouwen is dit geen kleding voor formele gelegenheden, maar huisdracht. In de verzameling van het museum bevindt zich een aantal van deze jakken in verschillende stoffen. Vooral de sitsen exemplaren zijn erg populair geweest.
Eén van de jakken hierboven heeft een bedrukte stof met Chinese figuren. Het is een jak met lange mouwen en een lage ronde hals. De hals wordt in model gebracht door middel van een koord dat door een tunnel loopt. Aan de brede tailleband is zowel het gerimpelde bovenlijf als de gerimpelde schoot vastgenaaid. Het jak sluit middenvoor met twee haak-en-ogen in de tailleband. In het jak zit ook een binnenlijf, dat als keurslijf gebruikt is.
De mode van het jak en rok wordt verder gestimuleerd door het toneelstuk Le mariage de Figaro van Caron de Beaumarchais (1732-1799), dat vanaf 1784 in Frankrijk wordt opgevoerd. In het stuk draagt hoofdrolspeelster Suzanne – een kamenier van een gravin - een wit jak en een rok. In modeprenten uit de volgende jaren zijn dergelijke jakken afgebeeld als ’juste à la Suzanne’ en ‘juste à la Figaro’.